Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 6 december 2022
[appellant],
Reliability Solutions B.V.,
De zaak in het kort
Het geding in hoger beroep
die datum, is [appellant] in hoger beroep gekomen van de door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, tussen partijen gegeven beschikking van 27 oktober 2021 (hierna: de bestreden beschikking). In het verzoekschrift (met producties) heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd. Bij verweerschrift van
11 maart 2022 heeft RS de grieven bestreden.
Feiten
27 april 2020. Daarin is het volgende opgenomen:
The Employee is appointed as a director of the Company by a decision of the General Meeting of Shareholders of 27 April, 2020 and Parties have agreed that the Employee will be instructed to conduct the management of the Company subject to the conditions and provisions laid down in this Employment Agreement (“Agreement”).[…]
(hierna: RSH) vanaf de oprichting op 10 september 2019 enig aandeelhouder en bestuurder is van RS. In het uittreksel uit het handelsregister van RSH van dezelfde datum is vermeld dat de Poolse vennootschap Reliability Solutions Spółka z ograniczoną odpowiedzialnością (hierna: RS s.z.o.o.) vanaf de oprichting enig aandeelhouder is van RSH en dat [appellant] met ingang van
1 juni 2020 bestuurder is van RSH.
Chairman of the Supervisory Boardvan RS s.z.o.o., aan [appellant] het volgende bericht:
Procedure in eerste aanleg
Primair:
Subsidiair:
(art. 7:669 lid 3 onderdelen d, g, h en i BW). Verder heeft RS verzocht om te verklaren voor recht dat haar geen ernstig verwijt te maken valt in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst en om [appellant] in de proceskosten te veroordelen.
Verzoeken in het hoger beroep
€ 175.000, -- dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen billijke vergoeding, vermeerderd met wettelijke rente;
primairde bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van [appellant] af te wijzen,
subsidiairhet voorwaardelijke ontbindingsverzoek toe te wijzen en
meer subsidiairin plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst een billijke vergoeding toe te kennen, en in het geval de arbeidsovereenkomst wordt hersteld [appellant] veroordelen de aan hem toegekende en ontvangen contractuele beëindigingsvergoeding terug te betalen. Verder verzoekt RS om [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen.
De beoordeling van het hoger beroep
grief 1betoogt [appellant] dat hij geen bestuurder van RS was. Een aandeelhoudersbesluit ontbreekt. Het oordeel van de kantonrechter dat in de arbeidsovereenkomst een benoemingsbesluit ligt besloten, is onjuist. Zo lang het benoemingsbesluit zelf ontbreekt is een verwijzing naar dit besluit onvoldoende. De stelling van RS dat [appellant] buiten vergadering is benoemd gaat niet op omdat
art. 2:238 BW dan vereist dat de aandeelhouders met algemene stemmen besluiten en hun stem schriftelijk uitbrengen. Van een schriftelijke vastlegging van een aandeelhoudersbesluit is geen sprake. Of [appellant] zijn rol als bestuurder heeft aanvaard is een andere kwestie. [appellant] heeft ook geen bestuursactiviteiten verricht. Er is slechts sprake van titulair directeurschap, aldus nog steeds [appellant].
van 28 april 2020 wordt schriftelijk bevestigd dat het benoemingsbesluit
van 27 april 2020 door de algemene vergadering van aandeelhouders is genomen. Voor bedoelde schriftelijke vastlegging is in dit geval niet vereist dat een afzonderlijk op de benoeming gericht document wordt opgesteld en ondertekend. Uit het debat tussen partijen is niet af te leiden dat – kort gezegd en geparafraseerd – de ‘governance’ binnen RS een dergelijk afzonderlijk document vergt.
grief 2betoogt [appellant] dat het ontslag bij brief van 31 mei 2021 is gegeven in strijd met het opzegverbod van art. 7:670 lid 1 BW. Volgens [appellant] was hij op dat moment arbeidsongeschikt, na een ziekmelding met ingang van 11 mei 2021.
“Mentaal Beter”, psychologen, over het al zes maanden lang last hebben van enorm hoge druk, toxische werkomgeving, moeheid, hoofdpijn, niet lekker in zijn vel zitten, concentratieproblemen, slecht slapen en piekeren.
“Behandelplan SGGZ Volwassenen”van 8 juli 2021 van psycholoog L. Groeneveld en regiebehandelaar drs. C.J.M. Willemse is vermeld. Deze bevindingen bevestigen het door de huisarts geschetste beeld, onder meer als volgt.
“geschildatum 01.07.2021”en niet aan de datum van de opzegging van
31 mei 2021. Dit punt is echter niet relevant. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor beschreven bevindingen, zoals neergelegd in de overgelegde (medische) stukken, blijkt dat er sprake is van een al op 31 mei 2021 bestaand en voortdurend beeld van dezelfde klachten. Voor een andere pas na
31 mei 2021 ontstane situatie als oorzaak voor de klachten per 1 juli 2021 is geen aanknoping te vinden. Naar het oordeel van het hof was [appellant] daarom arbeidsongeschikt op 31 mei 2021 en is dat tot in ieder geval het onderzoek door de verzekeringsarts van UWV zo gebleven.
art. 7:670 lid 1 BW.
art. 7:683 lid 3 BW. Deze bepaling is – ondanks dat de tekst van de bepaling zich beperkt tot het geval waarin de kantonrechter ten onrechte de verzochte vernietiging niet heeft toegewezen – ook van toepassing in (het daarmee gelijk te stellen) geval waarin vanwege een vernietigbare opzegging ten onrechte het verzoek om een billijke vergoeding toe te kennen is afgewezen.
grief 3betoogt [appellant] dat de billijke vergoeding als alternatief voor herstel van de arbeidsovereenkomst dient. De prestaties van de onderneming zijn onder zijn leiding verbeterd en [appellant] heeft zijn persoonlijke KPI’s gehaald. Nog voordat de door RS zelf gestelde periode van herstel van zes maanden voor verbetering waren verstreken heeft zij een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Er is geen verbeterplan opgesteld noch hebben er gesprekken over het functioneren van [appellant] plaatsgevonden. RS heeft er voor gekozen het ontslag eenzijdig door te drukken als gevolg waarvan [appellant] zonder loon is komen te zitten. Door het ontslag is hij een forse bonus misgelopen. Omdat [appellant] opereert in een specialistische markt zal hij niet zo snel een nieuwe baan hebben gevonden met een vergelijkbaar salaris. Omdat [appellant] op dit moment arbeidsongeschikt is kan hij pas na herstel op zoek gaan naar een nieuwe baan. Vanwege het maximumdagloon is een WW-uitkering voor [appellant] niet toereikend. Volgens [appellant] is aldus sprake van ernstig verwijtbaar handelen van RS. Volgens [appellant] zou de arbeidsovereenkomst zonder het ontslag nog zeker een jaar tot twee jaar hebben geduurd. Een serieus functioneringstraject duurt gemiddeld zes maanden. En daarbij opgeteld een ontslagprocedure bij UWV of de kantonrechter van minimaal drie maanden. Dat komt dan volgens [appellant] neer op in ieder geval een periode van negen maanden voordat een ontslag kan worden gerealiseerd.
grief 4betoogt [appellant] dat hij moet worden aangemerkt als
“good leaver”in de zin van art. 2.3 van de arbeidsovereenkomst en hij daarom recht heeft op een vertrekvergoeding van vier maanden salaris. Verder stelt [appellant] dat de vertrekvergoeding van een
“bad performer”van drie maanden salaris niet volledig door RS is uitbetaald en er ten onrechte is verrekend.
“good leaver”.
“good leaver”wordt beschouwd.
“good leaver”. Op grond van art. 2.6 van de arbeidsovereenkomst heeft de
“good leaver”recht op een vertrekvergoeding van 3 maandsalarissen, omdat een maand opzegtermijn door RS in acht is genomen. Immers, er is op grond van genoemde bepaling recht op
“the statutory notice period and the statutory transition payment [..] which will together amount not less than 4 (four) months’ gross salary as defined in article 3.1”. Aldus is volgens RS de opzegtermijn samen met de transitievergoeding minimaal vier maanden salaris. De transitievergoeding zou bij een lang dienstverband aanzienlijk meer zijn geweest dan vier maandsalarissen. De voorziening van art. 2.6 is dan ook alleen relevant indien de opzegtermijn en de transitievergoeding samen minder zijn dan vier maandsalarissen, aldus nog steeds RS.
“good leaver”recht heeft op betaling van de opzegtermijn en de transitievergoeding, waarbij deze bedragen
samenniet minder zijn dan een bedrag van vier maanden salaris. Deze uitleg is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd weersproken.
“bad”. Verder is door [appellant] onvoldoende weersproken gebleven dat nadat de omzetcijfers bleven tegenvallen, in mei 2021 de Supervisory Board al het vertrouwen in hem had verloren. Verder speelt het ernstige verwijt dat RS aan [appellant] maakt over het frauderen door de CFO [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]). RS heeft [appellant] voor de schade van de fraude – een bedrag van € 60.284,-- - persoonlijk aansprakelijk gesteld, voor zover deze niet op andere wijze is te verhalen. [appellant] heeft de fraude niet weersproken en evenmin weersproken dat [betrokkene 4] een bekende van hem was uit een eerder dienstverband, door hem als CFO is geworven en [betrokkene 4] voor voornoemd bedrag heeft gefraudeerd terwijl [appellant] heeft nagelaten toe te zien op het financieel handelen van [betrokkene 4]. Het hof ziet bij deze stand van zaken niet in op welke wijze de arbeidsovereenkomst vruchtbaar zou hebben kunnen voortduren.
“indien het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop die opzegverboden betrekking hebben”. Daarvan is in dit geval sprake. Het ontbindingsverzoek zou naar het oordeel van het hof in ieder geval toewijsbaar zijn geweest op grond van de hiervoor geschetste (duurzaam) verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond).
(17 september 2021). De beschikking is vervolgens zes weken later (27 oktober 2021) gegeven. Uitgaande van het voorgaande zou de beschikking 13 weken na
14 juni 2021 zijn gegeven, dus: op 13 september 2021.
1 november 2021. Het hof brengt op deze loonaanspraak in mindering wat [appellant] aan Ziektewet-uitkering heeft genoten. De loonaanspraken komen per saldo neer op een bedrag van
€ 45.701,-- bruto. Dit wordt als volgt toegelicht.
€ 75.000,--. Daarbij verwijst hij naar art. 4.1 van de arbeidsovereenkomst. Omdat [appellant] een bedrag van € 75.000,-- noemt begrijpt het hof dat het gaat om de
“Sales KPI Bonus”van dat bedrag, genoemd in onderdeel iii van die bepaling en dat het dus niet gaat om de andere in onderdeel ii genoemde bonus. Deze eerste bonus ziet op verkopen
“based on year 2021 budget execution on consolidated level (CEE + Western Europe) as outlined in 2021 targets in Annex 2”. Door [appellant] is onvoldoende onderbouwd dat hij recht heeft op deze bonus door te voldoen aan deze eis. Voor het hof is er onvoldoende aanknoping om aan te nemen dat [appellant] recht zou hebben gehad op deze bonus als de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2021 zou zijn ontbonden.
Grief 5die gaat over proceskosten slaagt dus. Deze beschikking zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals verzocht.
Beslissing
uitsluitendvoor zover daarbij de door [appellant] verzochte billijke vergoeding is afgewezen en hij in de proceskosten is veroordeeld,
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt RS aan [appellant] een billijke vergoeding van € 45.701,-- bruto te betalen;
- veroordeelt RS aan [appellant] de contractuele beëindigingsvergoeding van € 43.750,- te betalen, voor zover deze nog niet volledig is betaald;
- veroordeelt RS in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 27 oktober 2021 begroot op € 507,-- aan griffierecht en € 747,-- aan salaris gemachtigde;
- bekrachtigt de beschikking voor het overige;
- veroordeelt RS in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 1.780,-- aan griffierecht en € 6.556,-- (2 punten, tarief V) aan salaris advocaat;
- wijst de overige en andere verzoeken van partijen af;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.