ECLI:NL:HR:2000:AA9047

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/215HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming en doorhaling van bestuurders in vennootschappen

In deze zaak gaat het om de benoeming van [verzoeker] als bestuurder van HML en de doorhaling van zijn inschrijving in het Handelsregister. Verweersters in cassatie, Squamish en HML, hebben op 20 oktober 1998 een verzoekschrift ingediend bij het Kantongerecht te Haarlem om de doorhaling van de inschrijving van [verzoeker] als bestuurder van HML te gelasten. De Kantonrechter heeft op 30 maart 1999 dit verzoek toegewezen. [Verzoeker] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Haarlem, die op 3 november 1999 de beschikking van de Kantonrechter heeft bekrachtigd. [Verzoeker] heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beslissing.

De Hoge Raad behandelt de zaak en oordeelt dat de benoeming van een bestuurder van een vennootschap dient te geschieden door de algemene vergadering van aandeelhouders, zoals vastgelegd in artikel 2:242 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwerpt het beroep van [verzoeker] en bevestigt dat de benoeming niet kan worden aangenomen op basis van verklaringen of gedragingen van de vennootschap zonder een formeel besluit van de aandeelhouders. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [verzoeker] niet op de juiste wijze als bestuurder is benoemd en dat de doorhaling van zijn inschrijving in het Handelsregister terecht is gelast.

De Hoge Raad veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 15 december 2000.

Uitspraak

15 december 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/215HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R. Menschaert,
t e g e n
1. SQUAMISH CORPORATION N.V., gevestigd te Willemstad, Curaçao,
2. HOTEL MAATSCHAPPIJ LEIDEN B.V., gevestigd te Leiden,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 20 oktober 1998 ter griffie van het Kantongerecht te Haarlem ingediend verzoekschrift hebben verweersters in cassatie - verder gezamenlijk te noemen: Squamish en HML - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht doorhaling te gelasten van de inschrijving van eiser tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - van 11 mei 1998 als bestuurder van verweerster in cassatie sub 2 - verder te noemen: HML - in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Haarlem.
[Verzoeker] heeft het verzoek bestreden.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 30 maart 1999 doorhaling gelast van de inschrijving in het Handelsregister in dossier nummer 34096733 ten name van HML dat [verzoeker] per 11 mei 1998 als bestuurder in functie is getreden.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Haarlem.
Bij beschikking van 3 november 1999 heeft de Rechtbank de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Squamish en HML hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in dit geding om het volgende. Verweerster in cassatie onder 1 (verder afzonderlijk te noemen: Squamish) houdt alle aandelen in verweerster in cassatie onder 2 (verder afzonderlijk te noemen: HML). HML is in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam (kantoor Haarlem) ingeschreven. Op 20 mei 1998 heeft [verzoeker] opgegeven dat hij als bestuurder van HML in het Handelsregister moest worden ingeschreven. In het Handelsregister is ingeschreven dat [verzoeker] sedert 11 mei 1998 bestuurder is van HML. Nadien heeft [verzoeker] in het Handelsregister laten inschrijven dat hij met ingang van 2 juli 1999 de functie van bestuurder van HML heeft beëindigd.
Volgens art. 13 lid 2 van de statuten van HML worden bestuurders van de vennootschap benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders, zulks in overeenstemming met de hoofdregel van art. 2:242 BW.
Squamish c.s. hebben in dit geding verzocht dat de doorhaling zal worden gelast van de inschrijving van 20 mei 1998, inhoudende dat [verzoeker] met ingang van 11 mei 1998 als bestuurder van HML in functie is getreden. De Kantonrechter heeft het verzoek toegewezen. De Rechtbank heeft de tegen de beschikking van de Kantonrechter aangevoerde grieven verworpen.
3.2.1 Het middel richt klachten tegen de rov. 5.4 en 5.5 van de beschikking van de Rechtbank. In rov. 5.4 heeft de Rechtbank geoordeeld, kort weergegeven, dat de benoeming van [verzoeker] tot bestuurder van HML ingevolge art. 2:242 BW diende te geschieden door de algemene vergadering van aandeelhouders en dat, gelet op de aard van deze rechtshandeling, niet kan worden aanvaard dat, met terzijdestelling van art. 2:242, de benoeming van een bestuurder kan worden gerealiseerd door een beroep op de vertrouwensleer. In haar rov. 5.5 is de Rechtbank ingegaan op het betoog van [verzoeker] dat Squamish c.s. het recht hebben verwerkt om zich erop te beroepen dat [verzoeker] niet bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders is benoemd. De Rechtbank heeft dit beroep op rechtsverwerking verworpen.
Het middel bestrijdt niet het oordeel van de Rechtbank dat [verzoeker] niet bij een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van HML is benoemd.
3.2.2 De aard van de regel dat de benoeming van een bestuurder van een naamloze of besloten vennootschap geschiedt door de algemene vergadering van aandeelhouders, tenzij de benoeming geschiedt door de raad van commissarissen (art. 2:132 en 2:242 BW), brengt mee dat niet kan worden aanvaard dat degene die, ondanks het ontbreken van een dergelijk besluit, op grond van verklaringen of gedragingen van de vennootschap heeft aangenomen dat hij tot bestuurder van de vennootschap is benoemd, als bestuurder van de vennootschap moet worden aangemerkt. De aard van genoemde bepalingen verzetten zich evenzeer ertegen dat wordt aangenomen dat de vennootschap het recht kan verwerken zich ertegen te verzetten dat degene die, ondanks het ontbreken van een benoemingsbesluit, meent dat hij tot bestuurder van de vennootschap is benoemd als zodanig moet worden aangemerkt. Hierop stuiten de in het middel vervatte rechtsklachten af.
3.2.3 Voor zover het middel de voormelde oordelen bestrijdt met motiveringsklachten, falen deze omdat de oordelen van de Rechtbank niet onbegrijpelijk zijn en geen nadere motivering behoefden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Squamish c.s. begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, J.B. Fleers en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 15 december 2000.