ECLI:NL:GHDHA:2022:2331

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
200.312.807/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van werknemer en de vraag of de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld

In deze zaak gaat het om een werkneemster, [geïntimeerde], die na een langdurig dienstverband bij zorginstelling Careyn, plotseling uit haar functie is ontheven. Na een periode van arbeidsongeschiktheid verzoekt zij de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, alsook om betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat zij meent dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De kantonrechter oordeelt dat Careyn inderdaad ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, onder andere door [geïntimeerde] zonder duidelijke uitleg en ondersteuning uit haar functie te zetten, wat een grote impact op haar gezondheid heeft gehad. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst en kent [geïntimeerde] een transitievergoeding en billijke vergoeding toe. Careyn gaat in hoger beroep, maar het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en oordeelt dat Careyn onvoldoende zorg heeft betracht bij de re-integratie van [geïntimeerde]. Het hof concludeert dat Careyn ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en kent [geïntimeerde] een billijke vergoeding toe van € 24.000,-. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.312.807/01
Zaaknummer rechtbank : 9513141 VZ VERZ 21-16708
Beschikking van 29 november 2022
in de zaak van
Stichting Careyn,
gevestigd in Delft,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C. van Meines, kantoorhoudende in Gouda,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.L. Verweel, kantoorhoudende in Spijkenisse, gemeente Nissewaard.
Het hof zal partijen hierna Careyn en [geïntimeerde] noemen.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over een werkneemster in de zorg die na een lang dienstverband plotseling uit haar functie is ontheven. Nadat werkneemster vervolgens ruim twee jaar arbeidsongeschikt is geweest, heeft zij een nieuwe baan gevonden. Zij verzoekt de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast verzoekt zij betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst volgens haar het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Deze beschikking draait om de vraag of er inderdaad sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift in hoger beroep, ingekomen op de griffie van het hof op 1 juli 2022, waarmee Careyn in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter Rotterdam van 1 april 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:2484), met bijlagen;
  • het verweerschrift in hoger beroep van [geïntimeerde], tevens verzoekschrift in incidenteel hoger beroep, met bijlagen;
  • het verweerschrift in incidenteel hoger beroep van Careyn.
2.2
Op 12 oktober 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feiten en procedure bij de kantonrechter

3.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.24 een aantal feiten vastgesteld. Over deze feiten bestaat geen geschil, zodat het hof daar ook van zal uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende:
[geïntimeerde], geboren op 23 januari 1959, is met ingang van 16 april 1992 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) zorginstelling Careyn. Het dienstverband is voor onbepaalde tijd. [geïntimeerde] is aanvankelijk begonnen als ziekenverzorgster, maar heeft daarna bij Careyn diverse functies uitgeoefend. Sinds 2003 was zij werkzaam in de functie van ‘Zorgmanager V&V’. Het laatst verdiende loon van [geïntimeerde] bedroeg € 4.604,30 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en een dertiende maand.
Vanwege een reorganisatie bij Careyn is de functie ‘Zorgmanager V&V’ vervallen en is [geïntimeerde] per 1 januari 2015 boventallig verklaard. [geïntimeerde] is vervolgens werkzaam gebleven vanuit een zogenoemde transitiepool. Zij heeft onder meer werkzaamheden verricht als transitie coördinator.
Eind 2016 bleek dat er per 1 april 2017 een functie vrij zou komen als kwaliteitsverpleegkundige op de locatie Bernissesteyn, de locatie waar [geïntimeerde] gedurende haar lange dienstverband vrijwel steeds heeft gewerkt. Bij brief van 5 december 2016, ondertekend door beide partijen, heeft Careyn het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“Hierbij bevestigen wij dat uw arbeidsovereenkomst met ingangsdatum 16 april 1992, met ingang van 1 april 2017 als volgt wijzigt:
Artikel Aard en duur van de arbeidsovereenkomst
De werknemer verricht werkzaamheden in dienst van de werkgever in de functie van verpleegkundig specialist.
De overige arbeidsvoorwaarden blijven ongewijzigd.”
Bij brief van 11 april 2017, ondertekend door beide partijen, heeft Careyn het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“Hierbij bevestigen wij dat uw arbeidsovereenkomst met ingangsdatum 16 april 1992, met ingang van 1 maart 2017 als volgt wijzigt:
Artikel Aard en duur van de arbeidsovereenkomst
De werknemer verricht tijdelijk, te weten van 1 maart 2017 tot 1 oktober 2017, werkzaamheden in dienst van de werkgever in de functie van locatieverantwoordelijke.
Artikel Salaris
Het salaris is gebaseerd op FWG-salarisschaal 60, periodiek 5, volgnummer 42 en bedraagt € 3.972,54 bruto per maand. Het uurloon bedraag € 25,47 bruto per uur.
Artikel 15 Bijzondere bepalingen en regelingen
Tussen werkgever en werknemer gelden de volgende afspraken en regelingen:
- De werknemer heeft na 1 oktober 2017 terugkeergarantie naar de functie van Kwaliteitsverpleegkundige.
- Indien tussen nu en oktober recht is op een periodieke verhoging, dan wordt deze geëffectueerd.
(…)
De overige arbeidsvoorwaarden blijven ongewijzigd.”
[geïntimeerde] was als locatieverantwoordelijke werkzaam bij de locaties Bernissesteyn en Hart van Zuidland. Zij heeft deze (tijdelijke) functie na 1 oktober 2017 (steeds) voor bepaalde tijd voortgezet. De laatste voortzetting is bevestigd bij brief van 20 maart 2018 en had een looptijd van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018. Haar functie is toen in het kader van een voorgenomen reorganisatie gewijzigd in ‘manager zorg A’.
In de jaren 2016/2017 heeft Careyn ter zake van diverse locaties een aantal aanwijzingen gekregen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie). Op de locaties waar [geïntimeerde] als locatieverantwoordelijke/manager zorg A werkzaam was, waren er in het bijzonder problemen met de zorgdossiers, die niet op orde waren. Op een gegeven moment heeft de Inspectie de deadline van 1 april 2018 gesteld voor het verbeteren van de zorgdossiers.
Op 5 april 2018 is een schriftelijk verslag uitgebracht door een extern adviseur in het kader van een interne audit over de dossiervoering in vier locaties van Careyn. Over de bevindingen bij Bernissesteyn en Hart van Zuidland vermeldt het verslag het volgende:

Bevindingen audit 5 april
 Beide locaties liggen naast elkaar en het team behandelaren / kwaliteitsverpleegkundigen is gezamenlijk georganiseerd. De aanpak is gelijk.
 De afgelopen dagen is door de zorg en behandelaren hard gewerkt om de dossiers op orde te krijgen. Het paasweekend is hard nodig gebleken om de basis op orde te krijgen voor de dossiers, ondanks de eerder geconstateerde verbeteringen die waren gezien in de audit van 28 maart.
 Kwaliteitsverpleegkundigen uit de omliggende locaties hebben gezamenlijk de schouders eronder gezet om verbeteringen te realiseren.
 Aan de inhoud van de zorgleefplannen zijn aanpassingen doorgevoerd; de ondertekening door cliënt/vertegenwoordiger wordt nu geactualiseerd.
 De gecontroleerde dossiers zijn nu in de basis compleet en er is samenhang tussen de diverse formulieren. Rapporteren en evalueren hebben nog veel aandacht nodig. Observeren, registreren en opvolgen zijn nog niet altijd navolgbaar.
 Er is opnieuw door de ECD-expert veel uitleg gegeven over de werkwijze; dit blijkt telkens weer nodig te zijn.
Beschouwing
Het afgelopen paasweekend was helaas nog nodig om de dossier in de basis op orde te krijgen. Het resultaat is zichtbaar maar het is mager en maar net voldoende van niveau. Zorgelijk is dat deze ingreep nodig is gebleken. De indruk bestaat dat op deze beide locaties de verdere verdieping van methodisch werken en dossiervoering onvoldoende op gang gaat komen; die stap is nu wel nodig want de basis is mager, niet geborgd en daarbij instabiel van kwaliteitsniveau. (…)
Conclusie
Met een voorbehoud kan de conclusie zijn dat de dossiers compleet zijn gemaakt en formulieren in samenhang zijn; maar het niveau voldoet op dit moment mager voldoende aan de noem. Het voorbehoud bestaat uit de twijfel over de aanpak die nodig is om tot een steviger basis te komen en uiteindelijk een geborgd dossier en werkwijze. (…) Er zijn op zeer korte termijn maatregelen nodig verwoord in onderstaande aanbevelingen.
Aanbevelingen
 Versterk de leiding op beide locaties om een strakkere aansturing op het verbeterproces en resultaat te borgen.
 Versterk de beschikbaarheid van deskundige kwaliteitsverpleegkundigen.
 Versterk de medische regie op basis van de werkwijze in Grootenhoek en Rozenhoek.”
Op 11 april 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en [districtsdirecteur]. [districtsdirecteur] bekleedde op dat moment de functie van districtsdirecteur Zuid-Hollandse Eilanden & Breda. Zij heeft [geïntimeerde] tijdens dat gesprek per direct vrijgesteld van haar werkzaamheden.
Bij brief van 24 april 2018 heeft [districtsdirecteur] over het gesprek van 11 april 2018 het volgende geschreven:
“(…)
In het gesprek is besproken dat jij en je kwaliteitsverpleegkundigen ontzettend hard hebben gewerkt om de dossiers op orde te krijgen met ondersteuning van diverse medewerkers binnen en buiten de locaties Bernissesteyn en Hart van Zuidland. Dit is gelukt, maar het resultaat is minimaal. Er moet de komende tijd, wederom, hard gewerkt worden om het huidige resultaat te borgen en nog verder te ontwikkelen. Ik heb je gezegd dat ik, gezien de grote inspanning die nu al door jou geleverd is, niet verwacht dat je het op kunt brengen om weer op deze manier te zorgen voor de noodzakelijke borging en verbeteringen.
Naar aanleiding hiervan hebben we besproken dat je per direct vrijgesteld wordt van het werken als manager Zorg. De komende 14 dagen, voorafgaand aan je geplande vakantie, ben je volledig vrijgesteld van werk. Na je vakantie zullen we samen kijken naar een voor jou passende functie in ons district. De uitnodiging voor dit overleg volgt binnenkort.
In het gesprek gaf je aan dat je behalve teleurgesteld en verdrietig ook opgelucht ben door dit besluit. Ik kan me voorstellen dat de emoties elkaar sterk afwisselen en dat je vragen hebt over je toekomst. Om je hierbij te ondersteunen heb ik je gesprekken met een coach aangeboden. Je hebt aangegeven daar niet direct gebruik van te willen maken. Mijn aanbod blijft staan.
Jouw contract als manager Zorg loopt tot 1 juli 2018. Dit ga ik onder deze omstandigheden niet verlengen. Je dienstverband bij Careyn blijft gewoon in stand. Zoals afgesproken gaan we na je vakantie in gesprek over een passende functie. Ik nodig je uit zelf met voorstellen te komen, over hoe je je loopbaan bij Careyn wil vervolgen.
(…)”
Op 8 mei 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde], [districtsdirecteur] en [HR medewerker] (HR-Businesspartner), waarin onder meer gesproken is over een nieuwe functie van [geïntimeerde] bij Careyn. Tijdens dat gesprek is [geïntimeerde] opnieuw vrijgesteld van werk om haar meer tijd te geven om onder andere over haar toekomstige loopbaan bij Careyn na te denken.
[geïntimeerde] heeft zich op 23 mei 2018 ziekgemeld. Zij heeft de bedrijfsarts bezocht. Deze heeft vastgesteld dat “er een evident arbeidsconflict was” en dat “wel sprake was van arbeidsongeschiktheid maar niet ten gevolge van ziekte en/of gebrek.”
Op 30 mei 2018 heeft er wederom een gesprek plaatsgevonden, waarbij ook de advocaat van [geïntimeerde] aanwezig was. Bij e-mail van 4 juni 2018 heeft [HR medewerker] aan de advocaat van [geïntimeerde] een aantal concrete functies voorgesteld die [geïntimeerde] bij Careyn zou kunnen vervullen.
Bij brief van 8 juni 2018 heeft de advocaat van [geïntimeerde] laten weten dat [geïntimeerde] opteert voor de functie van zorgbemiddelaar, met de standplaats Nissewaard (locatie de ‘De Vier Ambachten’). [geïntimeerde] is medio augustus 2018 begonnen als zorgbemiddelaar bij De Vier Ambachten, met een tijdelijke standplaats in Breda.
Op 18 september 2018 heeft [geïntimeerde] zich opnieuw ziekgemeld. [geïntimeerde] is vanaf dat moment doorlopend arbeidsongeschikt geweest.
[geïntimeerde] is in verband met haar re-integratie op haar eigen verzoek in de periode van 1 mei 2020 tot en met 11 september 2020 (extern) gedetacheerd geweest bij zorginstelling CuraMare.
[geïntimeerde] heeft medio 2020 een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. Het UWV heeft naar aanleiding hiervan op 6 augustus 2020 aan Careyn een loonsanctie opgelegd tot 14 september 2021 wegens het niet voldoen aan haar re-integratieverplichtingen, meer in het bijzonder door niet adequaat een spoor 2 re-integratie te starten.
[geïntimeerde] is in verband met haar re-integratie op haar eigen verzoek in de periode 15 januari 2021 tot en met 22 juli 2021 (extern) gedetacheerd geweest bij Humanitas.
Op 21 mei 2021 heeft Careyn UWV verzocht om een bekorting van de loonsanctie. De arbeidsdeskundige van de UWV heeft daarop vastgesteld dat Careyn (inmiddels) voldoende heeft gedaan om [geïntimeerde] te re-integreren. Vervolgens heeft het UWV beslist dat de loonsanctieperiode eindigt op 23 juli 2021.
[geïntimeerde] is per 23 juli 2021 voor de duur van een jaar in dienst getreden bij CuraMare in de functie van zorgbemiddelaar tegen een bruto maandloon van € 3.818,87 bij een 36-urige werkweek. Inmiddels heeft [geïntimeerde] bij CuraMare een contract voor onbepaalde tijd tegen een salaris van € 3.942,89 bruto per maand.
3.3
In deze procedure heeft [geïntimeerde] verzocht:
- ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Careyn op de grond dat van [geïntimeerde] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst langer te laten voortbestaan;
- betaling van een transitievergoeding door Careyn aan [geïntimeerde] ten bedrage van € 52.919,15 bruto;
- betaling van een billijke vergoeding door Careyn aan [geïntimeerde] ten bedrage van € 118.287,-, waaronder een bedrag van € 14.278,- inclusief btw aan kosten van rechtsbijstand.
3.4
Careyn heeft zich niet verzet tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst maar wel tegen de toekenning van een transitievergoeding en/of billijke vergoeding aan [geïntimeerde].
3.5
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 mei 2022. Verder heeft zij geoordeeld dat [geïntimeerde] ook recht heeft op een transitievergoeding en een billijke vergoeding omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten van Careyn (art. 7:673 lid 1 sub b BW j˚ art. 7:671c lid 2 aanhef en sub b BW). Daartoe acht de kantonrechter onder meer het volgende redengevend:
- Careyn valt een substantieel verwijt te maken van de gang van zaken op 11 april 2018 door – kort gezegd – [geïntimeerde] die dag per direct uit haar functie te zetten, althans van haar taken te ontheffen (rov. 4.5-4.7);
- Deze handelwijze heeft grote impact gehad op de gezondheid van [geïntimeerde] en de arbeidsrechtelijke verhoudingen tussen partijen, die uiteindelijk hebben geleid tot de uitval van [geïntimeerde] (rov. 4.8);
- Het inwerken op de locatie De Vier Ambachten is niet goed verlopen (rov. 4.9);
- Na het volledig uitvallen van [geïntimeerde] op 18 september 2018 heeft er tot 31 oktober 2019 geen persoonlijk contact plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en (haar leidinggevende bij) Careyn (rov. 4.10);
- Careyn heeft – zonder voorafgaand overleg – in de concept-detacheringsovereenkomst met CuraMare een afspraak opgenomen die erop neerkomt dat zij zich voortijdig van haar re-integratieverplichtingen zou kunnen bevrijden (rov. 4.11);
- Careyn heeft in het eerste ziektejaar onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht. De detacheringen bij CuraMare en Humanitas zijn op initiatief van [geïntimeerde] tot stand gekomen (rov. 4.12 en 4.13).
Aan [geïntimeerde] is een bedrag van € 52.990,15 bruto aan transitievergoeding toegekend en een bedrag van € 35.000,- bruto aan billijke vergoeding. Daarnaast heeft de kantonrechter een bedrag van € 5.395,- inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten toegewezen.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1
In hoger beroep heeft Careyn geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt: met uitzondering van de beslissing tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, en tot afwijzing van de verzoeken van [geïntimeerde].
4.2
[geïntimeerde] heeft in het principale hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking. In incidenteel hoger beroep heeft zij het hof verzocht een bedrag van € 14.278,- aan buitengerechtelijke kosten toe te wijzen, zoals zij dat in eerste instantie had verzocht.
4.3
Careyn heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek in incidenteel hoger beroep.
Is de ontbinding het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Careyn?
4.4
De grieven 1 tot en met 10 in principaal hoger beroep zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Careyn. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.5
Grief 1 is in zoverre terecht voorgesteld dat de kantonrechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat [geïntimeerde] de functie van manager zorg al heel lang vervulde. Tussen partijen staat vast dat zij die functie op dat moment pas ruim een jaar vervulde. Wel geldt dat [geïntimeerde] – voorafgaand aan de reorganisatie in 2015 – (vrijwel) gedurende haar hele dienstverband op de locatie Bernissesteyn heeft gewerkt, zij het in andere functies.
4.6
Het hof is – met de kantonrechter – van oordeel dat de wijze waarop [geïntimeerde] op 11 april 2018 van haar werkzaamheden is ontheven, niet getuigt van goed werkgeverschap. [geïntimeerde] heeft jarenlang – meer dan 25 jaar – voor Careyn gewerkt en er is geen enkele aanmerking geweest op de wijze waarop zij functioneerde. Meer in het bijzonder geldt dat ook voor het werk dat zij in 2017 en 2018 als manager zorg verrichtte voor de locaties Bernissesteyn en Hart van Zuidland. Dat zij naar volle tevredenheid haar werk deed blijkt ook uit de brief van 16 mei 2018 van de cliëntenraad van deze locaties. Hierin geeft de cliëntenraad te kennen dat er onder leiding van [geïntimeerde] goede resultaten zijn bereikt en dat de cliëntenraad geen aanwijzingen heeft gevonden die het besluit om [geïntimeerde] uit haar functie te zetten, rechtvaardigen. Dat er – afgezien van de kwestie van de cliëntdossiers – enig probleem was met het functioneren van [geïntimeerde], is dus niet gebleken.
4.7
Wat betreft de cliëntdossiers geldt het volgende. Vast staat dat de cliëntdossiers binnen Careyn al langere tijd – dus nog voor het aantreden van [geïntimeerde] als manager zorg – een bron van zorg en aandacht waren. Dat gold voor diverse locaties van Careyn, niet alleen voor de locaties waar [geïntimeerde] werkzaam was. Careyn heeft bevestigd dat [geïntimeerde] ‘keihard’ heeft gewerkt om de cliëntdossiers tijdig – dat wil zeggen voor de deadline van 1 april 2018 – op orde te krijgen. Volgens Careyn was er op die datum aanzienlijke vooruitgang geboekt met de cliëntdossiers op de locaties Bernissesteyn en Hart van Zuidland, maar voldeden de dossiers niettemin maar nauwelijks aan de daaraan te stellen eisen. Careyn heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] van haar taken werd ontheven omdat zij er niet in was geslaagd de cliëntdossiers op niveau te krijgen, maar onduidelijk is gebleven of Careyn het magere resultaat wijt aan een gebrek aan kennis, kunde of vaardigheden aan de zijde van [geïntimeerde].
4.8
Careyn heeft echter nagelaten uit te leggen waarom zij er geen vertrouwen in had dat [geïntimeerde] – al dan niet met ondersteuning – de juiste persoon was om de cliëntdossiers naar een hoger plan te tillen en waarom het noodzakelijk was om [geïntimeerde] per direct uit haar functie te ontheffen. Daar komt nog bij dat, hoewel het voor Careyn uiterst belangrijk was dat de deadline van 1 april 2018 zou worden gehaald, zij voorafgaand aan die deadline nimmer aan [geïntimeerde] heeft laten weten dat [geïntimeerde] tekort zou schieten in de wijze waarop zij haar functie vervuld en/of dat er consequenties zouden worden verbonden aan haar aanstelling als de cliëntdossiers niet tijdig op orde zouden zijn. Tegen deze achtergrond acht het hof het verwijtbaar dat Careyn [geïntimeerde] na een vlekkeloos dienstverband van meer dan 25 jaar en na een forse krachtsinspanning om de clientdossiers op orde te krijgen van de ene op de andere dag zonder duidelijke uitleg, zonder het aanbieden van ondersteuning en dus zonder deugdelijke noodzaak uit haar functie heeft gezet.
4.9
Voor Careyn was zichtbaar dat deze beslissing een grote impact op [geïntimeerde] had en dat zij er op dat moment ‘doorheen zat’. Dit wordt geïllustreerd door een brief van Careyn van 24 april 2018 (zie r.o. 3.2 onderdeel ix), waarin zij schrijft: “Er moet de komende tijd, wederom, hard gewerkt worden om het huidige resultaat te borgen en nog verder te ontwikkelen. Ik heb je gezegd dat ik, gezien de grote inspanning die nu al door jou geleverd is, niet verwacht dat je het op kunt brengen om weer op deze manier te zorgen voor de noodzakelijke borging en verbeteringen.”
4.1
De omstandigheid dat het Careyn vrijstond om de tijdelijke aanstelling van [geïntimeerde] als manager zorg op 30 juni 2018 niet verder te verlengen, maakt dit niet anders. [geïntimeerde] heeft gesteld dat het binnen Careyn gebruik was dat de tijdelijke aanstellingen in beginsel steeds werden verlengd. Dit is door Careyn onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daar komt bij dat er nu al twee keer eerder een (stilzwijgende) verlenging in haar functie van manager Zorg had plaatsgevonden, zodat [geïntimeerde] ervan mocht uitgaan dat zij in de ogen van Careyn haar werk op een goede wijze verrichtte. Het feit dat [geïntimeerde] rekening moest houden met de mogelijkheid dat er na 30 juni 2018 geen verdere verlenging zou plaatvinden, rechtvaardigt niet het besluit van Careyn haar al op 11 april 2018 plotsklaps en zonder deugdelijke opgave van redenen onmiddellijk te ontheffen van haar werkzaamheden.
4.11
De (verwijtbare) beslissing om [geïntimeerde] per direct uit haar functie te ontheffen, is gevolgd door een reeks van andere gedragingen en nalatigheden die alles bij elkaar de handelwijze van Careyn ernstig verwijtbaar maken.
4.12
Na de beslissing om [geïntimeerde] per direct van haar taken te ontheffen, is zij gedurende twee weken vrijgesteld van werkzaamheden, waarna zij met (een al geplande) vakantie is gegaan. Na deze vakantie bleek [geïntimeerde] nog niet in staat te zijn weer aan het werk te gaan. Op 30 mei 2018 is [geïntimeerde] gezien door de bedrijfsarts. Deze heeft geconstateerd dat er een evident arbeidsconflict is en dat het duidelijk is dat er wel sprake is van arbeidsongeschiktheid maar niet ten gevolge van ziekte of gebrek. Dit is aan Careyn teruggekoppeld. Daarop heeft Careyn [geïntimeerde] weer hersteld gemeld, maar is zij nog wel vrijgesteld van werk. In een e-mail van 4 juni 2018 heeft Careyn erop aangedrongen dat [geïntimeerde] binnen een week een keuze zou maken uit een aantal mogelijke nieuwe functies, dan wel met een eigen voorstel te komen. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat [geïntimeerde] op 8 juni 2018 haar keuze kenbaar heeft gemaakt en op 13 augustus 2018 aan de slag is gegaan in de functie van zorgbemiddelaar bij de locatie De Vier Ambachten. Zij heeft zich op 18 september 2018 ziek gemeld.
4.13
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat Careyn te weinig zorg heeft betracht bij de doorstart van [geïntimeerde] medio augustus 2018 bij De Vier Ambachten. Uit de hiervoor genoemde rapportage van de bedrijfsarts was immers naar voren gekomen dat sprake was van een evident arbeidsconflict. Ook had [geïntimeerde] in het gesprek van 8 mei 2018 laten weten dat de voorliggende periode heel heftig voor haar was geweest en dat die veel verschillende emoties had opgeroepen. Het was – zoals hiervoor onder 4.9 reeds is overwogen – voor Careyn duidelijk dat de gebeurtenissen op 11 april 2018 een grote impact op [geïntimeerde] hadden gehad. Gezien het advies van de bedrijfsarts van 30 mei 2018, moet het voor Careyn duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde] eind mei / begin juni 2018 deze gebeurtenissen nog geenszins achter zich had gelaten.
4.14
Weliswaar heeft [geïntimeerde] begin juni 2018 ermee ingestemd dat zij medio augustus 2018 in een nieuwe functie zou beginnen, maar gezien de hiervoor geschetste achtergrond had op de weg van Careyn gelegen [geïntimeerde] hierin te begeleiden en zich ervan te vergewissen dat hiermee een juiste keuze was gemaakt. Dat is klaarblijkelijk in onvoldoende mate gebeurd, nu [geïntimeerde] al een maand later definitief is uitgevallen. Over haar gezondheidssituatie schrijft de bedrijfsarts naar aanleiding van een spreekuurbezoek op 5 oktober 2018: “Het gaat niet goed met mw [geïntimeerde]. Om deze reden adviseer ik haar nu niet te reintegreren in werk maar haar energie te steken in haar herstel.”
4.15
Verder heeft mevrouw [leidinggevende] – leidinggevende van [geïntimeerde] in de periode 2019 tot en met 2021 – begin 2020 aan de arbeidsdeskundige te kennen gegeven dat de start van [geïntimeerde] bij De Vier Ambachten niet goed was verlopen. [leidinggevende] heeft verklaard dat het team niet open stond voor de komst van [geïntimeerde], dat het inwerken hierdoor moeizaam verliep, en dat de werkdruk (mede wegens een tekort aan medewerkers) hoog was, wat ook ten koste ging van het inwerken. Deze verklaring van [leidinggevende] is onder het kopje ‘visie werkgever’ opgenomen in de rapportage Arbeidskundig Onderzoek van 4 februari 2020. Weliswaar berust deze verklaring op mededelingen die [geïntimeerde] aan [leidinggevende] heeft gedaan en niet op een eigen waarneming van [leidinggevende], maar dit doet er niet aan af dat [leidinggevende] zonder enig voorbehoud namens Careyn heeft verklaard dat de start bij De Vier Ambachten niet goed is verlopen. Careyn heeft ook niet weerspoken dat een leidinggevende ontbrak en heeft onvoldoende concreet toegelicht welke stappen zij in deze periode heeft ondernomen om de overgang naar De Vier Ambachten te vergemakkelijken, laat staan dat zij de klachten van [geïntimeerde] over de arbeidsomstandigheden serieus heeft genomen door te laten onderzoeken of het juist was dat [geïntimeerde] door een aantal collega’s was tegengewerkt.
4.16
Wat betreft de re-integratie-inspanningen van Careyn geldt het volgende. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat – kort gezegd – Careyn gedurende de periode dat [geïntimeerde] arbeidsongeschikt was (18 september 2018 tot 23 juli 2021) onvoldoende heeft gedaan om [geïntimeerde] te re-integreren. Dat blijkt in de eerste plaats uit het feit dat het UWV een loonsanctie aan Careyn heeft opgelegd omdat Careyn gedurende het eerste ziektejaar haar re-integratieverplichtingen niet was nagekomen. Dit volgt uit de beslissing van 6 augustus 2020 van het UWV en de bijbehorende arbeidsdeskundige rapportage. In de rapportage wordt geconcludeerd dat Careyn niet genoeg heeft gedaan om [geïntimeerde] te re-integreren en daarvoor geen deugdelijke grond heeft. Careyn moet aan de hand van een actuele belastbaarheid de kansen in spoor 1 in beeld brengen en spoor 1 afronden en een adequaat spoor 2 starten en afronden. De rapportage vermeldt dat Careyn het hiermee eens is. In deze hoger beroep procedure voert Careyn weliswaar aan dat er gedurende het eerste ziektejaar wel degelijk geregeld contact is geweest tussen [geïntimeerde] en haar leidinggevende, Versluis, en dat re-integratie in het eerste spoor – gezien alle gebeurtenissen – niet in de rede lag, maar dat doet niet af aan het oordeel van het UWV.
4.17
Overigens blijkt ook uit de tussentijdse rapportages van de bedrijfsarts dat Careyn weinig voortvarend aan de slag is gegaan met de re-integratie van [geïntimeerde]. Zo schrijft de bedrijfsarts naar aanleiding van een spreekuurbezoek op 29 maart 2019 dat er een nieuwe fase is in het herstelproces, waardoor het mogelijk is langzaam meer richting de toekomst te gaan kijken. Geadviseerd wordt om een traject in Shared Ambition in te zetten om dit proces te ondersteunen. Naar aanleiding van een spreekuurbezoek op 6 juli 2018 – inmiddels drie maanden verder – schrijft de bedrijfsarts dat er helaas een enorme vertraging zit tussen zijn vorige advies en de opvolging daarvan. Op een spreekuurbezoek van 3 december 2019 stelt de bedrijfsarts vast dat [geïntimeerde] op een punt is gekomen dat zij langzaam passende werkzaamheden zou kunnen oppakken. Daarna heeft het wederom drie maanden geduurd voordat er op 4 februari 2020 een arbeidskundig rapport is opgesteld ter zake van het vaststellen van de re-integratiemogelijkheden van [geïntimeerde] bij Careyn dan wel elders op de arbeidsmarkt. Naar het hof begrijpt is het pas met dat rapport vastgesteld dat het risico van terugval bij re-integratie bij Careyn vrij groot is, maar dat [geïntimeerde] elders op de arbeidsmarkt wel passende arbeid zou kunnen verrichten.
4.18
Careyn heeft ook niet betwist dat [geïntimeerde] vervolgens zelf het initiatief heeft genomen voor haar detacheringen, eerst bij CuraMare (maart – september 2020) en later bij Humanitas (januari – juli 2021). Dit volgt ook uit de arbeidskundige rapportage van 6 augustus 2020. De arbeidsdeskundige schrijft dat aan Careyn is uitgelegd dat deze acht weken na 3 december 2019 een adequaat spoor 2 traject had moeten starten, dat [geïntimeerde] uiteindelijk zelf op zoek is gegaan naar een detacheringsplek, maar dat er geen garantie is dat dit ergens toe leidt. De arbeidsdeskundige is van mening dat Careyn vanaf eind januari 2020 kansen in spoor 2 heeft laten liggen.
4.19
Op grond van het voorafgaande komt het hof tot de conclusie dat Careyn haar verplichtingen uit hoofde van de re-integratie niet is nagekomen en dat haar hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De omstandigheid dat de loonsanctie uiteindelijk is bekort, neemt niet weg dat Careyn haar re-integratieverplichtingen vanaf 18 september 2018 tot medio 2020 niet (in voldoende mate) is nagekomen.
4.2
De slotsom is dat uit rov. 4.6-4.19 volgt dat Careyn ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Samengevat weergegeven komen deze overwegingen op het volgende neer. Het hof rekent het Careyn ernstig aan dat zij [geïntimeerde] na een vlekkeloos dienstverband van meer dan 25 jaar in de zorg bij Careyn van de ene op de andere dag op onzorgvuldige wijze uit haar functie heeft gehaald. Daarbij is van belang dat Careyn had moeten weten dat dit een grote emotionele impact op haar zou hebben. Gezien deze impact heeft Careyn onvoldoende gedaan om [geïntimeerde] te begeleiden in haar nieuwe functie bij De Vier Ambachten. Nadat [geïntimeerde] kort daarop, in september 2018, arbeidsongeschikt is geworden, heeft Careyn heeft zich onvoldoende ingezet voor de re-integratie van [geïntimeerde]. Dit handelen en nalaten gezamenlijk is aan te merken als ernstig verwijtbaar. In het midden kan blijven of de (ongelukkig geformuleerde) bepaling in de concept-detacheringsovereenkomst met CuraMare valt aan te merken als verwijtbaar handelen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat Careyn in het kader van de onderhandelingen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een aanbod tot het betalen van een transitievergoeding heeft ingetrokken. Tot slot acht het hof niet van belang dat [geïntimeerde] – zoals Careyn stelt, maar [geïntimeerde] betwist – niet direct aan Careyn heeft laten weten dat zij een nieuwe baan had bij CuraMare.
De transitievergoeding
4.21
Nu het hof heeft vastgesteld dat Careyn ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, heeft [geïntimeerde] recht op een transitievergoeding. Tussen partijen staat vast dat de omvang van hiervan € 52.919,15 bruto bedraagt. De kantonrechter heeft dit bedrag terecht toegewezen.
De billijke vergoeding
4.22
Nu het hof heeft vastgesteld dat Careyn ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, heeft [geïntimeerde] recht op een billijke vergoeding. Met grief 11 in principaal appel klaagt Careyn dat de kantonrechter ten onrechte de billijke vergoeding heeft vastgesteld op € 35.000,-. Het hof zal bij de bepaling van de omvang van de billijke vergoeding het verlies van de waarde van de arbeidsovereenkomst bij Careyn tot uitgangspunt nemen.
4.23
[geïntimeerde] is geboren op 23 januari 1959 en heeft ongeveer 29 jaar van haar werkzame leven bij (een rechtsvoorganger) van Careyn gewerkt. Ten tijde van het einde van haar dienstverband op 1 mei 2022 was [geïntimeerde] 63 jaar oud. Gezien de lange duur van het dienstverband en het feit dat [geïntimeerde] al die jaren goed gefunctioneerd heeft en met tevredenheid bij Careyn heeft gewerkt, acht het hof het aannemelijk dat zij tot haar pensioengerechtigde leeftijd bij Careyn zou hebben gewerkt als de arbeidsovereenkomst niet zou zijn beëindigd als het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Careyn.
4.24
Het hof zal bij het vaststellen van de billijke vergoeding zal als uitgangspunt nemen het verschil tussen het laatstverdiende salaris bij Careyn en het op 1 mei 2022 geldende salaris bij CuraMare in de periode tussen 1 mei 2022 tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van [geïntimeerde]. Hierop zal het hof een bedrag van € 26.000,- (zijnde ongeveer de helft van de transitievergoeding) in mindering brengen. De reden daarvoor is dat in de hypothetische situatie dat [geïntimeerde] tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd bij Careyn was blijven werken, zij aan het einde van haar dienstverband geen transitievergoeding zou hebben ontvangen. Echter, gezien het feit dat Careyn ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en de gevolgen die dat heeft gehad voor [geïntimeerde], acht het hof het onbillijk om de gehele transitievergoeding in aftrek te brengen.
4.25
De kantonrechter heeft in rov. 2.24 van de bestreden beschikking vastgesteld dat het laatst verdiende loon van [geïntimeerde] € 4.604,30 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en een dertiende maand, bedroeg. Careyn heeft tegen die vaststelling geen grief gericht, zodat het hof ook van dat bedrag uitgaat.
4.26
Ten overvloede overweegt het hof hierover nog het volgende. De loonstrook van augustus 2020 (productie 3 bij inleidend verzoekschrift) vermeldt een loon van € 4.067,87 bruto, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het maandsalaris van € 4.604,30 bruto aan het einde van het dienstverband niet juist zou kunnen zijn. Echter, uit de op 16 juni 2021 gemaakte berekening van de transitievergoeding (productie 45 bij inleidend verzoekschrift) volgt dat het maandsalaris van [geïntimeerde] op dat moment € 4.470,19 bruto bedroeg. Dit bedrag is
exclusiefvakantiegeld, dertiende maand en de cao-verhoging die inging voor einde dienstverband. Wanneer het bruto salaris van € 4.470,19 wordt vermeerderd met de cao-verhoging, komt dit (ongeveer) uit op het door de kantonrechter vastgestelde bruto salaris.
4.27
Vast staat dat [geïntimeerde] bij het einde van haar dienstverband bij Careyn een salaris van € 3.818,87 bruto bij CuraMare verdiende. Het verschil tussen het salaris bij Careyn en het salaris bij CuraMare bedraagt (afgerond) € 785,- bruto per maand. Aan bruto salaris heeft [geïntimeerde] dus een bedrag van € 35.325,- misgelopen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met 8% vakantiegeld en 8,3% aan eindejaarsuitkering. Deze optelling resulteert in een bedrag van € 41.083,-. Verder heeft [geïntimeerde] – onbestreden – gesteld dat zij heeft te maken met een pensioengat van 25% (zijnde € 8.832,-) over het misgelopen bruto-inkomen. In totaal gaat het dus om een bedrag van € 49.914,- bruto dat [geïntimeerde] is misgelopen als gevolg van het voortijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
4.28
Met een aftrek van € 26.000,- komt de billijke vergoeding dan uit op (afgerond) € 24.000,-. Het hof zal de beschikking van de kantonrechter op dit punt vernietigen en aan [geïntimeerde] een bedrag van € 24.000,- toewijzen. Grief 11 in principaal appel is dus gegrond.
Buitengerechtelijke kosten
4.29
De kantonrechter heeft geoordeeld dat een bedrag van € 5.395,- inclusief btw toewijsbaar is als buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft wat betreft de omvang van dit bedrag overwogen dat [geïntimeerde] in haar verzoekschrift heeft gesteld dat haar advocaat het gegeven de aard van de zaak niet verantwoord vindt haar ‘het volle pond’ in rekening te brengen en een vergoeding van € 6.000,- inclusief btw redelijk vindt. Het is – aldus de kantonrechter – onduidelijk gebleven hoe dit zich verhoudt met de vervolgens door [geïntimeerde] gedane vermeerdering tot het bedrag van € 14.278,- inclusief btw. Het bedrag van € 6.000,- heeft de kantonrechtere daarom toegewezen, met een aftrek van € 605,- die al eerder door Careyn was vergoed.
4.3
Met grief 12 in principaal appel klaagt Careyn allereerst dat de kantonrechter ten onrechte buitengerechtelijke kosten heeft toegewezen. Volgens Careyn had dit verzoek moeten worden afgewezen omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Nu het hof heeft vastgesteld dat wel sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, faalt dit onderdeel van de grief.
4.31
Careyn heeft verder aangevoerd dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Deze klacht faalt. Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] zich sinds medio 2018 heeft laten bijstaan door een advocaat. Bovendien heeft [geïntimeerde] bij verweerschrift in hoger beroep als productie 32 een overzicht overgelegd van de door haar advocaat verrichte werkzaamheden. Dit overzicht is als zodanig niet betwist. Careyn lijkt te veronderstellen dat niet vaststaat dat [geïntimeerde] voor deze werkzaamheden heeft moeten betalen, maar het hof acht het buitengewoon onaannemelijk dat ervan zou kunnen worden uitgegaan dat mr. Verweel kosteloos werkzaamheden heeft verricht.
4.32
Voor zover Careyn zich op het standpunt stelt dat de vergoeding moet worden vastgesteld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, faalt deze stelling omdat uit art. 1 van dit besluit volgt dat dit besluit hier niet van toepassing is.
4.33
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat het initieel door haar verzochte bedrag van € 14.278,- inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten zou moeten worden toegewezen op grond van art. 7:611 BW j˚ art. 6:96 lid 2 BW. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat mr. Verweel zijn honorarium aanvankelijk uit coulance heeft beperkt tot een bedrag van € 6.000,-. Thans maakt [geïntimeerde] aanspraak op betaling van het volledige bedrag van € 14.278,- omdat de buitengerechtelijke kosten volledig zijn te wijten aan de opstelling van Careyn jegens [geïntimeerde].
4.34
Het hof verwerpt de stelling van Careyn dat [geïntimeerde] niet ontvankelijk zou zijn in het incidentele hoger beroep. Anders dan Careyn veronderstelt, is het duidelijk waar de grief van [geïntimeerde] op ziet. Dit volgt overigens ook uit het subsidiaire verweer van [geïntimeerde], inhoudend dat er geen aanleiding is om een hoger bedrag aan buitengerechtelijke kosten toe te wijzen.
4.35
Het hof is van oordeel dat de incidentele grief ongegrond is. Uit de grief van [geïntimeerde] volgt niet dat mr. Verweel – die zijn honorarium uit coulance had beperkt tot € 6.000,- inclusief btw – daadwerkelijk een hoger bedrag dan € 6.000,- in rekening heeft gebracht bij [geïntimeerde]. Tegen die achtergrond en gelet op de overwegingen die de kantonrechter aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, heeft [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht waarom zij thans aanspraak zou kunnen maken op een bedrag van € 14.278,- inclusief btw.
Slotsom
4.36
De slotsom is dat grief 11 in principaal hoger beroep, betrekking hebbend op de omvang van de billijke vergoeding, gegrond is. Het hof zal de bestreden beschikking op dat punt vernietigen en een billijke vergoeding van € 24.000,- bruto toewijzen. De overige grieven in principaal hoger beroep zijn ongegrond. Gelet op deze uitkomst ziet het hof aanleiding om de kosten van het principale hoger beroep te compenseren.
4.37
Het incidentele hoger beroep is ongegrond. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de kosten hiervan.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal appel
- vernietigt de bestreden beschikking voor zover de kantonrechter daarin een billijke vergoeding van € 35.000,- bruto heeft toegewezen en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Careyn tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 24.000,- bruto aan billijke vergoeding;
- bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
- compenseert de proceskosten in het principale appel, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in incidenteel appel
- bekrachtigt de bestreden beschikking;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Careyn tot op heden begroot op € 1.114,- aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, R.S. van Coevorden en M.D. Ruizeveld en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.