ECLI:NL:GHDHA:2022:2257

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
200.306.650/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] is vastgesteld. De moeder is het niet eens met deze regeling en stelt dat zij niet uit vrije wil heeft ingestemd. De rechtbank had eerder op 9 november 2021 een reguliere omgangsregeling vastgesteld, waarover de ouders overeenstemming bereikten. Het hof heeft de zaak op 2 november 2022 behandeld en het hoger beroep van de moeder afgewezen. Het hof oordeelt dat het van belang is dat de minderjarige contact heeft met beide ouders en dat de omgangsregeling in stand blijft. De moeder heeft in het verleden meerdere keren geprobeerd de omgang te belemmeren, zonder voldoende onderbouwing van haar zorgen over de veiligheid van de minderjarige. Het hof benadrukt dat de moeder haar verplichtingen moet nakomen om de omgang te bevorderen en dat het van groot belang is voor de ontwikkeling van de minderjarige om contact met de vader te hebben. De moeder wordt in de proceskosten veroordeeld, omdat het hof van oordeel is dat zij onterecht het hoger beroep heeft ingesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.306.650/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-3584
zaaknummer rechtbank : C/10/618173
beschikking van de meervoudige kamer van 2 november 2022
inzake
[appellante] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Amrani te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Oversluizen te Rotterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak om de omgang tussen de minderjarige [minderjarige] en de vader. De rechtbank Rotterdam heeft in een beschikking van 9 november 2021 (hierna: de bestreden beschikking) een reguliere omgangsregeling en een vakantieregeling opgenomen tussen de vader en [minderjarige] , nadat de ouders hierover ter zitting overeenstemming hadden bereikt. De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij stelt dat zij niet uit vrije wil met het vaststellen van een omgangsregeling heeft ingestemd.
1.2
Het hof wijst in deze beschikking het hoger beroep van de moeder af. Dat betekent dat de door partijen overeengekomen omgangsregeling, zoals opgenomen door de rechtbank in de bestreden beschikking, in stand blijft. Naar het oordeel van het hof is het van belang dat [minderjarige] contact heeft met beide ouders en dat de omgang tussen haar en de vader snel (weer) tot stand komt. Het hof legt verderop in deze beschikking uit hoe het tot deze beslissing is gekomen. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 14 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
van de moeder:
  • een e-mailbericht van 8 maart 2022 met bijlagen;
  • een e-mailbericht van 17 maart 2022 met bijlagen;
van de vader:
  • een e-mailbericht van 3 augustus 2022 met bijlagen;
  • een e-mailbericht van 14 september 2022 met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De advocaat van de moeder heeft het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. Begin 2016 is de relatie verbroken.
3.3
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.4
De vader heeft [minderjarige] erkend. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de moeder.
3.5
Partijen zijn een voorlopige omgangsregeling overeengekomen tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding bij de rechtbank op 6 juli 2021, namelijk dat [minderjarige] volgens een tweewekelijks schema bij de vader zal verblijven:
  • met ingang van 10 juli 2021 verblijft [minderjarige] eenmaal per 14 dagen op zaterdag van 9.00 uur tot 19.00 uur bij de vader, waarbij [minderjarige] bij de vader in de avond eet. De vader zal [minderjarige] bij de moeder thuis ophalen en weer terugbrengen. De vader wacht beneden bij de woning en komt alleen. De moeder brengt [minderjarige] naar beneden;
  • met ingang van woensdag 14 juli 2021 zal de vader eenmaal per 14 dagen vanaf 13.00 uur bij de zwemles van [minderjarige] zijn in [naam zwembad] . De moeder brengt [minderjarige] naar het zwembad toe. Na zwemles gaat [minderjarige] met de vader mee naar huis en brengt hij [minderjarige] om 17.00 uur terug bij de moeder thuis;
  • de omgang zal plaatsvinden met de vader alleen.
3.6
De moeder is op 1 september 2021 met [minderjarige] verhuisd naar [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de onderlinge regeling die partijen over de omgangsregeling hebben getroffen overgenomen, te weten:
Reguliere omgangsregeling
  • op zaterdag 30 oktober 2021 is, conform de omgangsregeling zoals weergegeven onder 3.5, omgang tussen [minderjarige] en de vader. De moeder brengt [minderjarige] om 18.30 uur bij de vader. Bij de overdracht zullen de moeder en de nieuwe partner van de vader kort kennismaken en [minderjarige] zal overnachten bij de vader. De vader zorgt dat [minderjarige] op zondag 31 oktober 2021 om 18.00 uur terug is bij de moeder;
  • op vrijdag 12 november 2021 brengt de moeder [minderjarige] om 19.00 uur bij de vader. De vader brengt [minderjarige] op zondag 14 november 2021 om 18.00 uur terug bij de moeder;
  • partijen hebben afgesproken dat de overdracht van [minderjarige] plaatsvindt op het parkeerterrein bij de Vomar, maximaal tot 1 juli 2022 en eerder indien de moeder eerder het vertrouwen heeft teruggekregen in de vader;
  • de omgang tussen de vader en [minderjarige] zal vervolgens iedere 14 dagen plaatsvinden. De moeder zorgt dat [minderjarige] op de vrijdag om 19.00 uur bij de vader is. De vader zorgt dat [minderjarige] op de zondag om 18.00 uur bij de moeder is;
  • eenmaal per 14 dagen op woensdag om 18.30 uur zal de vader telefonisch contact hebben met [minderjarige] . De moeder en de vader spannen zich in dat dit contact tot stand komt.
Vakantieregeling schooljaar 2021-2022
  • de kerstvakantie 2021: de eerste week verblijft [minderjarige] bij de vader, op 31 december 2021 gaat [minderjarige] naar de moeder en verblijft de rest van de kerstvakantie bij de moeder;
  • de voorjaarsvakantie 2022: [minderjarige] verblijft het eerste deel van de vakantie bij de vader en zal op woensdag aan het einde van de dag naar de moeder gaan voor de overige dagen van de voorjaarsvakantie;
  • de meivakantie 2022: [minderjarige] zal de eerste week bij de moeder verblijven en vanaf zondagavond 18.00 uur bij de vader verblijven voor de tweede week van de meivakantie;
  • de zomervakantie 2022: de eerste drie weken van de zomervakantie verblijft [minderjarige] bij de moeder en de laatste drie weken vanaf zondagavond 18.00 uur bij de vader.
De rechtbank is met betrekking tot het halen en brengen ervan uitgegaan dat de afspraken van de reguliere omgangsregeling ook hier gelden, namelijk dat de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] naar de moeder. Partijen zullen tijdig voor het schooljaar 2022-2023 afspraken maken om de vakantie- en feestdagen in onderling overleg te verdelen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof:
de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] af te wijzen;
althans een zodanige beslissing te nemen die het hof in goede justitie geraden acht;
de vader te veroordelen in de proceskosten.
4.3
De vader verzoekt het hof:
het verzoek in hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
de moeder te veroordelen in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

Omgang
Het juridisch kader
5.1
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het inleidende verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling, vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.2
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.3
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.5
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
Het oordeel van het hof
5.6
Het gaat in deze procedure over het contact tussen de vader en [minderjarige] . De afgelopen anderhalf jaar hebben er al meerdere procedures plaatsgevonden tussen de ouders over het al dan niet vaststellen van een omgangsregeling, zowel bodemprocedures als kort gedingprocedures. Keer op keer is vastgesteld dat er omgang dient plaats te vinden tussen de vader en [minderjarige] , maar dit komt nog altijd niet tot stand, omdat de moeder geen gevolg geeft aan de vastgestelde omgangsregeling. Sinds 27 maart van dit jaar heeft er geen fysiek contact meer plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] en bestaat er uitsluitend nog een enkel belcontact.
5.7
In eerste aanleg hebben de ouders – voor de derde keer in korte tijd – overeenstemming bereikt. De rechtbank heeft deze overeenstemming vervolgens opgenomen in de bestreden beschikking. De moeder is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij stelt dat zij niet uit vrije wil overeenstemming heeft bereikt over de omgangsregeling. Daartoe voert zij aan dat zij de druk van de vader niet heeft kunnen weerstaan en dat zij te snel heeft toegegeven aan zijn eisen, om snel van de procedure af te zijn. De vader betwist deze gang van zaken. Hij stelt dat nergens uit blijkt dat de moeder niet uit vrije wil heeft ingestemd met de omgangsregeling. Bovendien heeft de moeder in het verleden zelf een voorstel gedaan voor een regeling.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit niets blijkt dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling niet in het kader van wilsovereenstemming tussen de ouders tot stand is gekomen. Hetgeen de moeder aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet uit vrije wil heeft ingestemd met het vaststellen van een omgangsregeling, volgt geenszins uit het door haar overgelegde proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. Niet is komen vast te staan dat de vader enige druk heeft uitgeoefend op de moeder om tot de vaststelling van een omgangsregeling te komen. Sterker nog, uit het proces-verbaal volgt dat de moeder ook zelf met initiatieven en vragen kwam toen werd gesproken over het vaststellen van een omgangsregeling. Zo deed de moeder een voorstel voor het tijdstip van het tweewekelijkse belmoment tussen de vader en [minderjarige] en was het de advocaat van de moeder die na de schorsing aan de rechtbank liet weten dat partijen overeenstemming hadden bereikt. Naar het oordeel van het hof is het evident dat de moeder heeft ingestemd met de door de rechtbank opgenomen omgangsregeling. Niet is gebleken dat de gang van zaken onzorgvuldig is geweest. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de moeder gedurende de zitting werd bijgestaan door een advocaat.
5.9
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de moeder wel degelijk uit vrije wil met de vader tot overeenstemming is gekomen over de omgangsregeling. Bovendien is gesteld noch gebleken dat sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de procedure bij de rechtbank. Dat betekent dat in beginsel geen aanleiding bestaat voor het hof om anders te oordelen dan de rechtbank. De moeder stelt echter dat een omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] is, omdat er ernstige zorgen zouden bestaan over haar veiligheid binnen het gezin van de vader. Zij voert aan dat [minderjarige] na een omgangsweekend bij de vader herhaaldelijk is thuisgekomen met letsel, waarvoor de vader geen verklaring kon geven. Ook zou [minderjarige] worden achtergesteld bij het kind van de nieuwe partner van de man en zijn de schoolprestaties van [minderjarige] flink achteruit gegaan, aldus de moeder. De vader heeft de door de moeder genoemde zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij hem thuis weersproken.
5.1
Het hof overweegt dat de moeder haar stellingen over de gemoedstoestand van [minderjarige] en haar veiligheid bij de vader thuis op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Op de zitting in hoger beroep heeft de moeder naar voren gebracht dat er foto’s beschikbaar zouden zijn van het letsel dat [minderjarige] zou hebben opgelopen in de weekenden bij de vader, maar deze foto’s heeft zij niet overgelegd bij haar beroepschrift. De advocaat van de moeder heeft ter zitting verzocht om een termijn om deze foto’s alsnog in het geding te brengen, maar dat is naar het oordeel van het hof te laat en het verzoek is daarom afgewezen. De moeder heeft ook geen stukken van de huisarts en/of de school van [minderjarige] overgelegd, terwijl dat wel voor de hand lag, gezien de stelling van de moeder dat het niet goed gaat met [minderjarige] . Het hof Amsterdam heeft de moeder in het hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter, welke procedure speelde in de eerste helft van dit jaar, reeds de gelegenheid geboden om deze informatie over te leggen. Door in onderhavige procedure opnieuw niet-onderbouwde standpunten in te nemen over de fysieke en emotionele toestand van [minderjarige] en de situatie bij de vader, ontstaat de indruk dat de moeder de omgang tussen [minderjarige] en de vader tracht te belemmeren zonder dat daarvoor deugdelijke gronden aanwezig zijn. Bovendien mag, als er zorgen zijn over (de veiligheid van) [minderjarige] , van de moeder verwacht worden dat zij daarover met de vader in gesprek gaat om te bezien hoe die zorgen kunnen worden weggenomen. Door te volstaan met het eenvoudigweg stopzetten van de omgangsregeling, handelt de moeder in strijd met de wettelijke verplichting die op haar rust om het contact tussen [minderjarige] en haar vader te bevorderen.
5.11
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om het inleidende verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling alsnog af te wijzen. Zoals de raad ook heeft benadrukt op de zitting in hoger beroep, is het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat zij contact heeft met haar beide ouders. Een situatie waarin de omgang telkens tot stand komt en dan weer stil komt te liggen, zorgt voor onveiligheid en onzekerheid voor een kind. De raad heeft geadviseerd om frequente en voorspelbare omgang tussen de vader en [minderjarige] te laten plaatsvinden, met daarbij een opbouw zoals beschreven in de bestreden beschikking. Het hof zal dit advies volgen en zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen. Dat betekent dat moet worden toegewerkt naar een reguliere omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] van een weekend per veertien dagen en een tweewekelijks belcontact op woensdagavond. De data voor de opbouw naar voornoemde regeling die zijn genoemd in de bestreden beschikking zijn inmiddels verstreken. De vader heeft het hof niet verzocht om nieuwe data vast te stellen. Het is dan ook aan de ouders om hierover in gesprek te gaan. In dat kader overweegt het hof dat nog altijd een traject loopt tussen de ouders bij het Ouder- en Kindteam (OKT). Dat traject is op dit moment weliswaar stopgezet in afwachting van de onderhavige procedure, maar beide ouders hebben ter zitting toegezegd de gesprekken bij het OKT te zullen voortzetten. Het hof verwacht van de ouders dat zij zich aan deze toezeggingen zullen houden en dat zij zo spoedig mogelijk met elkaar om de tafel zullen gaan zitten. In dat traject kan ook het maken van veiligheidsafspraken worden meegenomen, zoals de raad ter zitting heeft benadrukt.
5.12
Tot slot wil het hof nog benadrukken dat het van groot belang is dat de moeder [minderjarige] emotionele toestemming gaat geven voor het contact met haar vader. De vader heeft in hoger beroep niet gevraagd om een dwangsom te verbinden aan de nakoming van de omgangsregeling. Het hof kan dit niet ambtshalve opleggen wanneer sprake is van eenhoofdig gezag, maar benadrukt dat de moeder stappen moet ondernemen om tot effectuering van de omgangsregeling te komen. Indien zij dat niet doet, gaat deze situatie een ontwikkelingsbedreiging opleveren voor [minderjarige] .
De proceskosten
5.13
Beide ouders verzoeken om de ander in de proceskosten te veroordelen. De moeder stelt daartoe dat de vader haar zonder enig te respecteren belang in rechte blijft betrekken en haar daarmee op kosten jaagt. De vader voert aan dat de moeder op een onredelijke manier gebruik maakt van haar procesrecht. Na het driemaal treffen van een minnelijke regeling, start zij telkens nieuwe procedures.
5.14
Het hof overweegt als volgt. Zoals reeds overwogen onder 5.8, is evident dat de moeder in eerste aanleg heeft ingestemd met het vaststellen van een omgangsregeling en dat derhalve sprake was van wilsovereenstemming tussen partijen. De rechtbank heeft de overeenstemming tussen partijen op goede gronden opgenomen in de bestreden beschikking. In het geval van een wijziging van omstandigheden is het uiteraard mogelijk om van een dergelijke beschikking in hoger beroep te komen, maar de moeder heeft niet aangetoond dat daarvan sprake is. In haar beroepschrift gaat de moeder voornamelijk in op de totstandkoming van de overeenstemming tussen partijen en in mindere mate op de zorgen die zouden bestaan over [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader. Zoals reeds overwogen, onderbouwt zij haar stellingen op geen enkele manier. Er lijkt sprake van een patroon waarin partijen steeds overeenstemming bereiken over de omgangsregeling, waarna de moeder besluit om deze regeling toch niet na te komen. Zij negeert daarmee alle eerdere rechterlijke uitspraken, waarin zij is veroordeeld tot nakoming van de regeling. Het hof ziet in deze zaak dan ook aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten. Naar het oordeel van het hof is sprake van het onnodig aanwenden van een rechtsmiddel. Het hof stelt de kosten, uitgaande van het liquidatietarief (tarief II in hoger beroep, 2 punten), vast op € 2.228,-. Daar komt nog bij het door de vader betaalde griffierecht van € 343,-, hetgeen leidt tot een totaalbedrag van
€ 2.571,-.
5.15
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt de moeder in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de vader begroot op
€ 2.571,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, P.M.A.J. Bollen en F.A.M. Schoenmaker, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 2 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.