ECLI:NL:GHDHA:2022:2206

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
200.288.076/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van TNO voor schade als gevolg van klokkenluidersmelding en re-integratieproblemen

In deze zaak gaat het om een klokkenluider, werknemer van TNO, die melding heeft gemaakt van vermeende misstanden binnen de organisatie. TNO heeft de meldingen onderzocht en één deelmelding gedeeltelijk gegrond bevonden. De klokkenluider is tijdens de afhandeling van zijn meldingen arbeidsongeschikt geraakt. Het hof erkent dat de klokkenluider stress heeft ervaren door zijn melding, maar oordeelt dat dit op zichzelf niet voldoende is om TNO aansprakelijk te stellen voor de schade die voortvloeit uit zijn arbeidsongeschiktheid. Het hof kan niet vaststellen dat er sprake is van benadeling van de klokkenluider door TNO, waardoor de schade niet aan TNO kan worden toegerekend. Wel oordeelt het hof dat een loonstop in het re-integratietraject onterecht was, en TNO is verplicht de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon te vergoeden. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter voor zover het de vordering van de klokkenluider in conventie afwees en veroordeelt TNO tot betaling van de wettelijke verhoging. De overige vorderingen van de klokkenluider worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.288.076/01
Zaaknummer rechtbank : 7860219 RL EXPL 19-14508
arrest van 8 november 2022
in de zaak van
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P.H. Mathieu,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon:
rechtspersoon met wettelijke taak
NEDERLANDSE ORGANISATIE VOOR TOEGEPAST-NATUURWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK TNO,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna: TNO,
advocaat: mr. J.M. van Slooten.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij exploot van 8 oktober 2020 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (zittingsplaats ’s-Gravenhage) tussen partijen gewezen vonnis van 28 juli 2020.
1.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
1.3.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2.Waar het in deze zaak over gaat

2.1.
[appellant] was vanaf 2007 werknemer van TNO. In 2015 is [appellant] betrokken bij een zogenaamd “seed” project van TNO, met als doel om samen met partner-ondernemingen opdrachten te verwerven bij – kort gezegd – de overheid van Singapore.
2.2.
In de week van 26 maart tot en met 1 april 2016 is [appellant] met verschillende andere medewerkers van TNO, waaronder [betrokkene 1] , in Singapore geweest. Tijdens die week is er een conflict ontstaan tussen [appellant] en [betrokkene 1] .
2.3.
Op 27 april 2016 heeft [appellant] bij TNO een melding gedaan van integriteitsschendingen door [betrokkene 1] . De integriteitscommissie (IC) van TNO heeft een Commissie Meldingsonderzoek (CMO) ingesteld die de melding van [appellant] heeft onderzocht. De IC heeft de Raad van Bestuur (RvB) van TNO geadviseerd. De RvB heeft een besluit genomen en [appellant] is daartegen in beroep gegaan bij de Raad van Toezicht (RvT) van TNO.
2.4.
[appellant] is arbeidsongeschikt geworden. Hij heeft TNO aansprakelijk gesteld voor zijn schade. Hij vorderde bij de kantonrechter veroordeling van TNO om aan [appellant] € 2.392.041,00 te betalen (waarvan € 2.150.574,00 bruto en € 241.467,00 netto) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2019, met veroordeling van TNO in de proceskosten. TNO heeft een vordering in reconventie ingesteld.
2.5.
De kantonrechter heeft de vorderingen (in conventie) van [appellant] afgewezen. De vorderingen van TNO (in reconventie) zijn grotendeels toegewezen. [appellant] is in hoger beroep gegaan van dat vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[appellant] vordert (in principaal hoger beroep) dat het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt en zijn vorderingen alsnog toewijst en de vorderingen van TNO alsnog afwijst, met veroordeling van TNO in de kosten van beide procedures. TNO voert verweer.
3.2.
TNO heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en het hof zal daar eerst op beslissen (zie hierna onder 4). Het hof zal daarna het hoger beroep van [appellant] inhoudelijk behandelen en daarvoor het toetsingskader voor de vorderingen van [appellant] bespreken. Aan de hand daarvan zal het hof de relevante stellingen van [appellant] per onderwerp beoordelen (zie onder 6.6 en verder).

4.De beoordeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

4.1.
TNO voert aan dat de kantonrechter heeft toegezegd dat TNO de gelegenheid zou krijgen om alsnog op de conclusie van antwoord in reconventie van [appellant] in eerste aanleg te reageren, indien de kantonrechter “
zou vaststellen dat bepaalde stellingen van [appellant] toch nog een reactie van TNO vergden.” Die gelegenheid heeft TNO niet gehad en daaruit leidt TNO af dat in hoger beroep aan de conclusie van antwoord in reconventie geen betekenis zou toekomen. Voor zover uit de uitspraak van de kantonrechter iets anders volgt, komt TNO daarvan in (incidenteel) hoger beroep en zij betoogt dat zij alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld om zich over de conclusie uit te laten.
4.2.
Het hof oordeelt als volgt. De conclusie van antwoord in reconventie (met de producties) is een processtuk in de procedure bij de kantonrechter. Dat volgt uit het vonnis van de kantonrechter en TNO voert ook niet aan dat de kantonrechter die conclusie geweigerd heeft of had moeten weigeren. Omdat de conclusie van antwoord in reconventie een processtuk is, dat ook deel uitmaakt van de stukken die in hoger beroep zijn overgelegd, mag [appellant] daarnaar verwijzen in zijn memorie van grieven, zoals hij dat heeft gedaan. In haar memorie van antwoord heeft TNO de gelegenheid gehad om op de memorie van grieven – en voor zover zij dat nodig acht – ook op verwijzingen daarin naar de conclusie van antwoord in reconventie in eerste aanleg te reageren. Daarmee is aan het beginsel van hoor en wederhoor voldaan. Het hof zal daarom TNO niet nogmaals de gelegenheid geven om zich over de conclusie uit te laten.
4.3.
Het incidenteel hoger beroep kan alleen daarom al niet slagen. Aangezien [appellant] op dit punt geen kosten heeft gemaakt, zal geen proceskostenveroordeling ten laste van TNO worden uitgesproken.

5.De feiten in het principaal hoger beroep

De 23 grieven van [appellant] richten zich niet tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter in overweging 2.1 tot en met 2.64 van het vonnis. Het hof zal daarom bij de beoordeling van het principaal hoger beroep uitgaan van dezelfde feiten.

6.De beoordeling in het principaal hoger beroep

Het toetsingskader
6.1.
Artikel 7:658c BW bepaalt:
De werkgever mag de werknemer niet benadelen als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders (WHK) tijdens en na de behandeling van deze melding bij de werkgever of de daartoe bevoegde instantie.
6.2.
Tussen partijen is in geschil of er een misstand is, maar niet in geschil is dat er bij [appellant] een vermoeden van een misstand bestond en dat zijn oorspronkelijke melding van 27 april 2016 op 3 mei 2016 door de IC ontvankelijk is verklaard. Vast staat dat [appellant] een klokkenluider is in de zin van de WHK en daarmee ook in de zin van artikel 7:658c BW.
6.3.
[appellant] beroept zich op dit benadelingsverbod. Hij stelt dat hij benadeeld is als gevolg van zijn melding en vordert op die grond een schadevergoeding. De kantonrechter heeft geen expliciet oordeel gegeven over de verdeling van de bewijslast bij de beoordeling van de vorderingen. Gelet op de tekst van artikel 7:658c BW en de hoofdregel van artikel 150 Rv is het [appellant] die voldoende onderbouwd moet stellen (en bij voldoende betwisting: moet bewijzen) dat hij door TNO benadeeld is (zie ook ECLI:NL:GHDHA:2018:219). Omdat [appellant] schadevergoeding vordert, moet hij ook voldoende aannemelijk maken dat hij door de benadeling schade heeft geleden. TNO is als werkgever – in beginsel – aansprakelijk voor de schade die het directe gevolg is van benadeling van de klokkenluider.
6.4.
De melding vond plaats vóór het vaststellen van richtlijn (EU) 2019/1937. Die richtlijn is ook nu nog niet omgezet in Nederlandse wetgeving en het toepassingsbereik van de richtlijn is beperkt tot (kort gezegd) inbreuken op het Unierecht (art. 1 van de richtlijn). Uit de stellingen van partijen volgt niet dat in dit geval daarvan sprake is. Het hof acht daarom de richtlijn materieel en temporeel niet van toepassing. TNO is geen bestuursorgaan met openbaar gezag. Het hof ziet dan ook geen grond om in de (horizontale) verhouding tussen [appellant] en TNO door richtlijn conforme uitleg of door vooruit te lopen op een wijziging van de wetgeving, op dit punt uit te gaan van een vermoeden van benadeling van [appellant] als klokkenluider.
6.5.
De schade waarvan [appellant] vergoeding vordert, is voor het overgrote deel het gevolg van het feit dat hij wegens arbeidsongeschiktheid is uitgevallen. Onder verwijzing naar medische stukken stelt hij dat zijn arbeidsongeschiktheid een rechtstreeks gevolg is van zijn melding, zodat TNO gehouden is de schade die hij daardoor lijdt te vergoeden. Die redenering gaat echter niet op. Het hof ziet, met de kantonrechter, dat TNO steken heeft laten vallen en het hof neemt zonder meer aan dat [appellant] als gevolg van zijn melding stress heeft ervaren en dat die stress (mede) heeft geleid tot zijn arbeidsongeschiktheid. In zoverre is dus sprake van causaal verband tussen zijn melding (en het conflict zelf) en zijn arbeidsongeschiktheid, maar dat alleen is nog niet voldoende om te oordelen dat TNO aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van die arbeidsongeschiktheid. Slechts voor zover de arbeidsongeschiktheid toegerekend kan worden aan benadeling van [appellant] door TNO is TNO aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van de arbeidsongeschiktheid van [appellant] (artikel 6:98 BW). Het hof moet daarom beoordelen of TNO [appellant] benadeeld heeft in de zin van artikel 7:658c BW en of de gestelde benadeling in causaal verband staat met de arbeidsongeschiktheid van [appellant] .
Leeswijzer
6.6.
De grieven leggen het geschil in volle omvang voor. Het hof zal de verwijten van [appellant] per onderwerp behandelen: de gestelde benadeling van [appellant] voorafgaand aan de melding, de gestelde (procedurele) tekortkomingen bij het onderzoek van TNO naar de melding en bij het interne beroep tegen het besluit van de RvB. Vervolgens zal het hof de gestelde benadeling bij de re-integratie van [appellant] beoordelen. Daarna zal het hof ook de andere schadeposten in conventie bespreken en tot slot de grieven behandelen die zien op de beslissingen op de tegenvorderingen van TNO (in reconventie).
Voorafgaand aan de melding
6.7.
Na de reis naar Singapore, maar voordat [appellant] de melding heeft gedaan, heeft [betrokkene 1] de verantwoording van de urenbesteding van [appellant] gecontroleerd. Hoewel de CMO overweegt dat het tot de taak van het management behoort om erop toe te zien dat medewerkers zorgvuldig omgaan met budgets noemt de CMO het “
niet onvoorstelbaar of onrechtmatig – maar in de dagelijkse praktijk van TNO wel opvallend –” dat [betrokkene 1] de uren van [appellant] heeft gecontroleerd. Tegelijkertijd blijkt uit het verslag niet voldoende dat het tot de taken van [betrokkene 1] behoorde om de urenbesteding van [appellant] te controleren. Het rapport vermeldt ook dat [betrokkene 1] zelf uitdrukkelijk de confrontatie met [appellant] aanvoert als reden om zijn uren te controleren. De interpretatie van [appellant] dat het hier gaat om een poging van [betrokkene 1] om hem te benadelen, is in die omstandigheden voorstelbaar. Maar nog daargelaten dat die gestelde benadeling heeft plaatsgehad voorafgaand aan de melding (en dus niet tijdens en na de behandeling van de melding zoals bedoeld in artikel 7:658c BW) gaat het hier om handelen van [betrokkene 1] en niet van TNO. [appellant] stelt niet voldoende dat het gaat om handelen dat aan TNO als werkgever kan worden toegerekend. Dat de CMO dit handelen van [betrokkene 1] uiteindelijk “niet onrechtmatig maar in de dagelijkse praktijk van TNO wel opvallend” noemt, is daarvoor niet voldoende.
6.8.
[appellant] beroept zich ook op de telefonische mededeling van zijn manager: “
Waarschijnlijk eist [betrokkene 1][ [betrokkene 1] , hof]
nu jouw kop als [functie].” Het hof kan niet vaststellen dat de manager van [appellant] een dreigement van [betrokkene 1] heeft door willen geven. De opmerking kan even goed begrepen worden als een empathisch en oprecht bedoelde waarschuwing, zoals TNO aanvoert. Het hof kan daarom ook op dit punt niet vaststellen dat hier – voorafgaand aan de melding – al sprake is van benadeling van [appellant] die aan TNO kan worden toegerekend, laat staan dat de arbeidsongeschiktheid hieraan zou kunnen worden toegerekend.
6.9.
Op 22 april 2016 is de acquisitie voor “Veilig Zakelijk Internetten II” verplaatst van de Roadmap NSC naar CSR, zodat die acquisitie onder [betrokkene 1] kwam te vallen. De manager van [appellant] heeft [appellant] daarover geïnformeerd in een e-mail van 25 april 2016, met de vraag of [appellant] betrokken wilde blijven of dat hij gelet op de werkafspraken zich afzijdig wilde houden. [appellant] heeft zich uit het project teruggetrokken. [appellant] omschrijft dit als benadeling, maar legt onvoldoende uit dat er een verband bestaat met zijn op dat moment nog voorgenomen melding en waarom de overdracht van een acquisitietraject voor hem nadelig is. Voor causaal verband met zijn uiteindelijke arbeidsongeschiktheid heeft hij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die dat onderbouwen.
Het onderzoek door TNO
6.10.
De CMO heeft onderzoek gedaan naar de integriteitsmelding van [appellant] . Zijn melding bestond uit vijf deelmeldingen. Deelmeldingen 1 en 2 zien op het handelen van [betrokkene 1] tegenover de twee partner-ondernemingen van TNO: volgens [appellant] was dat handelen niet betrouwbaar en integer en was er sprake van (een schijn van) belangenverstrengeling. Deelmeldingen 3 en 4 zien op het handelen van [betrokkene 1] tegenover (onder meer) [appellant] : volgens [appellant] was dat handelen niet transparant en creëerde [betrokkene 1] een angst- en wraakcultuur. Deelmelding 5 ziet op een incident uit oktober 2015 waar een door TNO ingehuurde werknemer ( [werknemer] ) zonder toestemming een document met verduidelijking van vergunningscriteria van het Singaporese ministerie van Binnenlandse Zaken naar zichzelf mailde vanaf een computer van een door dat ministerie ingeschakelde organisatie.
6.11.
De CMO heeft een aantal betrokkenen als getuige geïnterviewd. De uitkomst van het onderzoek over de 5 deelmeldingen luidde, samengevat, als volgt. In formele zin was TNO gecommitteerd aan de samenwerking met de twee partner-ondernemingen, op basis van een letter of intent. Voor de toekomst kon TNO geen garanties geven over verdere samenwerking en dat is bij de twee partner-ondernemingen geïnterpreteerd als het uitspreken van non-commitment. Dat roept vragen op over de wijze waarop het projectmanagement is gevoerd, maar dat betekent niet dat [betrokkene 1] niet betrouwbaar, respectvol of integer optrad naar partner-ondernemingen van TNO. Niet gebleken is dat [betrokkene 1] van plan was een andere partner-onderneming te introduceren voor het project en ook niet dat zij enig belang had bij het introduceren van andere partner-ondernemingen: dat er sprake was van belangenverstrengeling is niet vastgesteld. [betrokkene 1] kan fel zijn in haar communicatie, maar dat is niet niet-transparant en levert nog geen pestgedrag of angstcultuur op, aldus nog steeds de CMO. De CMO stelt verder vast dat [werknemer] zich zonder toestemming toegang heeft verschaft tot een document op de computer van een andere partij. Dat document bevat – naar het oordeel van de CMO – geen vertrouwelijke informatie. [betrokkene 1] heeft de betrokkene slechts een mondelinge waarschuwing gegeven. De manager van [betrokkene 1] heeft uiteindelijk de opdracht van [werknemer] beëindigd.
6.12.
Op basis van het onderzoek van het CMO heeft het IC de RvB van TNO geadviseerd. Het advies luidde – zeer kort weergegeven – dat deelmelding 5 deels gegrond was en dat het lokaal management aangeraden werd om de inhuur van Northwave te heroverwegen.
6.13.
De RvB heeft op 28 september 2016 aan [appellant] geschreven dat zij conform het advies van de IC de eerste vier deelmeldingen ongegrond heeft verklaard en de vijfde deelmelding deels gegrond heeft verklaard.
6.14.
[appellant] noemt het onderzoek van de CMO, het daarop gebaseerde advies van de IC en het besluit van de RvB ondeugdelijk. Hij wijst op vele punten waar – in zijn ogen – de feitenvaststelling en de waardering van de feiten door de CMO onjuist zijn. In zijn processtukken ontbreekt echter een juridische duiding van die argumenten. Feiten of omstandigheden dat die gestelde onjuistheden een benadeling in de zin van artikel 7:658c BW opleveren, of daarvan het gevolg zijn, heeft [appellant] niet of onvoldoende gesteld en zijn ook niet gebleken. Evenmin betoogt [appellant] dat de CMO door TNO beïnvloed is om tot een bepaalde – in zijn visie: onjuiste – uitkomst te komen. [appellant] legt niet voldoende uit wat het verband is tussen zijn gestelde schade en de verwijten die hij TNO op dit punt maakt. Tegen de overweging van de kantonrechter dat “
slechts marginaal getoetst kan worden of het onderzoek van de CMO deugdelijk heeft plaatsgevonden” is geen grief gericht. Ook het hof zal slechts marginaal toetsen of het onderzoek door CMO deugdelijk heeft plaatsgevonden. Het is niet aan de civiele rechter om het (feiten)onderzoek van de CMO naar aanleiding van de melding van [appellant] opnieuw uit te voeren.
6.15.
Ook klaagt [appellant] over de formele gebreken van de procedure, met name over de benoeming van de leden en het feit dat de termijn voor het onderzoek is overschreden. Met betrekking tot de benoemde leden, ziet het hof niet in dat TNO anders had moeten handelen. Het betoog van [appellant] dat de twee managers door geen zitting te nemen in de IC, zich onttrokken aan onderzoek door de IC, en dat dit onzorgvuldig zou zijn tegenover [appellant] , kan het hof niet volgen. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat de leden van de commissies niet onpartijdig of niet onafhankelijk zijn geweest. Ook onderbouwt [appellant] niet dat – als TNO anders had gehandeld – dat tot andere conclusies en besluiten zou hebben geleid.
6.16.
Het hof onderkent dat het feit dat de procedure langer heeft geduurd dan in de interne klokkenluidersregeling is bepaald, voor [appellant] nadelig is geweest in die zin dat het daardoor langer heeft geduurd tot hij duidelijkheid heeft gekregen. [appellant] stelt over de oorzaak van de vertraging: “
de IC en de CMO werken gewoon te traag”.
6.17.
Het hof overweegt als volgt. De interne klokkenluidersregeling bepaalt dat het advies wordt uitgebracht binnen zes weken nadat is beslist over de ontvankelijkheid ervan. Die termijn kan met vier weken worden verlengd. De formele klacht dateert van 27 april 2016 en is op 3 mei 2016 ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de termijn van zes weken verliep op 14 juni 2016 en de verlengde termijn van tien weken op 12 juli 2016. Op 30 mei 2016 schrijft [appellant] dat hij “even rust” neemt omdat zijn gezondheid op het spel staat en op 31 mei 2016 meldt hij zich ziek. Op 10 juni 2016 is [appellant] geïnterviewd door de CMO. Op 23 juni 2106 heeft de CMO [appellant] uitgenodigd voor een tweede interview. Dat heeft [appellant] geweigerd. Bij brief van 4 juli 2016 bericht de Arbo Unie aan TNO dat [appellant] niet inzetbaar is voor werkzaamheden. Op 14 juli 2016 meldt de IC dat het opleveren van het onderzoek is uitgesteld tot (uiterlijk) 9 september 2016. En op 7 augustus 2016 schrijft [appellant] aan de IC dat hij niet langer “inhoudelijk betrokken” kan zijn bij het onderzoek. Het rapport van de CMO is uiteindelijk opgeleverd op 21 september 2016, de IC heeft het advies uitgebracht op 22 september 2016 en op 26 september 2016 heeft de RvB een besluit genomen, dat op 28 september 2016 per brief aan [appellant] is meegedeeld.
6.18.
De conclusie is dat [appellant] zich al ziek had gemeld voordat de termijn van zes weken was verstreken en voordat de IC mededeelde dat het onderzoek later zou worden opgeleverd. De kritiek van [appellant] is uiteindelijk gericht op de inhoud van het onderzoek. Dat zijn (gezondheids)situatie anders zou zijn geweest als het rapport wel in zes of tien weken zou zijn opgeleverd, voert hij niet aan. Los daarvan stelt [appellant] niet voldoende om aan te nemen dat de vertraging aan TNO is te wijten, gelet ook op zijn eigen weigering om mee te werken aan een tweede interview. Dat TNO als werkgever een rol heeft gespeeld (door handelen of nalaten dat aan haar kan worden toegerekend) bij de vertraging, stelt [appellant] niet en is ook overigens niet gebleken.
Het intern beroep
6.19.
Op grond van artikel 4 van de interne klokkenluidersregeling van TNO, kan een melder in beroep komen bij de Raad van Toezicht van TNO (RvT) als de melder het niet eens is met het besluit van de RvB. Artikel 4 lid 6 van de regeling bepaalt dat de RvT twee externe onafhankelijke deskundigen zal benoemen om een oordeel te vormen over de melding.
6.20.
Bij brief van 28 november 2016 heeft [appellant] zich gewend tot de RvT. Hij heeft in zijn brief geschreven dat hij in beroep komt van het besluit van de RvB en dat hij een nieuwe klacht indient over benadeling die hij als klokkenluider heeft ervaren.
6.21.
Op 14 februari 2017 heeft de RvT aan [appellant] geschreven dat de RvT de grieven niet uitlegt als een beroep tegen het besluit van de RvB maar als een nieuwe melding: “
Die melding had moeten worden gedaan aan de Integriteitscommissie[…].
Nu zijn we bereid de melding (als zodanig) zelf in behandeling te nemen als u dat wilt, maar dan is de procedure zoals geregeld in artikel 3 van de Klokkenluiderregeling, niet artikel 4.
Concreet houdt dit in dat we geen deskundigen benoemen om zich een oordeel te vormen over de Melding. Dit is overigens in zoverre niet onredelijk nu de CMO zich al - onverplicht - door twee onafhankelijke externe deskundigen heeft laten bijstaan.”Het inhoudelijke oordeel van de RvT houdt – zakelijk weergegeven – in dat niet is komen vast te staan dat de verwijdering tussen TNO en de Duitse partner-ondernemingen bewust door [betrokkene 1] is veroorzaakt om zichzelf of [werknemer] te bevoordelen. De RvT is van oordeel dat [betrokkene 1] niet voldoende adequaat heeft opgetreden tegen [werknemer] , maar dat de manager van [betrokkene 1] dat wel heeft gedaan door de relatie met [werknemer] te beëindigen. Het besluit van de RvB om de commerciële banden met Northwave niet volledig te verbreken, valt ook volgens de RvT binnen de beleidsruimte van de RvB binnen TNO. Op basis van ingewonnen advies concludeert de RvT dat er ook geen (wettelijke of buitenwettelijke) verplichting op TNO rust om derden nader te informeren over het incident of daarvan aangifte te doen. De nieuwe klacht over benadeling heeft de RvT inhoudelijk behandeld en ongegrond bevonden.
6.22.
Het hof is van oordeel dat het op deze wijze afdoen van het beroep van [appellant] niet correct is geweest omdat de daarvoor voorgeschreven procedure in artikel 4 van de interne klokkenluidersregeling niet is gevolgd. Het beroep van [appellant] was gericht tegen het besluit van de RvB en de argumenten van [appellant] dat de RvB
door op deze wijze te beslissenin de woorden van [appellant] niet toeziet op deugdelijk onderzoek, accepteert dat partner-ondernemingen bedrogen zijn, een doofpot in stand houdt en adviezen niet opvolgt, kunnen daarom niet aangemerkt worden als een nieuwe klacht die bij de IC had moeten worden aangebracht. Daaruit volgt ook dat de RvT – conform artikel 4 van de interne klokkenluidersregeling – over had moeten gaan tot het benoemen van externe deskundigen om een oordeel te vormen over de melding.
6.23.
Het hof is echter niet gebleken dat [appellant] hierdoor concreet nadeel heeft ondervonden. De RvB en RvT hebben geoordeeld dat het optreden van [betrokkene 1] , naar [appellant] toe en naar de Duitse partner-ondernemingen in het project, wat er verder zij van haar manier van communiceren en management van het project, geen misstand (in de zin van artikel 7:658c BW) oplevert. Naar het oordeel van het hof is die beslissing niet onjuist. Het hof ziet niet in dat als de RvT de voorgeschreven procedure wel had gevolgd, de RvT op dit punt tot een andere beslissing had moeten komen.
6.24.
De beslissingen van de RvB en RvT komen uiteindelijk erop neer dat de melding van [appellant] van het incident in 2015 gegrond is bevonden en het optreden van [betrokkene 1] als onvoldoende is beoordeeld, maar dat [betrokkene 2] vervolgens terecht heeft gehandeld door alsnog (in de woorden van de IC) de betrokkene ( [werknemer] ) te ontslaan. De IC heeft geadviseerd om ook het inhuren van Northwave te heroverwegen maar de RvB en RvT hebben daartoe niet besloten. De RvT is van oordeel dat op TNO geen wettelijke of buitenwettelijke plicht rust om aangifte te doen van de computervredebreuk door haar onderaannemer en ook niet gehouden is betrokken derden verder te informeren. [appellant] heeft niets aangevoerd om aan te kunnen nemen dat hij daardoor als klokkenluider benadeeld is in de zin van artikel 7:658c BW. Hij licht niet toe dat als twee onafhankelijke deskundigen zouden zijn benoemd, dat gevolgen zou hebben gehad voor zijn feitelijke situatie of voor zijn juridische positie. Anders gezegd: dat TNO – voor zover dat in deze procedure al aan de orde is – geen verdere sancties heeft opgelegd aan [betrokkene 1] en Northwave, valt zonder toelichting, die [appellant] niet geeft, niet in te zien waarom dat tot benadeling van [appellant] leidt.
6.25.
De klacht van [appellant] in zijn brief van 28 november 2016 over het niet optreden tegen benadeling door de bestuursvoorzitter van TNO is een nieuwe klacht. Het gaat hier dus niet om een beroep tegen het besluit van de RvB van TNO. De klacht richt zich ook expliciet tegen de bestuursvoorzitter, niet tegen handelen van de RvB als orgaan van TNO. Het hof is van oordeel dat deze klacht om die reden in beginsel niet door de RvT behandeld had moeten worden. Dat betekent dat op dit punt de RvT [appellant] niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Desondanks heeft de RvT de klacht behandeld en ongegrond verklaard, omdat de RvT onvoldoende feitelijke grond zag voor de stelling dat [appellant] door TNO is benadeeld als klokkenluider. Het hof ziet bij gebreke van een toelichting van [appellant] op dit punt niet in dat [appellant] door die beslissing is benadeeld, en dat het benoemen van twee onafhankelijke deskundigen ertoe zou hebben geleid dat zijn klacht over benadeling ontvankelijk zou zijn geweest en gegrond zou zijn bevonden.
6.26.
Uit het voorgaande volgt dat de schadevergoeding die [appellant] vordert, niet gebaseerd kan worden op de beslissingen van de CMO, IC, RvB of RvT. [appellant] stelt te weinig om aan te nemen dat als het onderzoek binnen de termijn zou zijn uitgevoerd en de RvT zou zijn overgegaan tot het benoemen van twee onafhankelijke deskundigen, de positie van [appellant] binnen TNO en/of zijn gezondheidssituatie anders zou zijn. [appellant] stelt en onderbouwt niet met concrete feiten en omstandigheden dat op dit punt sprake is van benadeling van hem als klokkenluider die aan TNO kan worden toegerekend. Van causaal verband tussen de afhandeling van zijn melding (het onderzoek en de besluiten van de RvB en RvT) en de schade die [appellant] stelt te hebben geleden, is dan ook niet gebleken.
Verlies van positie
6.27.
[appellant] was [functie] . In een e-mail van 24 mei 2016 heeft [appellant] aan [betrokkene 3] geschreven: “
Het [project] is gepauzeerd, zoals afgesproken, en ik heb verzocht om dit te handhaven zolang het onderzoek loopt. Vind ik alleszins redelijk. Dat dit onderzoek erg lang duurt, is feitelijk niet mijn probleem, maar een keuze van de organisatie[…].” Op 25 mei 2016 mailt [betrokkene 3] aan [appellant] expliciet dat het besluit genomen is om het [project] “te pauzeren”. En op 26 mei 2016 is dat [appellant] ook per brief medegedeeld. Vervolgens worden de financiën van het [project] gesloten: dat wil zeggen dat het niet langer mogelijk is om gewerkte uren te boeken op het budget van het [project] . [appellant] verwijt TNO dat dit besluit “achter de rug van [appellant] ” is genomen, wat ook weer tot reputatieschade van [appellant] zou hebben geleid en aan zijn ziekmelding op 30 mei 2016 zou hebben bijgedragen.
6.28.
[appellant] betoogt dat onder meer de e-mailwisseling tussen hem en [betrokkene 3] zo uitgelegd moet worden dat hij voorstelde dat het [project] niet gepauzeerd zou worden en dat tegen zijn wil anders is besloten. Het hof kan voor die lezing van de e-mailwisseling geen steun vinden in het dossier. In de e-mail van 24 mei 2016 (hierboven geciteerd) schrijft [appellant] ondubbelzinnig dat het [project] is gepauzeerd en dat hij dat redelijk vindt. Dat met een “pauzering” niet bedoeld zou zijn dat ook de financiën van het [project] gesloten zouden worden, ziet het hof niet in. Uit niets blijkt dat partijen op dat moment voorzagen of beoogden dat [appellant] niet zou terugkeren als manager van het [project] , na afronding van het onderzoek van de IC en CMO. Gelet daarop is ook onvoldoende toegelicht dat de pauzering van het [project] op zichzelf al een benadeling van [appellant] is.
6.29.
Op verschillende momenten daarna zijn verschillende taken van [appellant] overgedragen aan anderen binnen TNO. Het is duidelijk dat dat een verslechtering van de positie van [appellant] inhield en dat hij daardoor nadeel heeft ondervonden. Maar TNO beroept zich ter rechtvaardiging van die beslissingen op het feit dat [appellant] in die periode geheel of gedeeltelijk niet in staat was de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. [appellant] stelt daarover dat hij de hele maand augustus 2016 beschikbaar was voor werk en bij TNO is verschenen. Maar dat is niet te verenigen met het advies van de bedrijfsarts van 26 juli 2016 om “
vanaf begin augustus in deeltijd (rond de 50%) te starten met re-integratie in passende werkzaamheden in een passende werkomgeving (i.c. buiten de eigen setting van cyber security)” Datzelfde advies heeft de bedrijfsarts herhaald in zijn brieven van 30 augustus 2016 en 3 oktober 2016. Pas op 5 december 2016 adviseerde de bedrijfsarts dat [appellant] vanaf 1 januari 2017 zou kunnen re-integreren in “
eigen, aangepaste of passende werkzaamheden”. Uit de adviezen van de bedrijfsarts leidt het hof af dat in ieder geval tot 1 januari 2017 [appellant] niet in staat was zijn eigen werkzaamheden te verrichten. De stelling van [appellant] dat hij wel (al) zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten, is niet onderbouwd en het hof gaat daarom aan die opmerking voorbij. Dat betekent dat [appellant] het verweer van TNO dat zij de taken van [appellant] heeft overgedragen niet omdat hij een klokkenluidersmelding heeft gedaan, maar omdat hij zijn werkzaamheden niet kon verrichten, niet voldoende heeft weersproken. Het overdragen van de taken van [appellant] aan andere werknemers is onder die omstandigheden niet in strijd met het benadelingsverbod van artikel 7:658c BW. Aan wie die taken zijn overgedragen en op welke wijze die personen daaraan invulling hebben gegeven, regardeert [appellant] niet.
Tekortschieten bij re-integratie
6.30.
[appellant] maakt TNO verschillende verwijten over het re-integratietraject. Vast staat dat er geen succesvolle re-integratie heeft plaatsgevonden, niet bij TNO zelf (het eerste spoor) en ook niet buiten TNO (het tweede spoor).
6.31.
De kantonrechter heeft daarover geoordeeld dat niet aan TNO te verwijten is dat in de periode juni en juli 2016 geen re-integratie heeft plaatsgevonden. Tegen dat oordeel richt [appellant] een grief. Het hof stelt vast dat het hier gaat om een betrekkelijk korte periode, kort na de eerste ziekmelding van [appellant] , toen beide partijen er nog van uitgingen dat de CMO en IC op afzienbare termijn zouden rapporteren en dat daarna de door [appellant] ervaren stress zou verminderen en hij zijn werkzaamheden zou kunnen hervatten. In die context – wat verder de verplichtingen van TNO als werkgever ook mogen zijn – acht het hof het niet onrechtmatig jegens [appellant] en niet in strijd met het benadelingsverbod dat TNO in die periode nog niet is aangevangen met een re-integratietraject. Onvoldoende is gesteld dat [appellant] daardoor concreet nadeel of schade heeft geleden.
6.32.
[appellant] stelt dat hij vanaf 26 juli 2016 voor 50% beschikbaar zou zijn voor zijn eigen werkzaamheden, buiten de
Roadmap Cyber Security and Resilience,maar wel binnen het [project] , dat dan onder een andere Roadmap geplaatst zou moeten worden. Door niet in te stemmen met dat voorstel van [appellant] , heeft TNO hem benadeeld als klokkenluider, aldus [appellant] . Daartegenover stelt TNO dat zij wel degelijk re-integratiewerkzaamheden heeft aangeboden buiten de Roadmap CSR en buiten het [project] , maar dat [appellant] die werkzaamheden heeft geweigerd. [appellant] betwist dat en voert aan dat zijn manager geen werk voor hem had.
6.33.
De vraag die partijen hier aan het hof voorleggen is of TNO [appellant] benadeeld heeft als klokkenluider door hem niet te laten re-integreren in zijn eigen werkzaamheden. De context is dat het [project] op dat moment gepauzeerd was (met instemming van [appellant] zelf, zie overweging 6.28 hiervoor). Het programma zou, aldus [appellant] , herstart moeten worden en onder een andere Roadmap geplaatst moeten worden, zodat hij zijn rol als manager en budgetverantwoordelijke in het kader van zijn re-integratie zou kunnen hervatten.
6.34.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] was vanaf 1 augustus 2016 voor 50% beter gemeld en daaruit volgt dat [appellant] niet zijn volledige werkzaamheden als manager van het gepauzeerde programma zou kunnen hervatten. Hij was immers op dat moment nog steeds voor 50% arbeidsongeschikt en de bedrijfsarts heeft daarbij geadviseerd dat [appellant] inzetbaar is “
in passende werkzaamheden buiten het eigen werkveld/team”. Uit het betoog van [appellant] volgt met name niet dat en welke taken hij als re-integrerende manager wel zou kunnen verrichten en hoe – in zijn optiek – TNO de overige taken van de manager van het programma zou moeten invullen. Van “
een elegante en aanstonds beschikbare manier[…]
om het programma voort te zetten mét [appellant] en zónder [appellant] nog verder te benadelen.”, zoals [appellant] betoogt is dan ook geen sprake. Het voorstel dat er lag om de [project] onder een andere Roadmap te laten vallen dateert van mei 2016, dat wil zeggen van voor het moment dat [appellant] zich op 31 mei 2016 heeft ziekgemeld. Tegen die achtergrond acht het hof onvoldoende onderbouwd dat de beslissing van TNO om [appellant] in augustus 2016 niet te laten re-integreren als [functie] benadeling als klokkenluider oplevert of in causaal verband staat met de gestelde schade. Het hof acht niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] in zijn eigen functie had kunnen re-integreren en dat hij in dat geval wel zou zijn hersteld.
6.35.
Vervolgens is [appellant] uitgenodigd voor een gesprek met zijn manager op 25 augustus 2016 om tot een plan van aanpak te komen. Als [appellant] vraagt om uitstel, wijst zijn manager [appellant] op zijn re-integratie verplichtingen als werknemer. [appellant] stelt in hoger beroep dat zijn manager in redelijkheid een uitstel van twee dagen niet had mogen weigeren, maar onderbouwt niet dat hij om een uitstel van maar twee dagen heeft verzocht. Hij reageert op de uitnodiging om tot een plan van aanpak te komen immers slechts met de mededeling dat het advies van de bedrijfsarts achterhaald is en dat zijn gezondheid nu prioriteit heeft. Dat zijn manager in reactie daarop (bij e-mail van 23 augustus 2016) [appellant] wijst op zijn juridische verplichtingen en op de consequenties die kunnen volgen als [appellant] daaraan niet voldoet, acht het hof niet verwijtbaar. Hierbij speelt mee dat TNO als werkgever verplicht was om in het kader van de re-integratie een plan van aanpak op te stellen en dat [appellant] verplicht was daaraan zijn medewerking te verlenen.
6.36.
Op 3 oktober 2016 is [appellant] opnieuw voor 100% uitgevallen. In oktober 2016 – dus nadat de RvB de beslissing op de melding aan [appellant] heeft meegedeeld, maar voordat [appellant] daartegen hoger beroep heeft ingesteld – zijn partijen in gesprek gegaan over externe plaatsing of interne overplaatsing.
6.37.
Besproken zijn mogelijke functies bij Embedded Systems Innovation (ESI), European Space Agency en DNS Ninja. Plaatsing bij DNS Ninja is verhinderd doordat [appellant] de garantie heeft gevraagd dat Roadmap CSR (en in het bijzonder: [betrokkene 1] ) op geen enkele wijze betrokken zou zijn bij DNS Ninja. TNO heeft die garantie niet gegeven. De mogelijkheid tot plaatsing bij ESI en ESA is voor het laatst ter sprake gekomen op 16 november 2016. Bij e-mail van 17 november 2016 heeft [appellant] zijn voorstel voor financiële compensatie op tafel gelegd en daarna is een patstelling ontstaan tussen partijen. Dat TNO de externe re-integratie van [appellant] bewust zou hebben gesaboteerd, kan het hof hieruit niet afleiden. Niet is gebleken dat TNO jegens [appellant] vóórafgaand aan het re-integratietraject schadeplichtig is geworden tegenover [appellant] . Dat betekent dat TNO niet verweten kan worden dat zij de patstelling niet heeft doorbroken door een schadevergoeding te betalen. Uit niets blijkt dat voor [appellant] interne of externe re-integratie zonder schadevergoeding nog bespreekbaar was.
Re-integratie: loonstop en inschakelen Ergatis
6.38.
Op 5 december 2016 adviseert de bedrijfsarts dat [appellant] niet inzetbaar is voor werkzaamheden. Op 23 januari 2017 – dus voorafgaand aan de beslissing van de RvT – heeft de bedrijfsarts TNO bericht dat [appellant] voor 100% arbeidsongeschikt is en dat het advies is om de re-integratie op te schorten. De zondag ervoor had de manager van [appellant] aan de bedrijfsarts gevraagd om aan te bevelen “Ergatis” in te schakelen.
De bedrijfsarts heeft daarop naar – onder meer – de manager van [appellant] kritisch gereageerd.
6.39.
Op 18 april 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en de voorzitter van de RvB van TNO. Ook dat heeft niet tot een oplossing geleid. Mediation met zijn manager en met het hoofd HRM van TNO heeft [appellant] van de hand gewezen.
6.40.
Op 1 mei 2017 schrijft TNO de loonbetaling van [appellant] per 9 mei 2017 te zullen stopzetten, als hij niet voor 9 mei 2017 zal meewerken aan het opstarten van trajecten bij Ergatis en The Lime Tree. TNO heeft de loonbetaling van [appellant] ook daadwerkelijk enige tijd gestopt en met terugwerkende kracht hervat na een deskundigenoordeel van het UWV. Vanaf het moment dat [appellant] één jaar arbeidsongeschikt was, heeft TNO 70% van het laatstverdiende loon betaald.
6.41.
[appellant] betoogt dat TNO hem onredelijk onder druk heeft gezet door te blijven aandringen op interventie door Ergatis (voor een medische second opinion) en The Lime Tree (voor mediaton tussen [appellant] en zijn manager). Daarbij moet – volgens [appellant] – meewegen dat de bedoeling van TNO alleen gericht was op dossiervorming naar het UWV toe.
6.42.
Het hof stelt voorop dat [appellant] als arbeidsongeschikte werknemer verplicht is mee te werken aan re-integratie. Dat hij een klokkenluidersmelding heeft gedaan, ontslaat hem niet van die verplichting. Evenmin rechtvaardigt het feit dat [appellant] een klokkenluidersmelding heeft gedaan de doorbetaling van 100% van het loon, in afwijking van de daarvoor geldende regels. Het hof acht het te rechtvaardigen dat TNO The Lime Tree heeft willen inschakelen. Gelet op de patstelling tussen partijen kon van [appellant] als goed werknemer gevergd worden, dat hij meewerkte aan een mediationtraject. [appellant] stelt dat mediation tussen hem en zijn manager niet aan de orde was, omdat hij geen conflict met zijn manager had. Vast staat dat [appellant] een conflict had met de rechtspersoon TNO. Hij onderbouwt echter niet waarom mediation tussen hem en zijn manager of een andere medewerker van TNO (als vertegenwoordiger van de rechtspersoon) niet aan de oplossing van het conflict zou kunnen bijdragen.
6.43.
TNO op haar beurt onderbouwt niet welke rol Ergatis zou kunnen spelen bij de re-integratie van [appellant] en op welke grond [appellant] verplicht zou kunnen worden daaraan mee te werken. Als TNO gebruik wil maken van de diensten van een derde om zich te laten adviseren, staat dat haar vrij, maar zij legt niet uit waarom [appellant] ’ verplichtingen in het kader van re-integratie zich uitstrekken tot het onderhouden van contact met Ergatis, laat staan tot het starten van een traject met Ergatis. Dat betekent dat de loonstop daarop niet gebaseerd kon worden. Op dat punt heeft TNO niet juist gehandeld in het re-integratietraject en de grief slaagt in zoverre. Dat betekent ook dat TNO het loon van [appellant] te laat heeft betaald. Zij is daarom het – verder niet weersproken – gevorderde bedrag van € 6.860,00 als wettelijke verhoging van 50% verschuldigd op grond van art. 7:625 BW.
6.44.
Dat de loonstop bij [appellant] stress heeft veroorzaakt, is evident. Maar het hof ziet niet dat die stress heeft bijgedragen aan de ernst of duur van de arbeidsongeschiktheid: [appellant] was op dat moment al volledig arbeidsongeschikt. [appellant] stelt geen feiten of omstandigheden waaruit volgt dat door deze druk zijn arbeidsongeschiktheid is verergerd of verlengd. Daarbij weegt mee dat de loonstop relatief kort heeft geduurd en daarna met terugwerkende kracht door TNO is ongedaan gemaakt.
6.45.
Op 1 mei 2018 heeft het UWV aan [appellant] en TNO geschreven dat TNO onvoldoende heeft gedaan voor het re-integreren van [appellant] . Dat betekent dat de periode waarin TNO als werkgever verplicht is het loon van haar werknemer door te betalen is verlengd. Maar dat TNO naar het oordeel van het UWV niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen in het kader van de wet Poortwachter, betekent nog niet dat zij alleen al op die grond aansprakelijk is voor de gestelde schade van [appellant] . Het hof moet zelfstandig beoordelen of aan de maatstaf voor aansprakelijkheid voor schade is voldaan.
6.46.
Met betrekking tot de re-integratieverplichtingen overweegt het hof, alles overziend, als volgt. TNO heeft voorstellen gedaan om [appellant] te re-integreren op een andere afdeling binnen TNO (zie 6.37 hiervoor). [appellant] betoogt dat er sprake is van sabotage van de re-integratie door TNO, maar het hof is van oordeel dat de re-integratie niet is geslaagd doordat een patstelling ontstond als gevolg van de financiële eisen die [appellant] stelde.
6.47.
[appellant] onderbouwt zodoende onvoldoende dat TNO jegens hem gehouden was zich in het re-integratietraject anders op te stellen dan zij heeft gedaan (met uitzondering van de onterechte loonstop die is teruggedraaid). Hij onderbouwt ook onvoldoende dat als TNO zich anders had opgesteld zijn re-integratie bij TNO of in het tweede spoor wel succesvol zou zijn geweest. Dat betekent dat het hof niet kan vaststellen dat de arbeidsongeschiktheid van [appellant] is blijven bestaan of is verergerd door handelen of nalaten van TNO. Ook hier kan het hof dus niet vaststellen dat sprake is van benadeling in de zin van artikel 7:658c BW.
Overige benadeling
6.48.
[appellant] klaagt ook over een spreekverbod, dat hij geïsoleerd werd binnen TNO en dat er geruchten over hem de ronde deden, terwijl hem de toegang tot de locatie van TNO aan de Waalsdorpervlakte is ontzegd.
6.49.
De door de manager van [appellant] voorgestelde werkafspraken in verband met de klokkenluidersmelding hielden in dat het voor [appellant] verstandig zou zijn om geen contact te hebben met de medewerkers van “Roadmap CSR”. Los van de vraag of [appellant] instemde met deze werkafspraken, levert dit geen spreekverbod op. [appellant] onderbouwt ook onvoldoende dat het aan TNO als werkgever toegerekend kan worden dat hij geïsoleerd werd en onderbouwt ook onvoldoende dat het aan TNO toegerekend kan worden dat er geruchten over hem de ronde deden. Dat hem de toegang tot een locatie is ontzegd, voor zover al juist, levert – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – geen benadeling op van [appellant] als klokkenluider.
Tussenconclusie: schade en benadeling
6.50.
[appellant] vordert een bedrag van € 2.010.424,33 (bruto) aan loonderving voor de periode mei 2017 tot en met oktober 2035. Het hof volgt [appellant] in zijn betoog waar hij stelt dat hij spanning en stress heeft ervaren als gevolg van zijn melding en dat dat heeft geleid tot zijn arbeidsongeschiktheid. Maar voor aansprakelijkheid van TNO is vereist dat die arbeidsongeschiktheid (of de spanning en stress) toegerekend kan worden aan benadeling van [appellant] als klokkenluider door TNO of aan ander (onrechtmatig) handelen van TNO. Dat volgt gelet op alles wat hiervoor is overwogen niet uit de stellingen van [appellant] : het hof komt daarom op dit punt niet aan bewijslevering toe. Dat betekent dat TNO niet aansprakelijk is voor de gestelde schade van [appellant] , met uitzondering van de wettelijke verhoging over zijn loon over de periode mei tot en met juni 2017, in verband met de loonstop (zie overweging 6.43 hiervoor).
6.51.
[appellant] vordert de wettelijke verhoging over zijn loon over de periode van mei tot en met juni 2017, in verband met de loonstop. Het hof is van oordeel dat die loonstop onterecht was. Nu TNO verder geen verweer voert tegen de vordering van [appellant] op dit punt, is over deze periode de gevorderde wettelijke verhoging toewijsbaar, vermeerderd met de onweersproken wettelijke rente.
6.52.
[appellant] vordert ook betaling van 30% van zijn loon over de periode dat hij arbeidsongeschikt was en 70% van zijn loon is doorbetaald, en de wettelijke verhoging daarover, maar daarvoor bestaat geen rechtsgrond. Het feit dat [appellant] een melding heeft gedaan als klokkenluider, betekent niet dat een vermindering van het loon na een jaar van arbeidsongeschiktheid – conform de geldende regels – een verboden benadeling oplevert (zie overweging 6.42 hiervoor).
Overige gestelde schade
6.53.
[appellant] vordert een bedrag van € 100.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Op grond van artikel 6:106 BW geldt dat [appellant] recht heeft op een schadevergoeding voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat als TNO het oogmerk had dat nadeel toe te brengen of er sprake is van lichamelijk letsel of [appellant] in zijn goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
6.54.
Van een oogmerk van TNO om [appellant] nadeel toe te brengen is niet gebleken in deze procedure. Evenmin is gebleken dat zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg is van lichamelijk letsel. De stelling van [appellant] dat zijn professionele reputatie en netwerk heeft geleden onder beslissingen van TNO, betekent nog niet dat er sprake is van aantasting van de goede naam van [appellant] . [appellant] was immers de werknemer van TNO en als TNO besluit toezeggingen die [appellant] namens haar heeft gedaan niet na te komen, dan is dat niet zonder meer aantasting van de goede naam van [appellant] en niet voldoende voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding. Voor zover er geruchten circuleerden over [appellant] onder personeel van TNO, is onvoldoende onderbouwd dat TNO daarvoor aansprakelijk is op grond van haar eigen handelen of nalaten als werkgever.
6.55.
Geestelijk letsel kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 BW. Dat [appellant] arbeidsongeschikt is geworden is echter onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat sprake is van een dergelijke aantasting in de persoon. [appellant] heeft evenmin voldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat vanwege de bijzondere ernst van de normschending in combinatie met de gevolgen daarvan voor hem geen geestelijk letsel zou zijn vereist. Het voorgaande betekent dat [appellant] geen recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
6.56.
[appellant] vordert vergoeding van bruto en netto reiskosten, maar onduidelijk is op welke reizen die kosten zien en waarom TNO voor die kosten aansprakelijk zou zijn. Die vordering is niet toewijsbaar.
6.57.
[appellant] vordert schadevergoeding voor “declaraties werk”, zonder dat het hof duidelijk is wat de feitelijke of de juridische grondslag van deze vordering is. Ook dit deel van de vordering is niet toewijsbaar.
6.58.
Met betrekking tot de advocaatkosten, de overige juridische kosten en de kosten van de accountant geldt dat [appellant] voor deze kosten geen zelfstandige grondslag formuleert. Toewijzing van een zeer beperkt deel van de vordering, namelijk de wettelijke verhoging over te laat betaald loon, rechtvaardigt niet de vergoeding van deze kosten als schade.
De vorderingen van TNO in reconventie
6.59.
TNO vorderde in eerste aanleg een verklaring voor recht dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door overtreding van diverse bepalingen uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst en goed werknemerschap. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] wel verwijtbaar (maar niet ernstig verwijtbaar) heeft gehandeld, en in zoverre die verklaring voor recht uitgesproken. Ook heeft de kantonrechter op vordering van TNO [appellant] veroordeeld om van zijn website de tekst “
Vanaf dat moment heeft het management van TNO alles geprobeerd om mij te ontslaan. Dat heb ik echter voorkomen.” te verwijderen. In hoger beroep komt [appellant] op tegen die beslissingen van de kantonrechter.
6.60.
Het hof oordeelt als volgt. [appellant] heeft – nadat hij door journalisten is benaderd – meegewerkt aan een artikel van NRC en Follow the Money over TNO. [appellant] betwist niet voldoende dat zijn medewerking aan de berichtgeving van NRC en Follow the Money in strijd was met artikel 2 lid 9 van de interne klokkenluidersregeling en met het geheimhoudingsbeding in artikel 6.4. van de Arbeidsvoorwaarden TNO. Dat beding geldt ook na het einde van zijn dienstverband. [appellant] voert aan dat hij toestemming van TNO had om met zijn melding naar buiten te treden, maar het hof volgt hem daarin niet. In het besluit van de RvT van 14 februari 2017 staat: “
Wij wijzen u er op dat u als werknemer van TNO gebonden bent aan regels omtrent vertrouwelijkheid. Uw positie van klokkenluider ontslaat u niet uit deze regels, ook niet in het geval u zich niet bij onze beslissing zou neerleggen.”. [appellant] beroept zich op verschillende opmerkingen in een gesprek van 18 april 2017 met twee medewerkers van TNO die inhielden dat de interne procedures waren afgerond. In het door TNO opgestelde gespreksverslag staat dat de medewerker van TNO heeft gezegd dat hij het zou betreuren als [appellant] zijn klacht bij de externe bevoegde instanties zou doen, maar dat [appellant] daartoe wel het recht had. Volgens [appellant] heeft een van de medewerkers gezegd “
Je moet doen wat je niet laten kan.
6.61.
Het hof is van oordeel dat [appellant] de opmerkingen in het gesprek van 18 april 2017, zeker in het licht van de schriftelijke herinnering in het besluit van 14 februari 2017, niet mocht uitleggen als een toezegging van TNO dat TNO [appellant] niet langer zou houden aan het geheimhoudingsbeding in de arbeidsvoorwaarden van [appellant] . Desondanks heeft hij informatie die onder het geheimhoudingsbeding viel verschaft aan twee journalistieke organisaties. Hier botst het grondrecht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting (beschermd in artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) met het recht van TNO op haar reputatie en goede naam.
6.62.
Het hof is van oordeel dat de medewerking van [appellant] aan de artikelen van NRC en Follow the Money verder gaat dan het openbaren van de misstand waarop de klokkenluidersmelding van [appellant] ziet. Het artikel van Follow the Money gaat uitgebreid in op de afhandeling van de melding van [appellant] met citaten uit (in beginsel vertrouwelijke) gesprekken tussen [appellant] en vertegenwoordigers van TNO. Het hof acht echter de wijze waarop TNO de integriteitsmelding van [appellant] heeft afgehandeld geen misstand en op dit punt kan [appellant] zich daarom niet beroepen op bescherming als klokkenluider. Het hof is van oordeel dat hier het belang van TNO bij het beschermen van haar reputatie en het handhaven van het geheimhoudingsbeding in de arbeidsvoorwaarden prevaleert boven het recht op vrijheid van meningsuiting van [appellant] . Het recht op vrijheid van meningsuiting is immers niet onbeperkt, maar kan worden begrensd. Uit het EVRM volgt dat voor die begrenzing eisen gelden, maar in dit geval is de uitgesproken verklaring voor recht proportioneel, omdat die beperkt is tot de vaststelling dat het handelen van [appellant] verwijtbaar is geweest, de beperking is bij wet voorzien (artikelen 7:611 BW, 3:296 BW en 3:302 BW) en nodig in een democratische samenleving om de rechten van TNO te beschermen. Dat is voldoende om de verklaring voor recht dat [appellant] verwijtbaar heeft gehandeld toe te wijzen. De grief hiertegen faalt daarom en het hof zal de andere verwijten van TNO aan [appellant] (en de verweren daartegen) daarom niet meer bespreken.
6.63.
De kantonrechter heeft [appellant] ook veroordeeld om de tekst “
Vanaf dat moment heeft het management van TNO alles geprobeerd om mij te ontslaan. Dat heb ik echter voorkomen.” van zijn website te verwijderen. Het hof oordeelt als volgt. Ook hier botst het grondrecht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting (beschermd in artikel 10 van het EVRM) met het recht van TNO op haar reputatie en goede naam. Met de kantonrechter oordeelt het hof dat de bewering van [appellant] op zijn website onvoldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. De bewering raakt niet de kern van de misstanden die [appellant] als klokkenluider aan de kaak wilde stellen, maar ziet op hoe hij daarna zou zijn bejegend. In de gegeven omstandigheden acht het hof daarom de bewering op de website onrechtmatig jegens TNO en zal het hof de veroordeling bekrachtigen. Het recht op vrijheid van meningsuiting is immers niet onbeperkt, maar kan worden begrensd. Uit het EVRM volgt dat voor die begrenzing eisen gelden, maar in dit geval is de veroordeling proportioneel, omdat de veroordeling beperkt is tot één onvoldoende onderbouwde bewering op de website van [appellant] , de beperking is bij wet voorzien (artikel 6:162 BW) en nodig in een democratische samenleving om de rechten van TNO te beschermen.
Conclusie
6.64.
In het principaal hoger beroep slaagt alleen grief 11 gedeeltelijk. TNO is gehouden tot het betalen van de wettelijke verhoging over het loon dat zij ten onrechte niet tijdig heeft betaald. De beslissing in conventie van de kantonrechter zal het hof in zoverre vernietigen en het hof zal TNO veroordelen tot betaling van € 6.860,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2019, zoals gevorderd. De overige grieven tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellant] en tegen de toewijzing van de vorderingen van TNO (in reconventie) slagen niet. Het hof zal daarom het vonnis van de kantonrechter voor het overige bekrachtigen.
6.65.
[appellant] is als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Het hof zal [appellant] daarom veroordelen in de proceskosten in principaal hoger beroep.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van TNO zullen op basis van de ingestelde vordering worden begroot op:
- explootkosten € 5.517,00
- salaris advocaat € 5.705,00 (1 punt × tarief VIII)
De gevorderde wettelijke rente daarover is toewijsbaar.
6.66.
TNO heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten met nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

7.De beslissing

Het hof:
In principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
7.1.
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Gravenhage) van 28 juli 2020, voor zover daarbij onder 5.1. de vordering van [appellant] in conventie is afgewezen, en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt TNO tot betaling aan [appellant] van € 6.860,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2019;
7.2.
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
7.3.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van TNO tot op heden begroot op € 5.517,00 aan verschotten en € 5.705,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
7.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.