Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
NEDERLANDSE ORGANISATIE VOOR TOEGEPAST-NATUURWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK TNO,
1.Het procesverloop
2.Waar het in deze zaak over gaat
3.Het geschil
4.De beoordeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
zou vaststellen dat bepaalde stellingen van [appellant] toch nog een reactie van TNO vergden.” Die gelegenheid heeft TNO niet gehad en daaruit leidt TNO af dat in hoger beroep aan de conclusie van antwoord in reconventie geen betekenis zou toekomen. Voor zover uit de uitspraak van de kantonrechter iets anders volgt, komt TNO daarvan in (incidenteel) hoger beroep en zij betoogt dat zij alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld om zich over de conclusie uit te laten.
5.De feiten in het principaal hoger beroep
6.De beoordeling in het principaal hoger beroep
niet onvoorstelbaar of onrechtmatig – maar in de dagelijkse praktijk van TNO wel opvallend –” dat [betrokkene 1] de uren van [appellant] heeft gecontroleerd. Tegelijkertijd blijkt uit het verslag niet voldoende dat het tot de taken van [betrokkene 1] behoorde om de urenbesteding van [appellant] te controleren. Het rapport vermeldt ook dat [betrokkene 1] zelf uitdrukkelijk de confrontatie met [appellant] aanvoert als reden om zijn uren te controleren. De interpretatie van [appellant] dat het hier gaat om een poging van [betrokkene 1] om hem te benadelen, is in die omstandigheden voorstelbaar. Maar nog daargelaten dat die gestelde benadeling heeft plaatsgehad voorafgaand aan de melding (en dus niet tijdens en na de behandeling van de melding zoals bedoeld in artikel 7:658c BW) gaat het hier om handelen van [betrokkene 1] en niet van TNO. [appellant] stelt niet voldoende dat het gaat om handelen dat aan TNO als werkgever kan worden toegerekend. Dat de CMO dit handelen van [betrokkene 1] uiteindelijk “niet onrechtmatig maar in de dagelijkse praktijk van TNO wel opvallend” noemt, is daarvoor niet voldoende.
Waarschijnlijk eist [betrokkene 1][ [betrokkene 1] , hof]
nu jouw kop als [functie].” Het hof kan niet vaststellen dat de manager van [appellant] een dreigement van [betrokkene 1] heeft door willen geven. De opmerking kan even goed begrepen worden als een empathisch en oprecht bedoelde waarschuwing, zoals TNO aanvoert. Het hof kan daarom ook op dit punt niet vaststellen dat hier – voorafgaand aan de melding – al sprake is van benadeling van [appellant] die aan TNO kan worden toegerekend, laat staan dat de arbeidsongeschiktheid hieraan zou kunnen worden toegerekend.
slechts marginaal getoetst kan worden of het onderzoek van de CMO deugdelijk heeft plaatsgevonden” is geen grief gericht. Ook het hof zal slechts marginaal toetsen of het onderzoek door CMO deugdelijk heeft plaatsgevonden. Het is niet aan de civiele rechter om het (feiten)onderzoek van de CMO naar aanleiding van de melding van [appellant] opnieuw uit te voeren.
de IC en de CMO werken gewoon te traag”.
Die melding had moeten worden gedaan aan de Integriteitscommissie[…].
Nu zijn we bereid de melding (als zodanig) zelf in behandeling te nemen als u dat wilt, maar dan is de procedure zoals geregeld in artikel 3 van de Klokkenluiderregeling, niet artikel 4.
door op deze wijze te beslissenin de woorden van [appellant] niet toeziet op deugdelijk onderzoek, accepteert dat partner-ondernemingen bedrogen zijn, een doofpot in stand houdt en adviezen niet opvolgt, kunnen daarom niet aangemerkt worden als een nieuwe klacht die bij de IC had moeten worden aangebracht. Daaruit volgt ook dat de RvT – conform artikel 4 van de interne klokkenluidersregeling – over had moeten gaan tot het benoemen van externe deskundigen om een oordeel te vormen over de melding.
Het [project] is gepauzeerd, zoals afgesproken, en ik heb verzocht om dit te handhaven zolang het onderzoek loopt. Vind ik alleszins redelijk. Dat dit onderzoek erg lang duurt, is feitelijk niet mijn probleem, maar een keuze van de organisatie[…].” Op 25 mei 2016 mailt [betrokkene 3] aan [appellant] expliciet dat het besluit genomen is om het [project] “te pauzeren”. En op 26 mei 2016 is dat [appellant] ook per brief medegedeeld. Vervolgens worden de financiën van het [project] gesloten: dat wil zeggen dat het niet langer mogelijk is om gewerkte uren te boeken op het budget van het [project] . [appellant] verwijt TNO dat dit besluit “achter de rug van [appellant] ” is genomen, wat ook weer tot reputatieschade van [appellant] zou hebben geleid en aan zijn ziekmelding op 30 mei 2016 zou hebben bijgedragen.
vanaf begin augustus in deeltijd (rond de 50%) te starten met re-integratie in passende werkzaamheden in een passende werkomgeving (i.c. buiten de eigen setting van cyber security)” Datzelfde advies heeft de bedrijfsarts herhaald in zijn brieven van 30 augustus 2016 en 3 oktober 2016. Pas op 5 december 2016 adviseerde de bedrijfsarts dat [appellant] vanaf 1 januari 2017 zou kunnen re-integreren in “
eigen, aangepaste of passende werkzaamheden”. Uit de adviezen van de bedrijfsarts leidt het hof af dat in ieder geval tot 1 januari 2017 [appellant] niet in staat was zijn eigen werkzaamheden te verrichten. De stelling van [appellant] dat hij wel (al) zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten, is niet onderbouwd en het hof gaat daarom aan die opmerking voorbij. Dat betekent dat [appellant] het verweer van TNO dat zij de taken van [appellant] heeft overgedragen niet omdat hij een klokkenluidersmelding heeft gedaan, maar omdat hij zijn werkzaamheden niet kon verrichten, niet voldoende heeft weersproken. Het overdragen van de taken van [appellant] aan andere werknemers is onder die omstandigheden niet in strijd met het benadelingsverbod van artikel 7:658c BW. Aan wie die taken zijn overgedragen en op welke wijze die personen daaraan invulling hebben gegeven, regardeert [appellant] niet.
Roadmap Cyber Security and Resilience,maar wel binnen het [project] , dat dan onder een andere Roadmap geplaatst zou moeten worden. Door niet in te stemmen met dat voorstel van [appellant] , heeft TNO hem benadeeld als klokkenluider, aldus [appellant] . Daartegenover stelt TNO dat zij wel degelijk re-integratiewerkzaamheden heeft aangeboden buiten de Roadmap CSR en buiten het [project] , maar dat [appellant] die werkzaamheden heeft geweigerd. [appellant] betwist dat en voert aan dat zijn manager geen werk voor hem had.
in passende werkzaamheden buiten het eigen werkveld/team”. Uit het betoog van [appellant] volgt met name niet dat en welke taken hij als re-integrerende manager wel zou kunnen verrichten en hoe – in zijn optiek – TNO de overige taken van de manager van het programma zou moeten invullen. Van “
een elegante en aanstonds beschikbare manier[…]
om het programma voort te zetten mét [appellant] en zónder [appellant] nog verder te benadelen.”, zoals [appellant] betoogt is dan ook geen sprake. Het voorstel dat er lag om de [project] onder een andere Roadmap te laten vallen dateert van mei 2016, dat wil zeggen van voor het moment dat [appellant] zich op 31 mei 2016 heeft ziekgemeld. Tegen die achtergrond acht het hof onvoldoende onderbouwd dat de beslissing van TNO om [appellant] in augustus 2016 niet te laten re-integreren als [functie] benadeling als klokkenluider oplevert of in causaal verband staat met de gestelde schade. Het hof acht niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] in zijn eigen functie had kunnen re-integreren en dat hij in dat geval wel zou zijn hersteld.
Vanaf dat moment heeft het management van TNO alles geprobeerd om mij te ontslaan. Dat heb ik echter voorkomen.” te verwijderen. In hoger beroep komt [appellant] op tegen die beslissingen van de kantonrechter.
Wij wijzen u er op dat u als werknemer van TNO gebonden bent aan regels omtrent vertrouwelijkheid. Uw positie van klokkenluider ontslaat u niet uit deze regels, ook niet in het geval u zich niet bij onze beslissing zou neerleggen.”. [appellant] beroept zich op verschillende opmerkingen in een gesprek van 18 april 2017 met twee medewerkers van TNO die inhielden dat de interne procedures waren afgerond. In het door TNO opgestelde gespreksverslag staat dat de medewerker van TNO heeft gezegd dat hij het zou betreuren als [appellant] zijn klacht bij de externe bevoegde instanties zou doen, maar dat [appellant] daartoe wel het recht had. Volgens [appellant] heeft een van de medewerkers gezegd “
Je moet doen wat je niet laten kan.”
Vanaf dat moment heeft het management van TNO alles geprobeerd om mij te ontslaan. Dat heb ik echter voorkomen.” van zijn website te verwijderen. Het hof oordeelt als volgt. Ook hier botst het grondrecht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting (beschermd in artikel 10 van het EVRM) met het recht van TNO op haar reputatie en goede naam. Met de kantonrechter oordeelt het hof dat de bewering van [appellant] op zijn website onvoldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. De bewering raakt niet de kern van de misstanden die [appellant] als klokkenluider aan de kaak wilde stellen, maar ziet op hoe hij daarna zou zijn bejegend. In de gegeven omstandigheden acht het hof daarom de bewering op de website onrechtmatig jegens TNO en zal het hof de veroordeling bekrachtigen. Het recht op vrijheid van meningsuiting is immers niet onbeperkt, maar kan worden begrensd. Uit het EVRM volgt dat voor die begrenzing eisen gelden, maar in dit geval is de veroordeling proportioneel, omdat de veroordeling beperkt is tot één onvoldoende onderbouwde bewering op de website van [appellant] , de beperking is bij wet voorzien (artikel 6:162 BW) en nodig in een democratische samenleving om de rechten van TNO te beschermen.
7.De beslissing
in zoverre opnieuw rechtdoende: