ECLI:NL:GHDHA:2022:2179

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
200.276.564/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop en non-conformiteit van een parketvloer met gebreken

In deze zaak gaat het om de vraag of een parketvloer die door de consument is aangeschaft, voldoet aan de verwachtingen die de consument op basis van de koop mocht hebben. De consument, hierna aangeduid als [woonplaats], heeft een massief eiken parketvloer gekocht van Balkan Wood V.O.F. De vloer vertoonde echter gebreken, wat leidde tot een geschil over de vraag of de overeenkomst ontbonden moest worden en of Balkan Wood aansprakelijk was voor schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de vloer niet voldeed aan de eisen van een consumentenkoop en heeft de overeenkomst ontbonden, waarbij Balkan Wood werd veroordeeld tot terugbetaling van het aankoopbedrag en schadevergoeding. Balkan Wood ging in hoger beroep, waarbij zij betoogde dat de consument te laat had geklaagd over de gebreken. Het hof oordeelde dat de consument tijdig had geklaagd en dat de gebreken aan de vloer ernstig waren, waardoor de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was. Het hof bevestigde de veroordeling van Balkan Wood tot schadevergoeding, maar vernietigde een deel van de eerdere veroordeling met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding. De zaak benadrukt de rechten van consumenten bij non-conformiteit van geleverde goederen en de verplichtingen van verkopers in dergelijke situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.276.564/01
Zaaknummer rechtbank : 7651757 \ CV EXPL 19-1394
Arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van

1.A.A. Balkan Wood V.O.F.,

gevestigd te Leiden,

2. [appellant 2], vennoot van appellante sub 1,

wonende te [woonplaats],

3. Eldina [appellant 3], vennoot van appellante sub 1,

wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: (appellanten gezamenlijk) Balkan c.s. dan wel appellanten afzonderlijk Balkan Wood, [appellant 2] en [appellant 3],
advocaat: mr. L. Kruiswijk te Amersfoort,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [woonplaats],
advocaat: mr. A. Stretton-Tjahjadi te Leiden.

1.De zaak in het kort

[woonplaats] heeft van Balkan Wood een parketvloer gekocht en geleverd gekregen die gebreken vertoont. De vraag is of de vloer voldoet aan hetgeen [woonplaats] als consument op basis van de koop daarvan had mogen verwachten en of de overeenkomst tussen partijen moet worden ontbonden, en of Balkan c.s. veroordeeld moeten worden om aan [woonplaats] de koopprijs terug te betalen, met schadevergoeding.

2.Procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 januari 2020, waarmee Balkan c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, (hierna: de kantonrechter) van 16 oktober 2019;
  • het arrest van dit hof van 28 april 2020 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 juli 2020;
  • de memorie van grieven van Balkan c.s., met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [woonplaats], met bijlagen;
  • de schriftelijke pleidooien van partijen van 11 mei 2021.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met de grieven I tot en met III betogen Balkan c.s. dat de kantonrechter enkele feiten onjuist heeft weergegeven. Het hof zal rekening houden met wat Balkan c.s. ter toelichting op deze grieven hebben aangevoerd. Met grief IV betogen Balkan c.s. dat de kantonrechter de feiten in r.o. 2.9 onvolledig heeft weergegeven. De kantonrechter was echter niet gehouden alle feiten te vermelden, reden waarom deze grief geen succes heeft. Dat neemt niet weg dat het hof rekening zal houden met wat Balkan c.s. in de toelichting op deze grief hebben aangevoerd. In grief V, die gericht is tegen r.o. 4.3 van het bestreden vonnis, wordt evenals in grief II betoogd dat de kantonrechter niet als vaststaand feit had mogen aannemen dat Balkan Wood was uitgenodigd voor het onderzoek van het Parket Expertise Bureau. Deze klacht zal in r.o. 6.7 worden behandeld. Omdat Balkan c.s. geen grief hebben aangevoerd tegen de overige door de kantonrechter (wel) vastgestelde feiten, zijn deze in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Op 28 augustus 2017 heeft [woonplaats] door aanvaarding van een daartoe strekkende offerte (hierna: de offerte) van Balkan Wood een massief eiken parketvloer (hierna: de vloer) inclusief ondervloer, lijm en hardwax olie gekocht voor een totaalbedrag van
€ 5.195,74 inclusief btw. De vloer is gelegd door parketteur [parketteur]. De separate rekening voor het leggen van de vloer bedroeg € 1.851,30 inclusief btw en is door [woonplaats] rechtstreeks aan [parketteur] voldaan.
3.2
Op of omstreeks 15 oktober 2017 is de parketvloer in de woning van [woonplaats] aan de [adres] gelegd.
3.3
Bij e-mailbericht van 7 juni 2018 heeft [woonplaats] bij Balkan Wood geklaagd over problemen met de vloer en meegedeeld dat de vloer geïnspecteerd zou worden door het Parket Expertise Bureau (PEB). In de e-mail is Balkan Wood uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn. [woonplaats] heeft bij e-mailbericht van 12 juni 2018 Balkan Wood herinnerd aan het aanstaande bezoek van PEB.
3.4
[medewerker PEB], verbonden aan PEB (hierna: [medewerker PEB]), heeft op 13 juni 2018 de vloer in de woning van [woonplaats] onderzocht en heeft op 15 juni 2018 een schriftelijk onderzoeksrapport opgemaakt. Zijn conclusie is dat de vloer niet voldoet aan hetgeen de consument daarvan op basis van de koop had mogen verwachten. In het rapport (blz. 16) worden de gebreken als volgt samengevat weergegeven:
“ • In de vloer zitten diverse scheuren die consument op basis van de koop niet hoefde te
verwachten.
• De vloer heeft veel uitgevallen noesten en die zouden volgens opgaaf van de ondernemer niet voor mogen komen.
• De vloer is verkocht en geleverd zonder dilataties tussen de verschillende ruimten en dat is vaktechnisch niet verantwoord.
• De vloer staat ernstig bol en geschoteld. De oorzaak is in ieder geval gelegen in aan ondernemer toe te rekenen factoren (verkeerd houtvochtpercentage tijdens productie en/of onvoldoende voorcontrole van de kruipruimte condities).
• Onderhoudsadvies is niet of onvolledig aangeleverd waardoor een verkeerd beeld is ontstaan over het onderhoud dat gepleegd dient te worden.”.
3.5
Het rapport bevat een hersteladvies met twee opties. De eerste optie bestaat - kort samengevat - uit vervanging van de vloer. De kosten hiervan worden geraamd op
€ 8.465,-. De tweede optie bestaat - kort samengevat - uit herstel van de vloer. De kosten daarvan worden begroot op € 4.617,50. Rekening houdend met een vergoeding voor 50 procent levensduurverkorting bedragen de kosten van de tweede optie in totaal € 8.367,-. Geadviseerd wordt om de vloer te vervangen omdat herstel lastig uit te voeren is en weinig zekerheid geeft over een goed resultaat voor de toekomst.
3.6
Bij e-mailbericht van 20 juni 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [woonplaats] het rapport van PEB aan Balkan Wood toegezonden en onder verwijzing naar de conclusies en adviezen daarin meegedeeld dat de vloer op meerdere punten niet voldoet aan hetgeen [woonplaats] op basis van de koop had mogen verwachten. Namens [woonplaats] is Balkan Wood bij dat e-mailbericht in gebreke gesteld en in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen de gemelde gebreken te herstellen.
3.7
[parketteur] heeft vervolgens een noodreparatie aan de vloer uitgevoerd.
3.8
Op 18 juli 2018 heeft [appellant 2] de woning van [woonplaats] bezocht om de gebreken te inspecteren. [appellant 2] heeft een voorstel gedaan om de gebreken te herstellen dat [woonplaats] heeft afgewezen omdat het volgens hem niet overeen kwam met het hersteladvies in het PEB-rapport.
3.9
Bij e-mailbericht van 18 december 2018 heeft de opvolgende gemachtigde van [woonplaats] aan Balkan Wood onder verwijzing naar het PEB-rapport bericht dat de noodreparatie de gebreken niet heeft weggenomen en Balkan Wood opnieuw een termijn van veertien dagen gesteld waarbinnen zij de gelegenheid kreeg om mee te delen of zij bereid was de vloer te herstellen.
3.1
Bij e-mailbericht van 18 december 2018 heeft [appellant 2] geantwoord:
“Wij willen graag de reparaties uitvoeren, zodat de klant geheel tevreden is.
Door de grote drukte en feestdagen, zijn wij pas in gelegenheid om dit in het nieuwe jaar te doen. Kunt u ons een aantal data (vanaf de tweede helft van januari) voorstellen waarop wij deze werkzaamheden kunnen uitvoeren? (…)”.
3.11
Op 8 januari 2019 heeft [appellant 2] aan de gemachtigde van [woonplaats] geschreven:
“Ik heb bericht van [voornaam]: hij kan op vrijdag 11 januari. Is het goed?”.Daarop is namens [woonplaats] bevestigend geantwoord.
3.12
Bij e-mailbericht van 9 januari 2019 heeft Balkan Wood aan de gemachtigde van [woonplaats] geschreven:
“Vrijdag 11 januari ga ik samen met de parketteur er heen, om samen met de parketteur en de klant een plan te maken voor de reparatie. (…)”.
3.13
[woonplaats] heeft daarop de afspraak afgezegd.
3.14
Balkan Wood is opnieuw in gebreke gesteld bij e-mail van 11 februari 2019 waarin namens [woonplaats] aanspraak is gemaakt op vervanging van de vloer en schadevergoeding.
3.15
Per e-mail van 1 maart 2019 is namens Balkan Wood gereageerd dat zij het PEB-rapport niet bepalend vindt, en heeft zij voorgesteld om eerst bij [woonplaats] thuis de gebreken in de vloer opnieuw te beoordelen waarna de gebreken - als zou blijken dat die inderdaad voortkomen uit een tekortkoming van Balkan Wood - zouden worden hersteld.
3.16
Namens [woonplaats] is op 7 maart 2019 aan de gemachtigde van Balkan Wood onder meer het volgende bericht:
“(…) Uiteindelijk leek Balkan Wood (…) toch bereid om herstel conform het expertiserapport van PEB uit te voeren. Daarom hebben cliënten Balkan Wood een tweede kans gegeven om de vloer te herstellen en ingestemd met de afspraak op
11 januari 2019. In de correspondentie tussen partijen van december 2018 geeft de heer [appellant 2] ook aan dat hij op die datum reparatiewerkzaamheden komt uitvoeren. Toen cliënten op het laatste moment echter vernamen dat de heer [appellant 2] alleen langs wilde komen om wederom ‘een plan te maken’, hebben zij de afspraak inderdaad afgezegd. Het ‘reparatieplan’ lag immers al maanden klaar in het expertrapport. Het enige wat Balkan Wood nog hoefde te doen, was het uitvoeren. Cliënten kregen sterk de indruk dat Balkan Wood alleen maar tijd wilde rekken en cliënten met een eigen halfslachtig reparatieplan af wilde schepen. (…) Toen cliënten zich tot mij wendden, heb ik ze nog één keer bereid gevonden om Balkan Wood een kans te geven om de vloer te repareren conform het expertrapport. Dit heb ik de heer [appellant 2] ook geschreven in mijn brief van 12 februari 2019 (…). Uit uw brief concluderen cliënten dat hij daartoe niet bereid is. (…). Cliënten twijfelen dan ook ernstig aan de deskundigheid van het bedrijf. Zij nemen daarom alleen genoegen met herstel van de vloer conform het rapport van PEB. Inmiddels is het vertrouwen in Balkan Wood dusdanig gedaald dat cliënten de voorkeur hebben voor een algehele vervangende schadevergoeding die cliënten in staat stelt om een andere parketleverancier in te schakelen voor het herstel. Mocht uw cliënt met deze opties niet akkoord gaan, dan zien cliënten geen andere oplossing dan de zaak voor te leggen aan de rechter. (…)”.
3.17
Namens Balkan Wood is per e-mails van 14 en 15 maart 2019 aangeboden de vloer te repareren conform optie 2 van het PEB-rapport. Daarbij heeft Balkan Wood betwist dat de levensduur in geval van herstel met 50 procent bekort zou worden, wat volgens het PEB-rapport een schadepost van € 3.750,- vormde. Dit aanbod is namens [woonplaats] afgewezen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[woonplaats] heeft Balkan c.s. gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de kantonrechter de overeenkomst tussen partijen ontbindt dan wel vernietigt, en Balkan c.s. hoofdelijk veroordeelt tot het terugbetalen van het aankoopbedrag groot € 7.289,04, met wettelijke rente, en tot betaling van € 11.307,- aan schadevergoeding.
4.2
[woonplaats] heeft daartoe, kort samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, aangevoerd dat de geleverde vloer niet geschikt is voor normaal gebruik en bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. [woonplaats] heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van non-conformiteit, verwezen naar de in het rapport van PEB omschreven gebreken en de conclusies en adviezen in dat rapport. Balkan Wood heeft ondanks de haar herhaaldelijk geboden gelegenheid de vloer niet tijdig hersteld, aldus [woonplaats]. Balkan c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [woonplaats].
4.3
De kantonrechter heeft de overeenkomst tussen [woonplaats] en Balkan Wood ontbonden, Balkan c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan [woonplaats] een bedrag van € 12.380,79, met wettelijke rente over € 7.289,04, te betalen, het meer of anders gevorderde afgewezen en Balkan c.s. hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.
4.4
Daartoe heeft de kantonrechter, kort samengevat, overwogen dat er sprake is van een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 BW, dat de door Balkan Wood geleverde vloer niet de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik nodig zijn en waarvan [woonplaats] de aanwezigheid niet hoefde te betwijfelen en dat dit ook geldt voor gebreken die het gevolg zijn van de wijze waarop de parketteur de vloer heeft gelegd, en dat Balkan Wood de vloer niet tijdig en adequaat heeft hersteld. De gevorderde ontbinding is toewijsbaar omdat Balkan Wood niet binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast tot herstel of vervanging is overgegaan. [woonplaats] heeft aanspraak op terugbetaling van het voor de vloer en het leggen daarvan betaalde bedrag van € 7.289,04 inclusief BTW, betaling van in totaal € 4.017,19 aan schadevergoeding en betaling van € 1.074,56 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten, aldus de kantonrechter.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
Balkan c.s. zijn in hoger beroep gekomen van het vonnis en hebben verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. Zij hebben gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [woonplaats] alsnog zal afwijzen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [woonplaats] in de kosten van de procedure in beide instanties.
5.2
[woonplaats] heeft de grieven gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Balkan c.s. in de kosten van de procedure in hoger beroep, met wettelijke rente.

6.Beoordeling in hoger beroep

De klachtplicht
6.1
In hoger beroep hebben Balkan c.s. tot hun verweer aangevoerd dat [woonplaats] te laat, want pas na negen maanden heeft geklaagd over gebreken van de vloer en dat het recht van [woonplaats] om Balkan c.s. hierop aan te spreken daarom is komen te vervallen. [woonplaats] heeft dit weersproken en aangevoerd dat de problemen met de vloer geleidelijk zijn ontstaan. Eerst begon de vloer te verkleuren, gevolgd door het uitvallen van een aantal noesten en vervolgens kwam eind mei/begin juni 2018 de gehele vloer in de woonkamer in extreme mate omhoog. Toen heeft [woonplaats] direct bij Balkan Wood geklaagd en PEB ingeschakeld, aldus [woonplaats].
6.2
Tegenover de stellingen van [woonplaats] biedt het verweer van Balkan c.s. onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen aannemen dat de kennisgeving door [woonplaats] aan Balkan Wood bij e-mail van 7 juni 2018 niet binnen bekwame tijd na de ontdekking van de klachten heeft plaatsgehad. Het hof acht aannemelijk dat de problemen met de vloer geleidelijk aan zijn ontstaan en dat in het bijzonder het structureel en overmatig omhoog komen van de vloer voor [woonplaats] - eind mei/begin juni 2018 - duidelijk heeft gemaakt dat zich serieuze problemen voordeden. Het hof is daarom van oordeel dat [woonplaats] tijdig, want binnen twee maanden na de ontdekking van het gebrek als bedoeld in artikel 7:23 lid 1 BW, heeft geklaagd bij Balkan Wood.
Het PEB-rapport
6.3
Met de grieven II (gedeeltelijk), VI, V, VII (gedeeltelijk) en VIII wordt betoogd dat de conclusies van het PEB-rapport niet juist zijn en niet als uitgangspunt moeten dienen bij de beoordeling van de vorderingen van [woonplaats]. In dat verband hebben Balkan c.s. verwezen naar het rapport van C.K. van Driel (hierna: Van Driel). Balkan c.s. hebben bovendien aangevoerd dat het PEB-rapport eenzijdig is opgesteld en dat PEB niet neutraal is ten opzichte van Balkan Wood.
6.4
Van Driel heeft geen onderzoek ter plaatse gedaan - en kunnen doen – naar de gebreken aan de vloer en de oorzaken daarvan, en heeft zich alleen kritisch uitgelaten over de inhoud van het PEB-rapport met bijlagen en foto’s die op Funda te vinden zijn (geweest). Van Driel heeft in haar rapport de juistheid van verschillende conclusies van het PEB-rapport in twijfel getrokken. Zonder eigen onderzoek ter plaatse kan zij echter op basis van alleen de door haar bestudeerde documenten geen gefundeerde conclusies trekken over onder meer de ernst en oorza(a)k(en) van de gebreken, het hersteladvies en de waardevermindering van de vloer wegens levensduurverkorting bij herstel. Het hof gaat daarom aan het rapport van Van Driel voorbij.
6.5
Er bestaat voor het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de aanwezigheid van de – ernstige – gebreken aan de vloer zoals omschreven in de hiervoor in 3.4 geciteerde conclusies in het PEB-rapport. Hetzelfde geldt voor de uitgebreid gemotiveerde bevindingen van de deskundige [medewerker PEB], gebaseerd op eigen onderzoek ter plaatse, als weergegeven in zijn voornoemde rapport. Het hof neemt het bestaan van deze gebreken daarom als vaststaand aan.
6.6
In grief VII wordt aan de hand van foto’s toegelicht dat het schotelen van de planken en de vergrijzing van de vloer het gevolg moeten zijn geweest van (vochtproblemen als gevolg van) intensief gebruik van de vloer en niet goed reinigen van de vloer. Het hof gaat hier verder aan voorbij met verwijzing naar hetgeen in het PEB-rapport over de oorzaak van deze gebreken is opgenomen.
6.7
Dat Balkan c.s. niet bij het onderzoek en de totstandkoming van het PEB-rapport betrokken zijn geweest, vormt geen grond om het rapport buiten beschouwing te laten. De e-mails van [woonplaats] van 7 en 12 juni 2018, waarin Balkan c.s. werden geïnformeerd over en uitgenodigd voor het onderzoek van [medewerker PEB], zijn overigens wel naar het juiste e-mailaccount gestuurd. Het komt daarom voor rekening van Balkan c.s. dat zij naar eigen zeggen deze e-mails niet of niet tijdig hebben gelezen doordat die e-mails in een map voor ongewenste mail van het e-mailaccount terecht zijn gekomen.
6.8
Het hof ziet ten slotte geen aanleiding om te twijfelen aan de onpartijdigheid van [medewerker PEB]. De enkele stelling dat sprake zou zijn geweest van een niet nader toegelicht eerder commercieel conflict tussen PEB en Balkan Wood acht het hof daarvoor onvoldoende. De grieven II (gedeeltelijk), VI, V, VII (gedeeltelijk) en VIII slagen niet.
De waarschuwingsplicht
6.9
In het PEB-rapport worden (onder meer) een verkeerd houtvochtpercentage tijdens de productie en/of onvoldoende voorcontrole van de condities in de kruipruimte onder het appartement van [woonplaats] als oorzaak genoemd van het bol staan en schotelen van de vloer. In grief VII wordt door Balkan c.s. aan de hand van een schriftelijke verklaring van parketteur [parketteur] onderbouwd dat [parketteur] tevergeefs [woonplaats] heeft geadviseerd om de vloer later te leggen wegens mogelijke vochtproblemen en om een eventueel vochtprobleem te verhelpen. In zijn schriftelijke verklaring schrijft [parketteur] dat hij uiteindelijk tegen zijn zin aan het leggen van de vloer is begonnen omdat [woonplaats] veel haast had om te verhuizen. Balkan c.s. hebben nader bewijs aangeboden van deze stellingen door het horen van [parketteur] als getuige. [woonplaats] heeft de inhoud van de schriftelijke verklaring van [parketteur] gemotiveerd betwist.
6.1
Uit de schriftelijke verklaring van [parketteur] valt af te leiden dat het leggen van de parketvloer in zijn visie destijds onverantwoord was omdat de ruimte erg vochtig was, en dat [parketteur] [woonplaats] daarvoor gewaarschuwd heeft. Aan het desbetreffende verweer van Balkan c.s. wordt echter voorbijgegaan omdat in het midden kan blijven of en in hoeverre [parketteur] [woonplaats] heeft gewaarschuwd voor eventuele extreme vochtproblemen, aangezien moet worden aangenomen dat zich ook zonder extreme vochtigheid in de ruimte ten tijde van het leggen van de vloer problemen zouden hebben voorgedaan met het uitzetten van de vloer in vochtige periodes, met name in de zomermaanden. Balkan c.s. heeft immers de conclusie uit het PEB-rapport onweersproken gelaten dat de vloer is gelegd zonder dilataties aan te brengen tussen de verschillende ruimtes in de woning, wat vaktechnisch onverantwoord wordt geacht. Dit laatste is (ook) door de deskundige Van Driel niet weerlegd in haar rapport. In de ‘Vaktechnische analyse’ in het PEB-rapport staat bovendien onder 5 op blz. 13 vermeld dat de vloer ook niet geïnstalleerd is met voldoende werkruimte aan beide zijden van het brede vloervlak in de woonkamer. Dit is evenmin bestreden. Voor zover het bewijsaanbod van Balkan c.s. betrekking heeft op de inhoud van de schriftelijke verklaring van [parketteur], is het daarom niet ter zake dienend. Balkan c.s. hebben in dit verband ook aangevoerd (memorie van grieven onder 79) dat [woonplaats] het advies - bij verkoop van de vloer - om de vloer te verlijmen en dilataties te laten aanbrengen heeft genegeerd, maar deze enkele stelling acht het hof onvoldoende om aan gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vordering in de weg te staan. Balkan c.s. hebben daarbij immers niet gesteld dat [woonplaats] daarbij ook is gewaarschuwd voor de mogelijke consequenties van het niet nemen van deze maatregelen. Ook op dit punt wordt het bewijsaanbod van Balkan c.s. daarom als niet ter zake dienend verworpen. Grief VII faalt in zoverre.
De legkosten
6.11
Met de grieven IX en XI wordt betwist dat de gebreken die het gevolg zijn van de wijze waarop de vloer is gelegd voor rekening en risico van Balkan c.s. dienen te komen en dat een eventuele ongedaanmakingsverbintenis die is ontstaan door de ontbinding van de overeenkomst ook zou gelden voor de legkosten. Ter toelichting op deze grieven hebben Balkan c.s. aangevoerd dat de overeenkomst tussen Balkan Wood en [woonplaats] zich beperkt tot een overeenkomst van koop en dat tussen die partijen niet is overeengekomen dat Balkan Wood de vloer ook zou leggen. [woonplaats] heeft rechtstreeks opdracht gegeven voor het leggen van de vloer aan [parketteur] en heeft ook rechtstreeks aan [parketteur] betaald. Indien de vloer ondeugdelijk is gelegd, dan is dit geen gebrek dat de overeenkomst tussen Balkan Wood en [woonplaats] raakt, aldus Balkan c.s.
6.12
Vast staat dat de vloer door tussenkomst van Balkan Wood is gelegd door [parketteur], een zelfstandige parketteur die al geruime tijd door Balkan Wood wordt ingeschakeld voor het leggen van parketvloeren. Partijen verschillen slechts van mening of [woonplaats] direct op 28 augustus 2017 heeft gevraagd aan Balkan Wood om de vloer ook te laten leggen of pas op een later moment.
6.13
Partijen hebben van elkaar verschillende exemplaren van de offerte overgelegd. Op de door [woonplaats] in eerste aanleg overgelegde offerte staat, anders dan op het door Balkan c.s. in eerste aanleg overgelegde exemplaar, ook - getypt - vermeld:
“€ 18.00 per m2 leggen” (en met de hand bijgeschreven: “
excl. BTW”), “
leggen +- 28 september, € 200 transport”, en verder is nog met de hand bijgeschreven: “
platte pl. € 4 per m, montage € 2.01 per m, € 2000,- overb., 5/9 uiterst, de rest bij levering”. [woonplaats] heeft gesteld dat hij met de door hem overgelegde offerte akkoord is gegaan. Balkan c.s. hebben dit niet, althans niet gemotiveerd weersproken. Balkan c.s. hebben evenmin gemotiveerd weersproken dat [parketteur] geen separate offerte voor de legkosten heeft uitgebracht, zoals [woonplaats] heeft gesteld.
6.14
Uit de tekst van de door [woonplaats] overgelegde offerte maakt het hof op dat partijen op 28 augustus 2017 ook afspraken met elkaar hebben gemaakt over de datum waarop de vloer gelegd zou worden en over de kosten daarvan, en dat Balkan Wood bij de overeenkomst de verplichting op zich heeft genomen om de vloer te leggen. [parketteur], die de vloer uiteindelijk feitelijk heeft gelegd, moet daarom beschouwd worden als hulppersoon van Balkan Wood in de zin van artikel 6:76 BW, en Balkan Wood is tevens voor het ondeugdelijk leggen van de vloer aansprakelijk. Blijkens haar website is het gebruikelijk dat Balkan Wood haar vloeren laat leggen door een zelfstandig parketteur en Balkan Wood biedt volgens haar website ook garantie op het leggen van vloeren. Dat Balkan Wood daadwerkelijk heeft gezorgd voor het doen uitvoeren van een noodreparatie door [parketteur], en herhaaldelijk tegenover [woonplaats] heeft uitgesproken dat zij bereid was tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden, sluit hierbij aan. Uit artikel 7:18 lid 3 BW volgt dat in dit geval, waarin Balkan Wood krachtens de overeenkomst verplicht was zorg te dragen voor het leggen van de vloer, het ondeugdelijk leggen van de vloer wordt gelijkgesteld aan een gebrek aan overeenstemming van de vloer aan de overeenkomst. Dus zijn Balkan c.s. aansprakelijk voor de non-conformiteit van de vloer, waarbij in het midden kan blijven of de non-conformiteit voortvloeit uit de gebrekkige kwaliteit van de vloer zelf of uit het verkeerd leggen ervan. De grieven IX en XI falen.
De bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst.
6.15
In grief X betogen Balkan c.s. dat Balkan Wood niet in verzuim is komen te verkeren, dat Balkan Wood steeds bereid is geweest om de vloer te herstellen, dat er geen toerekenbare tekortkoming van Balkan Wood is dan wel dat deze van te geringe betekenis is, en dat [woonplaats] alleen nog vervangende schadevergoeding wilde in plaats van ontbinding van de overeenkomst.
6.16
Vast staat dat Balkan Wood door [woonplaats] herhaaldelijk in gebreke is gesteld, dat in de ingebrekestellingen een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld en dat nakoming steeds is uitgebleven. Namens [woonplaats] is steeds aangedrongen op herstel van de gebreken aan de vloer overeenkomstig het hersteladvies in het PEB-rapport. Met de noodreparatie die in of omstreeks juni 2018 is uitgevoerd, zijn de door [woonplaats] gemelde gebreken niet, althans onvoldoende weggenomen. Het aanbod van Balkan Wood tot herstel van de vloer op 18 juli 2018 voldeed niet aan het PEB-advies voor een duurzaam herstel van de vloer. Van schuldeisersverzuim aan de zijde van [woonplaats], die dit aanbod van de hand heeft gewezen, is daarom geen sprake. Balkan Wood heeft weliswaar vervolgens op 18 december 2018 aangeboden om reparaties uit te voeren, waarmee [woonplaats] heeft ingestemd, maar liet kort voor de op 11 januari 2019 geplande afspraak weten dat zij die dag (alleen) zou komen om met de parketteur en [woonplaats] ‘
een plan te maken voor de reparatie’. Daaruit heeft [woonplaats] mogen afleiden dat Balkan Wood de afspraak om de vloer (daadwerkelijk) te repareren op 11 januari 2019 niet zou nakomen. Dit is naar het oordeel van het hof niet in strijd geweest met de door [woonplaats] jegens Balkan Wood in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. Nadien is Balkan Wood opnieuw in gebreke gesteld bij e-mail van 11 februari 2019, waarin namens [woonplaats] aanspraak is gemaakt op vervanging van de vloer en schadevergoeding. Daarop is namens Balkan Wood gereageerd met de mededeling dat zij eerst bij [woonplaats] thuis de gebreken in de vloer opnieuw wenste te beoordelen. In de e-mail van 7 maart 2019 is namens [woonplaats] hierop afwijzend gereageerd en gesteld, voor zover thans nog van belang, dat [woonplaats] alleen genoegen neemt met herstel van de vloer conform het rapport van PEB, en dat zijn vertrouwen in Balkan Wood dusdanig is gedaald dat hij een voorkeur heeft voor een algehele vervangende schadevergoeding die hem in staat stelt om een andere parketleverancier in te schakelen voor het herstel.
6.17
Namens Balkan Wood is vervolgens per e-mails van 14 en 15 maart 2019 weliswaar alsnog aangeboden de vloer te repareren conform het PEB-rapport, maar Balkan Wood was toen niet bereid om daarbij aan [woonplaats] 50 procent van de aanschafwaarde van de vloer te vergoeden wegens levensduurverkorting van de vloer, conform optie 2 van het PEB-rapport. Ook dit aanbod voldeed derhalve niet aan het PEB-advies voor herstel van de vloer. [woonplaats] heeft dit aanbod van de hand gewezen.
6.18
[woonplaats] had als consument ingevolge artikel 7:21 lid 1 BW de keuze tussen vervanging (optie 1) en herstel van de vloer (optie 2). Balkan Wood heeft onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat vervanging niet mogelijk was of niet van haar - als verkoper - gevergd kon worden, in de zin van artikel 7:21 lid 4 BW. [woonplaats] heeft daarentegen voldoende onderbouwd dat vervanging van de vloer in dit geval gerechtvaardigd was, aangezien vast staat dat de gebreken aan de vloer aanzienlijk waren (scheuren, uitvallende noesten, opbolling van de vloer doordat vloerdelen verkeerd - zonder voldoende werkruimte - gelegd waren en zonder de noodzakelijke dilataties). Bovendien heeft PEB gerapporteerd dat herstel zonder de vloer te vervangen, gecompliceerd was en weinig zekerheid met zich bracht. Het hof verwijst naar pagina 17 van het PEB-rapport: “(…)
deze vorm van herstel is lastig uit te voeren en geeft weinig zekerheid vanwege de vele variabelen.(…)”). [woonplaats] hoefde als consument dit reële risico op mislukking niet te aanvaarden. Tegen deze feitelijke achtergrond bezien, is het door PEB gerapporteerde verschil in kosten tussen vervanging en herstel, ook als posten zoals levensduurverkorting en randafwerking buiten beschouwing zouden worden gelaten, niet zodanig groot dat – alles afwegende - vervanging niet van Balkan Wood gevergd kon worden.
6.19
Uit het voorgaande volgt dat Balkan Wood wél in verzuim is geraakt. Balkan Wood is niet bereid geweest om de vloer te herstellen dan wel te vervangen conform het hersteladvies in het PEB-rapport. Er is sprake van een toerekenbare tekortkoming omdat de gebreken aan de vloer, met name de scheuren, de uitvallende noesten en de opbolling van de vloer, blijkens de conclusies van het PEB-rapport aan de schuld van Balkan Wood te wijten zijn althans voor haar rekening komen. Het betreft hier ernstige gebreken die aan een normaal gebruik van de vloer in de weg staan, en daarmee niet een tekortkoming van zo geringe betekenis dat deze een ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. [woonplaats] heeft nimmer afstand gedaan van zijn recht om de overeenkomst te ontbinden, en van een omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 BW, waarna [woonplaats] - in beginsel - geen ontbinding meer had kunnen vorderen, is met de in 3.15 gedeeltelijk geciteerde tekst in de e-mail van 7 maart 2019 geen sprake geweest. Grief X faalt.
De kosten van verwijdering en teruggave van de vloer
6.2
Met grief XII klagen Balkan c.s. over de veroordeling tot betaling van de kosten van verwijdering en teruggave van de vloer, omdat die kosten feitelijk niet door [woonplaats] zijn gemaakt en omdat de door PEB opgevoerde kosten exorbitant hoog zouden zijn.
6.21
Op grond van artikel 6:277 BW kan [woonplaats] vergoeding toekomen voor schade die hij heeft geleden doordat geen nakoming heeft plaatsgevonden maar ontbinding van de overeenkomst als gevolg van de tekortkoming van Balkan Wood. Voor vergoeding in aanmerking komt dan het verschil in de vermogenssituatie bij deugdelijke nakoming en de vermogenssituatie bij ontbinding zonder schadevergoeding na afwikkeling van de ongedaanmakingsverbintenissen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:97 BW begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan wordt zij geschat. Het enkele feit dat de woning met daarin de vloer door [woonplaats] aan een derde is verkocht en geleverd en dat [woonplaats] de vloer niet meer zelf heeft verwijderd, is onvoldoende om te concluderen dat [woonplaats] door de ontbinding van de overeenkomst geen vermogensschade in de zin van artikel 6:95 BW heeft geleden.
6.22
[woonplaats] heeft zijn gestelde schade echter onvoldoende onderbouwd. Hij heeft slechts toegelicht dat de staat van de vloer ter sprake is gebracht bij de onderhandelingen over de koopprijs van de woning van [woonplaats] en heeft in dit verband verwezen naar artikel 23 van de koopovereenkomst waarin staat: “
De houtenvloerdelen vloer blijft in het verkochte achter. Het is koper bekend dat de vloer niet op de juiste wijze is gelegd. Verkoper neemt geen aansprakelijkheid ten aanzien van de vloer.”. Daaruit valt echter niet af te leiden dat de toestand waarin de vloer verkeerde ten tijde van de onderhandelingen over de koopprijs van de woning van [woonplaats] heeft geleid tot verlaging van de koopprijs en dat [woonplaats] in zoverre schade heeft geleden als gevolg van het feit dat geen correcte nakoming maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. Grief XII slaagt daarom.
De overige kosten
6.23
Met grief XIII hebben Balkan c.s. betoogd dat [woonplaats] geen recht heeft op vergoeding van kosten voor verblijf elders, opslag, schilderwerk, schoonmaak en overige kosten tot in totaal € 2.000,-, en evenmin op buitengerechtelijke incassokosten, kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en de proceskosten in eerste aanleg.
6.24
In hoger beroep staat vast dat [woonplaats] de vloer niet meer heeft verwijderd. De kosten voor verblijf elders, opslag, schilderwerk, schoonmaak en overige kosten heeft [woonplaats] derhalve niet hoeven maken. Dat deze kosten zouden zijn verdisconteerd in een lagere koopprijs voor de woning heeft [woonplaats] evenmin (voldoende) toegelicht. Deze kosten komen daarom ook niet voor vergoeding in aanmerking omdat dit geen schade betreft die [woonplaats] daadwerkelijk heeft geleden. Grief XIII slaagt derhalve in zoverre eveneens.
6.25
Tegen de toegewezen bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten, kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en proceskosten hebben Balkan c.s. in hoger beroep geen - gemotiveerd - zelfstandig verweer gevoerd.
6.26
[woonplaats] heeft onweersproken gesteld dat hij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Aangezien de grieven XII en XIII slagen en in hoger beroep een hoofdsom van € 7.289,04 zal worden toegewezen, is het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief dat hoort bij de in hoger beroep toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Daarom zal een bedrag van € 894,74 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
6.27
Het hof ziet in de uitkomst van de procedure in hoger beroep aanleiding om de veroordeling van Balkan c.s. in eerste aanleg tot betaling van de proceskosten in stand te laten.
Conclusie en proceskosten
6.28
De conclusie is dat alleen de grieven XII en XIII – gedeeltelijk - slagen en dat de grieven voor het overige falen. Daarom zal het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigen. Partijen hebben geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, bij bewezenverklaring, tot een andere beoordeling kunnen leiden dan hierboven gegeven. Aan hun bewijsaanbiedingen komt daarom geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat die aanbiedingen, als niet ter zake dienend, worden gepasseerd. Het hof zal Balkan c.s. als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de procedure in hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 16 oktober 2019, voor zover daarbij Balkan c.s. hoofdelijk zijn veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [woonplaats] te betalen € 12.380,79, vermeerderd met de wettelijke rente over € 7.289,04 vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Balkan c.s. hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [woonplaats] te betalen € 8.730,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.289,04 vanaf 4 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt Balkan c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [woonplaats] tot op heden begroot op € 332,- aan verschotten en € 2.228,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, R.J.F. Thiessen en P.M. Verbeek, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.