Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 18 augustus 2020, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2020 (hierna: het eindvonnis);
- het tussenarrest van 13 oktober 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 februari 2021;
- de memorie van grieven, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met bijlage;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.Feitelijke achtergrond
“eventuele bronnering”niet is opgenomen. De te verrichten werkzaamheden omvatten volgens de opdrachtbevestiging onder meer: “
Aanbrengen van Cement dek vloer +/- 5 cm”. Onderaan de opdrachtbevestiging staat de handgeschreven toevoeging: “
Bad gereed 1-5-2018 uiterlijk.”.
“Termijn 1: bouwkundig + inbouwdelen”.
“Moet echt helemaal uitgehakt worden..”
“Bedoel je de vloer”
“Ja en de wanden aan de onderkant”
“Oke”
Graag na de Pasen dan droogt t nog wat verder denk ik”
- Ik heb persoonlijk op de vloer de losse plekken gemarkeerd en er zijn er 2 niet uitgehakt en aangesmeerd.
- De streamer is opnieuw ingemetseld en staat nu recht
- De trap laat nog steeds te wensen over tav van gelijke op en aantrede die allemaal
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
totaal geen hechting had met de ondergelegen betonvloer”.Indien het inderdaad zo was dat de hele zandcementvloer hersteld moest worden, dan had [appellante] Zwedak daartoe nog in de gelegenheid moeten stellen. Kort daarvoor had [appellante] immers laten weten dat nog slechts twee losse plekken in de zandcementvloer herstel behoefden (zie onder 3.4, de e-mail van de adviseur van [appellante] van 24 april 2018: “
Ik heb persoonlijk op de vloer de losse plekken gemarkeerd en er zijn er 2 niet uitgehakt en aangesmeerd”). Gelet daarop, had Zwedak na 24 april 2018 redelijkerwijs zonder nader bericht niet erop bedacht hoeven te zijn dat [appellante] alsnog herstel van de hele zandcementvloer wenste. De omstandigheid dat na de derde herstelpoging op 2 mei 2018 - nadat reeds twee herstelpogingen waren gedaan - de betonvloer andermaal niet goed bleek te zijn hersteld, maakt naar het oordeel van het hof dit niet anders. Het mag zo zijn dat nadat de derde herstelpoging op 2 mei 2018 niet naar tevredenheid was uitgevoerd, [appellante] geen enkel vertrouwen meer erin had dat Zwedak de opdracht tot het aanleggen van het zwembad tot een goed einde zou gaan brengen, maar aan het wegvallen van dit vertrouwen kan juridisch gezien niet het rechtsgevolg worden verbonden dat Zwedak ook op 2 mei 2018 geacht moet worden in verzuim te zijn geraakt.