ECLI:NL:GHDHA:2022:2158

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.302.961/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrechtelijk verzoek tot machtiging voor verwerping van een nalatenschap door ouders namens minderjarigen

In deze zaak gaat het om een verzoek van ouders om namens hun minderjarige kinderen een nalatenschap te verwerpen die in Duitsland is opengevallen. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat, hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter in Rotterdam, die hun verzoek om machtiging tot verwerping van de nalatenschap had afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de nalatenschap negatief was. De ouders hebben aangevoerd dat de nalatenschap van de erflater negatief is, omdat er tijdens zijn leven schulden zijn gemaakt en de baten in de nalatenschap onvoldoende zijn om deze schulden te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, omdat de nalatenschap in Duitsland is opengevallen en de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Het hof heeft besloten om via de Haagse liaisonrechter contact op te nemen met het Amtsgericht Lichtenberg in Duitsland om informatie te verkrijgen over de stand van de nalatenschap. De procedure is aangehouden in afwachting van deze informatie. De ouders zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op de ontvangen informatie en de verdere voortgang van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.302.961/01
zaak-/rekestnummer rechtbank : 8886158 VZ VERZ 20-19510
beschikking van de meervoudige kamer van 21 september 2022
inzake
1) [appellant 1] ,
en
2) [appellant 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht
in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarigen:
- [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010, en
- [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013,
in de nalatenschap van:
[erflater] ,
laatstelijk wonende te [plaats] , Duitsland,
overleden op [overlijdensdatum] 2020.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaak-/rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 17 november 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken binnengekomen:
- een journaalbericht van 29 juni 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en mevrouw Fawzy-Polac, tolk in de Poolse taal.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Verzoekers zijn de ouders van de minderjarigen:
- [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , en
- [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
3.3
Verzoeker sub 1 is de broer van [erflater] , geboren op [geboortedatum] 1985 te Polen, die op [overlijdensdatum] 2020 in zijn woonplaats [plaats] , Duitsland is overleden (hierna: erflater).
3.4
Verzoeker sub 1 is als erfgenaam geroepen tot de nalatenschap van erflater. Hij heeft op 25 november 2020, zo blijkt uit een akte van diezelfde datum van de rechtbank Rotterdam, de nalatenschap van erflater verworpen. Hierdoor zijn de minderjarigen erfgenamen geworden in de nalatenschap van erflater.
3.5
De ouders hebben, in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen, een verzoek ingediend bij de kantonrechter tot het verkrijgen van een machtiging tot verwerping van de nalatenschap namens de minderjarigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het machtigingsverzoek van de ouders afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat sprake is van een negatieve nalatenschap van de erflater.
4.2
De ouders zijn het niet eens met deze beslissing van de kantonrechter. Zij verzoeken het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende hun verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Algemeen
5.1
Om te beginnen stelt het hof vast dat de onderhavige zaak een internationaal karakter heeft, omdat de nalatenschap van erflater in Duitsland is opengevallen en de minderjarigen als wettelijke erfgenamen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Daarmee rijst de vraag of de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid toekomt – oftewel rechtsmacht heeft – om van het onderhavige machtigingsverzoek kennis te nemen.
Rechtsmacht van de Nederlandse rechter
5.2
Bij de beantwoording van de vraag naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient allereerst vastgesteld te worden of het onderhavige verzoek van de ouders – voor internationaal privaatrechtelijke doeleinden – gekwalificeerd dient te worden als een kwestie van erfrecht of als een kwestie van ouderlijke verantwoordelijkheid. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat het onderhavige verzoek gekwalificeerd dient te worden als een kwestie van ouderlijke verantwoordelijkheid (zie HvJ EU 6 oktober 2015, zaak C-404/14, ECLI:EU:C:2015:653 en HvJ EU 19 april 2018, zaak C-565/16, ECLI:EU:C:2018:265). De verzochte toestemming betreft niet de erfopvolging van de minderjarigen, waarvoor de Erfrechtverordening geldt en niet de Brussel II bis-Verordening (artikel 1 lid 3 sub f). De verzochte toestemming strekt ter bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de minderjarigen die als erfgenamen worden geroepen tot de nalatenschap van erflater. Daarmee valt het machtigingsverzoek naar zijn aard binnen het materiële toepassingsgebied van de Brussel II bis-Verordening (zie artikel 1 lid 2 sub e en artikel 2 sub 7). Zie ook hof Den Haag 11 november 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2116 en ECLI:NL:GHDHA:2020:2117.
5.3
De vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is, dient derhalve beantwoord te worden volgens de bevoegdheidsregels van de Brussel II bis-Verordening. Weliswaar is deze verordening op 1 augustus 2022 vervangen door de Brussel II ter-Verordening, maar aangezien de onderhavige zaak voor 1 augustus 2022 is ingeleid blijft de Brussel II bis-Verordening van toepassing (zie artikel 100 lid 2 Brussel II-ter). Het hof ontleent zijn internationale bevoegdheid in dit geval aan de hoofdregel van rechtsmacht in artikel 8 lid 1 Brussel II-bis. De minderjarigen hebben hun gewone verblijfplaats altijd in Nederland gehad. Dit betekent dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van het machtigingsverzoek van de ouders kennis te nemen.
Toepasselijk recht
5.4
Uit de bestreden beschikking volgt niet duidelijk volgens welk rechtsstelsel de kantonrechter het machtigingsverzoek heeft beoordeeld. Om die reden zal het hof in hoger beroep alsnog het toepasselijke recht vaststellen. Het hof overweegt daarover als volgt. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 geldt dat het onderhavige verzoek van de ouders beoordeeld dient te worden volgens de regels van ouderlijke verantwoordelijkheid van het Nederlandse recht, als het recht van de staat van de aangezochte rechter die bevoegd is om van de zaak kennis te nemen (lex fori). Naar Nederlands recht geldt dat de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam voor de verwerping van een nalatenschap een machtiging van de kantonrechter behoeft; zie artikel 4:193 BW. De hier bedoelde bescherming van de minderjarige is weliswaar opgenomen in Boek 4 BW, handelend over de erfopvolging, maar dient in internationaal privaatrechtelijke zin gekwalificeerd te worden als een kwestie van ouderlijke verantwoordelijkheid. Dit betekent dat de door artikel 4:193 BW beoogde bescherming van de minderjarige niet is beperkt tot de gevallen waarin Nederlands erfrecht de erfopvolging beheerst. Steeds wanneer de Nederlandse rechter zich internationaal bevoegd acht om van een machtigingsverzoek kennis te nemen, geldt op grond van artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 de hiervoor bedoelde bescherming.
Inhoudelijke beoordeling
5.5
Namens de ouders is betoogd dat de nalatenschap van erflater negatief is. Ter zitting hebben de ouders naar voren gebracht dat erflater tijdens zijn leven schulden heeft gemaakt en de baten in de nalatenschap onvoldoende zijn om deze schulden te voldoen. Zij hebben hiervoor verwezen naar het ‘Beschluss’ van het Amtsgericht Lichtenberg van 29 april 2022 waaruit blijkt dat ‘die Nachlasspflegschaft aufgehoben [wird]’, waarbij als ‘Gründe’ is vermeld: ‘Der Nachlass ist erschöpft’. Uit het ‘Beschluss’ volgt verder dat daartegen binnen een bepaalde termijn een rechtsmiddel kan worden aangewend. Zoals met de ouders ter zitting is besproken volgt naar het oordeel van het hof uit dit ‘Beschluss’ niet onomstotelijk dat de nalatenschap van erflater negatief is. De ouders hebben geen andere stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de nalatenschap negatief is. Zij hebben daartoe wel alles in het werk gesteld, zoals zij ter zitting ook hebben aangegeven. Gelet op de rechtspositie van de minderjarigen acht het hof het van belang dat vast komt te staan of de nalatenschap al dan niet negatief is. Met de ouders is ter zitting besproken dat het hof via de Nederlandse liaisonrechter contact zal leggen met het Amtsgericht Lichtenberg om te informeren naar de stand van de nalatenschap.
Consulteren van Amtsgericht Lichtenberg
5.6
Het hof overweegt als volgt. De Brussel II bis-Verordening voorziet in de samenwerking tussen de autoriteiten van de EU-lidstaten met het oog op onder andere ‘de informatie-uitwisseling tussen de gerechten’ (zie artikel 55 sub c Brussel II-bis). In de Nederlandse Uitvoeringswet internationale kinderbescherming wordt het contact tussen een Nederlands gerecht en een gerecht in een andere EU-lidstaat gefaciliteerd. Artikel 24 lid 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming bepaalt dat, indien een rechter in Nederland in verband met een bij hem aanhangige procedure over de ouderlijke verantwoordelijkheid een rechter in het buitenland wenst te consulteren, hij daarvoor gebruik kan maken van de liaisonrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage. Het hof zal langs deze weg informeren bij het Amtsgericht Lichtenberg om informatie te verkrijgen over de stand van de nalatenschap van de erflater. De ouders zijn hiervan ter zitting in kennis gesteld, zoals artikel 24 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming voorschrijft.
5.7
Het hof zal de liaisonrechter van de rechtbank Den Haag vragen om bij het Amtsgericht Lichtenberg de volgende informatie op te vragen met betrekking tot de nalatenschap van erflater:
  • Wat is de stand van de nalatenschap van erflater?
  • Is de nalatenschap van erflater negatief?
  • Zijn alle (bekende) schuldeisers voldaan?
  • Is tegen het ‘Beschluss’ van 29 april 2022 een rechtsmiddel ingesteld of is het ‘Beschluss’ inmiddels in kracht van gewijsde gegaan?
  • Zijn er verder nog punten die van belang zijn voor de beoordeling van het machtigingsverzoek van de ouders?
5.8
Het hof verzoekt het Amtsgericht Lichtenberg om alle informatie ter beschikking te stellen die van belang kan zijn voor de beoordeling van het machtigingsverzoek van de ouders, zoals een boedelbeschrijving indien aanwezig.
5.9
Het hof zal de procedure aanhouden tot 21 december 2022 pro forma, in afwachting van de reactie van het Amtsgericht Lichtenberg .
5.1
Na ontvangst van een reactie van het Amtsgericht Lichtenberg zullen de ouders in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren en zich uit te laten over de verdere voortgang van de procedure.

6.Beslissing op het hoger beroep

Het hof:
verzoekt de liaisonrechter van de rechtbank Den Haag de onder r.o. 5.7 geformuleerde vragen voor te leggen aan het Amtsgericht Lichtenberg en het hof te informeren over de uitkomst daarvan;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 21 december 2022 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.N. Labohm en B. Breederveld, bijgestaan door mr. M.T. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2022.