In deze zaak gaat het om de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een verzoek tot machtiging tot verwerping van een nalatenschap door ouders namens hun minderjarige kinderen. De ouders, woonachtig in de Verenigde Staten, hebben in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter aangevochten, die zich onbevoegd had verklaard. De zaak betreft de nalatenschap van de overleden [naam 3], die geen testament had achtergelaten. De minderjarigen zijn als erfgenamen geroepen, maar de ouders hebben verzocht om machtiging om de nalatenschap te verwerpen, omdat de schulden de activa overtreffen.
Het hof heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, aangezien de minderjarigen in de Verenigde Staten wonen en de nalatenschap in Nederland opengevallen is. De ouders betogen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de Europese Erfrechtverordening, maar het hof oordeelt dat de relevante regels van de Brussel II bis-Verordening van toepassing zijn. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid heeft op grond van artikel 5 Rv, omdat de belangen van de minderjarigen in het geding zijn en de nalatenschap negatief is.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de ouders gemachtigd om namens de minderjarigen de nalatenschap te verwerpen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ouders direct kunnen handelen in het belang van de minderjarigen.