ECLI:NL:GHDHA:2022:214

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
2200073020
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een minderjarige via sociale media met bewijsvoering en verweren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige, waarbij hij via Snapchat en andere sociale media seksuele beelden en instructies naar het slachtoffer, een meisje geboren in 2008, heeft gestuurd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met dezelfde voorwaarden. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verweren van de verdediging die stelden dat de verklaringen inconsistent waren en onvoldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte actief instructies gaf aan het slachtoffer en dat er sprake was van een actieve interactie tussen hen, wat voldoende was om de ontuchtige handelingen te kwalificeren. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000730-20
Parketnummer: 09-755015-19
Datum uitspraak: 16 februari 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1970,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder oplegging van bijzondere voorwaarden. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2018 tot en met 7 februari 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [datum] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, meermalen, althans eenmaal, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken/betasten van haar vagina, althans schaamstreek, en/of billen en/of heeft hij, verdachte, met die [slachtoffer], via Whatsapp en/of Snapchat seksueel getinte chatgesprekken gevoerd, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft opgedragen, althans verzocht, ontuchtige handeling(en) bij zichzelf te verrichten en/of (hiervan) foto's en/of filmpjes te maken, te weten:
- het geheel en/of gedeeltelijk ontkleden van haar lichaam en/of
- het tonen van haar (blote) borsten en/of (blote) billen en/of (ontbloot) onderlichaam en/of (blote) vagina en/of (daarbij) het spreiden van haar benen en/of
- het aanraken/betasten van haar (blote) vagina en/of het plaatsen/houden van haar vinger(s) in haar vagina, terwijl hij, verdachte, (een deel van) die handelingen via kort daarop toegezonden foto's en/of filmpje(s) kon waarnemen;
2.
hij in of omstreeks de periode 29 april 2018 tot en met 7 februari 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of Oostenrijk, meermalen, althans eenmaal, via Whatsapp en/of Instagram één of meerdere afbeeldingen, te weten foto's en/of filmpjes, bevattende één of meer afbeelding(en) waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt en/of aangeboden en/of vertoond aan een minderjarige(n), te weten [slachtoffer], geboren op [datum] 2008, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die [slachtoffer] jonger was dan zestien jaar, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, in voornoemde periode aan die [slachtoffer] één of meer foto- en/of filmbestand(en) geappt/verzonden, in elk geval verstrekt en/of aangeboden en/of vertoond, waarop zijn, verdachtes, (stijve) penis en/of het aftrekken van zijn, verdachtes, (stijve) penis zichtbaar was;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden van – kort gezegd – een meldplicht bij Reclassering Nederland, een ambulante behandeling, een contactverbod, het vermijden van contact met minderjarigen – met uitzondering van zijn dochter - en het vermijden van kinderporno en het inzicht verschaffen in zijn netwerk.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerde verweren met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde

1. Uitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer]

(hierna: het slachtoffer) voor het bewijs

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de door het slachtoffer afgelegde verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten, hetgeen dient te leiden tot een vrijspraak ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer onbetrouwbaar is, omdat zij niet consistent en gedetailleerd heeft verklaard en haar verklaringen teveel tegenstrijdigheden bevatten. Daarnaast heeft het slachtoffer in strijd met de waarheid verklaard aangezien zij waan en werkelijkheid niet altijd goed kan scheiden, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het slachtoffer is op 6 maart 2019 in een kindvriendelijke studio gehoord. Zij heeft daar onder meer verklaard dat zij via Snapchat contact had met de verdachte en dat hij haar vroeg om een foto van haar borst en haar ‘ding’ te sturen. De zedenrechercheurs zagen dat het slachtoffer daarbij naar beneden wees, naar haar vagina. Ook heeft het slachtoffer meerdere keren een video van haar vagina gemaakt, waarbij de verdachte haar vertelde wat ze moest doen. De verdachte heeft het slachtoffer filmpjes gestuurd waarop hij zichzelf boven de wc stond af te trekken. Op de vraag van de verbalisant aan het einde van het verhoor of het slachtoffer verder nog iets wilde vertellen, antwoordde het slachtoffer dat de verdachte tijdens Halloweennacht aan haar heeft gezeten, toen zij bij hem en zijn toenmalige vriendin bleef slapen. Hij heeft toen aan haar blote kont en haar blote ‘ding’ (vagina) gezeten.
Het hof overweegt dat de verklaring van het slachtoffer bij de politie in een kindvriendelijke studio heeft plaatsgevonden. Deze verklaring is woordelijk weergegeven en vrij recent na ontdekking van de feiten afgelegd. Het slachtoffer heeft spontaan, gedetailleerd en zeer uitgebreid verklaard over het contact dat zij met de verdachte had en het soort gesprekken zij vervolgens hebben gevoerd.
Voor zover de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer heeft betwist op de grond dat zij ‘waan en werkelijkheid’ niet zou kunnen scheiden, merkt het hof op dat het dossier hiervoor geen enkel aanknopingspunt biedt. Ook wijst niets in het dossier erop dat het slachtoffer, toen de verdachte bij het bed stond, in een psychose verkeerde, zoals aangevoerd door de raadsman. Dat de moeder van het slachtoffer heeft verklaard dat het slachtoffer zichzelf in slaapt bonkt, door met haar hoofd heen en weer te slaan, wat het slachtoffer zelf het stemmetje in haar hoofd noemde, is hiervoor volstrekt onvoldoende. Het dossier bevat voor deze stelling van de verdediging dan ook geen enkele aanwijzing. De verklaring van het slachtoffer wordt juist op veel punten ondersteund door de chatgesprekken en video van de verdachte die in haar telefoon zijn aangetroffen en die juist in de periode rondom het Halloweenfeest steeds seksueler van aard werden.
Voor de suggestie van de verdediging dat de moeder van het slachtoffer haar woorden in de mond heeft gelegd of het slachtoffer voorafgaand aan het verhoor bij de politie heeft geïnstrueerd dat zij ook door de verdachte zou zijn aangeraakt, bevat het dossier evenmin aanknopingspunten, zodat het hof ook deze terzijde legt.
Het hof acht de verklaring van het slachtoffer bij de politie derhalve betrouwbaar en is bovendien van oordeel dat deze voldoende steun vindt in het dossier.

2. Bewijsminimum

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep voorts op het standpunt gesteld dat het dossier met betrekking tot het tenlastegelegde betasten geen zelfstandige bewijsmiddelen bevat, die uit een andere bron dan het slachtoffer afkomstig zijn, zodat vrijspraak dient te volgen.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer over de ontuchtige
handelingenop specifieke punten wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, zodat deze verklaring niet “op zichzelf staat”. Uit de chatgesprekken die zich in het dossier bevinden kan worden afgeleid dat de gesprekken steeds meer seksueel getint werden en dat de verdachte ook instructies aan het slachtoffer gaf. Zo heeft de verdachte via Snapchat onder meer naar het slachtoffer gestuurd dat zij “haar vinger met veel spuug glad moest maken en in haar kutje moest doen”. Daarnaast heeft de verdachte haar ook filmpjes gestuurd waarop hij zichzelf stond af te trekken. De verdachte heeft eerst ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op de desbetreffende avond, op de slaapkamer waar het slachtoffer in het stapelbed lag is geweest. Ook heeft hij verklaard dat hij het slachtoffer die avond heeft aangeraakt op haar hoofd en meerdere keren heeft gevraagd of zij al sliep. Het slachtoffer heeft eveneens verklaard dat de verdachte meerdere keren vroeg of zij al sliep. De verklaring van de verdachte, die hij als overwogen eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, inhoudende dat hij in de slaapkamer ging kijken omdat het slachtoffer onrustig in bed lag, is niet aannemelijk geworden. Gelet op het feit dat de chatberichten op dat moment al een seksuele lading hadden en de verdachte nu juist naar de slaapkamer ging op het moment dat zijn toenmalige vriendin haar hond ging uitlaten, terwijl de verdachte geen goede reden had om op dat moment naar deze slaapkamer te gaan, maken dat het hof van oordeel is dat de verklaring van het slachtoffer dat de verdachte haar op Halloweennacht heeft betast, voldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen, die uit een andere bron dan het slachtoffer afkomstig zijn.

3. Fysieke onmogelijkheid van het plegen van het

misdrijf

Tot slot heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het gelet op de hoogte van het bed en de lengte van de verdachte fysiek onmogelijk was dat de betasting plaats kon vinden als de verdachte met beide voeten plat op de grond staat, zoals het slachtoffer heeft verklaard.
Op de door de verdediging overgelegde foto van de verdachte naast het stapelbed is te zien dat de reling van het bovenste stapelbed net iets boven de schouder van de verdachte uitkomt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het hierdoor fysiek onmogelijk was om het slachtoffer op haar vagina en billen aan te raken. Wel heeft de verdachte verklaard dat hij het slachtoffer op haar hoofd heeft aangeraakt.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte gelet op zijn lengte en de hoogte van het bed fysiek niet in staat was om het slachtoffer op haar vagina en billen aan te raken. Op de overgelegde foto is te zien dat de linkerschouder van de verdachte zich enkele centimeters onder de bovenste reling van het stapelbed bevindt terwijl de verdachte met zijn voeten plat op de grond staat. De bovenkant van het matras bevindt zich aan de andere kant van de reling weer lager dan de schouder van de verdachte, ongeveer de breedte van de bovenste plank van de reling. Het hof is van oordeel dat het voor de verdachte fysiek mogelijk moet zijn geweest het slachtoffer op haar lichaam aan te raken. Gelet op algemene ervaringsregels is het voor de verdachte mogelijk geweest om met zijn arm over de reling van het bovenste stapelbed te reiken en het lichaam van het slachtoffer aan te raken. Immers, door de onderarm vervolgens naar beneden te buigen was het mogelijk het lichaam van het slachtoffer, dat op het matras lag, aan te raken. Nog daargelaten dat de verdachte door op zijn tenen of met zijn voeten op het onderste bed te gaan staan nog makkelijker het lichaam van het slachtoffer heeft kunnen aanraken.
De omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard dat hij met zijn voeten plat op de grond stond, neemt niet weg dat de verdachte fysiek in staat is geweest het slachtoffer op haar lichaam te betasten. Ook overigens is uit het dossier niet gebleken dat de verdachte daadwerkelijk met platte voeten op de grond stond. Het hof concludeert dat de fysieke onmogelijkheid om het slachtoffer op haar vagina en billen aan te raken hiermee niet is komen vast te staan.
Het hof verwerpt de gevoerde verweren.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op een meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van
29 april1 juli2018 tot en met
71februari 2019 te 's-Gravenhage
, althans in Nederland,met [slachtoffer], geboren op [datum] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, meermalen,
althans eenmaal,buiten echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken/betasten van haar vagina
, althans schaamstreek,en
/ofbillen en
/ofbestaande uit hetheeft hij, verdachte,met die [slachtoffer]
voeren van seksueel getinte chatgesprekken,via
Whatsapp en/ofSnapchat
seksueel getinte chatgesprekken gevoerd, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft
opgedragen, althansverzocht, ontuchtige handeling
(en
)bij zichzelf te verrichten en
/of (hiervan
)foto's en/of filmpjes te maken, te weten:
- het geheel en/of gedeeltelijk ontkleden van haar lichaam en/of
- het tonen van haar
(blote
)borsten en/of
(blote
)billen en/of
(ontbloot
)onderlichaam en/of
(blote
)vagina en/of
(daarbij
)het spreiden van haar benen en/of
- het aanraken/betasten van haar
(blote
)vagina en/of het plaatsen/houden van haar vinger
(s
)in haar vagina, terwijl hij, verdachte,
(een deel van)die handelingen via kort daarop toegezonden foto's en/of filmpje(s) kon waarnemen;
2.
hij in
of omstreeksde periode
29 april1 juli2018 tot en met
71februari 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of Oostenrijk, meermalen,
althans eenmaal,via
Whatsapp en/of InstagramSnapchatéén of meerdereafbeeldingen, te weten foto's en/of filmpjes,
bevattende één of meer afbeelding(en)waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt
en/of aangeboden en/of vertoondaan een minderjarige
(n), te weten [slachtoffer], geboren op [datum] 2008, terwijl hij wist
of redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat die [slachtoffer] jonger was dan zestien jaar, immers heeft verdachte meermalen
, althans eenmaal,in voornoemde periode aan die [slachtoffer]
één of meerfoto- en/of filmbestand
(en
) geappt/verzonden,
in elk geval verstrekt en/of aangeboden en/of vertoond,waarop zijn, verdachtes, (stijve) penis en/of het aftrekken van zijn, verdachtes, (stijve) penis zichtbaar was
;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van de pleegperiode overweegt het hof dat – in afwijking van de rechtbank – een kortere pleegperiode is bewezenverklaard, nu uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat de seksueel getinte chatgesprekken in de zomervakantie hun aanvang hebben genomen. Uit het dossier blijkt niet dat voor die tijd ook al seksueel getinte chatgesprekken hebben plaatsgevonden.
Het plegen van ontucht ‘met’ een minderjarige
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte – overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota – zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van het plegen van ontuchtige handelingen ‘met’ een minderjarige, aangezien de daadwerkelijke interactie tussen de verdachte en het slachtoffer vlak voor, na of tijdens het verzenden van de betreffende foto ontbreekt.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] kan van ontucht met een minderjarige als bedoeld in artikel 247, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht ook sprake zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de verdachte en de desbetreffende minderjarige heeft plaatsgevonden.
Als die handelingen plaatsvinden, terwijl de verdachte niet alleen ontuchtige gedragingen waarneemt, maar er ook sprake is van actieve en relevante interactie (bijvoorbeeld via social media) tussen de verdachte en de minderjarige en in het bijzonder indien de verdachte daarbij ook actief instructies aan de minderjarige geeft en/of door uitlatingen of al dan niet seksuele gedragingen van hemzelf de ontuchtige gedragingen bevordert of aanmoedigt, dan is wel degelijk sprake van “het plegen van ontucht” met die minderjarige. Het hof is van oordeel dat van een dergelijke relevante interactie sprake is geweest.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en het slachtoffer vanaf de zomer van 2018 via Snapchat berichten naar elkaar stuurden, die geleidelijk een seksuele lading kregen. De verdachte heeft onder meer het volgende gestuurd:
  • “Ons geheimpje”
  • “Of je filmpje al had gemaakt. Heb zin om die te bekijken.”
  • “Eerst jou filmpje. Daarna zien we verder.”
  • “Nog niet groot, maar heb dan ook nog niets opwindends mogen ontvangen…”
  • “Stuur eerst maar jou filmpje, want die is sowieso beloofd.”
  • “Ik ben de enige die vraagt”
  • “Nu? Kunnen elkaar nu toch niet zien…”
  • “Help je me om hem groot te krijgen vanaaf?”
  • “Vinger in je kutje?”
  • “Met je vinger in je kutje heel veel spuug gebruik om glad te maken”
  • “Krijg ik jou filmpje vanaaf?”
  • “Dan eerst veel spuug of olie”
  • “Lkkr glad make”
Uit de reacties van het slachtoffer op de uitlatingen van de verdachte leidt het hof af dat zij zich in overwegende mate liet sturen door de wensen van de verdachte en aan de door de verdachte gewenste seksuele handelingen uitvoering gaf. De verdachte heeft het slachtoffer actief instructies gegeven en door uitlatingen en het sturen van foto’s en filmpjes waarop hij zichzelf aan het aftrekken was, de ontuchtige handelingen van het slachtoffer bevorderd of aangemoedigd.
Naar het oordeel van het hof is aldus sprake van een actieve en relevante interactie tussen de verdachte en het slachtoffer in de hiervoor bedoelde zin, zodat het hof het onder 1 tenlastegelegde feit bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
een afbeelding, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekken aan een minderjarige van wie hij weet dat deze jonger is dan zestien jaar, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de bewezenverklaarde periode schuldig gemaakt aan ontucht van een minderjarige. De verdachte, destijds 47 en 48 jaar oud, heeft via Snapchat seksueel getint contact onderhouden met het destijds 9 en 10-jarige slachtoffer. De verdachte en het slachtoffer leerden elkaar kennen via de toenmalige vriendin van de verdachte, die een goede vriendin van de familie van het slachtoffer is. Nadat de verdachte het vertrouwen van het slachtoffer had gewonnen, heeft hij, terwijl hij wist dat het totaal ongepast was wat hij deed, ruim een half jaar met het slachtoffer seksueel getinte gesprekken gevoerd en het slachtoffer meerdere malen verzocht seksuele handelingen te verrichten, daarvan foto’s en filmpjes te maken en naar de verdachte te sturen. De verdachte heeft zeer welbewust hierop aangestuurd, zodat het – mede gelet op de bewezenverklaarde feitelijke handelingen aan de zijde van de verdachte – niet anders kan dan dat de verdachte zich bewust is geweest van de strafwaardigheid van zijn handelen. De verdachte is zeer berekenend te werk gegaan. Dit blijkt uit het feit dat het slachtoffer het aan niemand mocht vertellen en hij haar heeft verzocht om haar Snapchat-instellingen zo te wijzigen, dat het tenlastegelegde niet aan het licht zou komen.
Daarnaast heeft de verdachte zelf ook meerdere keren filmpjes naar het slachtoffer gestuurd, waarop te zien was dat hij zichzelf bevredigde. Dit terwijl het slachtoffer op dat moment nog niet een leeftijd had waarin doorgaans enige lichamelijke seksuele ontwikkeling is begonnen. Dat het slachtoffer de verdachte nadrukkelijk heeft gevraagd om haar voor te lichten over seksuele handelingen, zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is niet aannemelijk geworden. Bovendien neemt dat niet weg dat, als het slachtoffer hier al om zou hebben gevraagd, het niet aan de verdachte was om – buiten medeweten van de ouders - het slachtoffer hierover te informeren. De verdachte heeft door aldus te handelen de normale eigentijdse fysieke seksuele ontwikkeling van het slachtoffer ernstig verstoord. Hiermee heeft de verdachte op volstrekt misplaatste wijze misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van het minderjarige slachtoffer en zichzelf een hem niet toekomende rol in het leven van het slachtoffer toegeëigend. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich in de intimiteit van het kinderleven opgedrongen.
Voorts heeft de verdachte, terwijl het slachtoffer bij de verdachte en zijn toenmalige vriendin logeerde en in bed lag, de billen en vagina van het slachtoffer betast. Hiermee heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de grenzen van het toelaatbare in ernstige mate overschreden.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van het feit dat het slachtoffer de dochter van vrienden van zijn toenmalige vriendin is, en in dat verband regelmatig bij zijn toenmalige vriendin logeerde. Om deze reden leerden de verdachte en het slachtoffer elkaar kennen en vertrouwde het slachtoffer hem ook. De verdachte heeft op volstrekt misplaatste wijze ernstig misbruik gemaakt van deze vertrouwensband.
De verdachte heeft met zijn handelen het risico genomen dat het slachtoffer permanent beschadigd is in haar (seksuele) ontwikkeling. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat (zeer jonge) slachtoffers van een zedenzaak vaak ernstige en langdurige psychische schade kunnen oplopen. Als gevolg van het misbruik is het slachtoffer onder behandeling geweest van een psycholoog. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het slachtoffer nog steeds kampt met gevoelens van schaamte en schuld en dat zij opnieuw onder behandeling is.
Ook heeft de verdachte het vertrouwen van de ouders van het slachtoffer ernstig beschadigd. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat de ouders van het slachtoffer leven met gevoelens van woede, haat, angst, verdriet en onmacht, omdat zij hun dochter niet hebben kunnen beschermen tegen de gedragingen van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij genoot van de aandacht die het slachtoffer hem gaf. Gelet op de inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en het slachtoffer kan echter worden geconcludeerd dat de verdachte zich al die tijd uitsluitend heeft laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en zich daarbij op geen enkel moment heeft bekommerd om de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor een minderjarige in het algemeen, en voor het slachtoffer in het bijzonder.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
11 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. De verdachte kan in dat verband worden aangemerkt als een first offender.
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 augustus 2019, opgesteld en ondertekend door M. Peeters, reclasseringswerker. Hierin wordt geconcludeerd dat de verdachte de ernst van de situatie en de (mogelijke) gevolgen lijkt in te zien en voor het delictdeel dat hij heeft bekend, zijn volle verantwoordelijkheid neemt. De verdachte heeft zijn leven in principe op orde. Hij heeft een goede baan met een goed inkomen, een zelfstandige woonplek, een steunend netwerk en geen problemen met middelengebruik. De reclassering schat het risico op recidive in als laag, maar zonder adequate behandeling en begeleiding kan dit risico op termijn toenemen. De reclassering heeft geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer, het vermijden van contact met minderjarigen, het vermijden van kinderporno en tot slot openheid geven over het aangaan en onderhouden van relaties. Ook is geadviseerd de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard deze bijzondere voorwaarden na te leven.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de door de verdediging verstrekte brief van De Waag d.d. 16 februari 2021, opgesteld en ondertekend door J.M. Verbeek, psychotherapeut, waaruit blijkt dat de verdachte in behandeling is geweest bij De Waag en zich tijdens de behandeling goed heeft ingezet bij het werken aan zijn problemen.
De op te leggen straf
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof heeft in ogenschouw genomen dat de verdachte door detentie verschillende stabiele factoren in zijn leven zal kwijtraken, maar dat neemt niet weg dat de bewezenverklaarde feiten naar het oordeel van het hof te ernstig zijn om af te doen met een andere straf, zoals door de verdediging is verzocht. Het hof komt - gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd - wel tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank is opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom (soortgelijke) strafbare feiten te begaan. Het hof zal aan dit voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met uitzondering van het vermijden van kinderporno en contact met minderjarigen, nu dit naar het oordeel van het hof deze voorwaarden onvoldoende precies omschrijven welk gedragsvoorschrift de bijzondere voorwaarde omvat. Naast het contactverbod met het slachtoffer, zal het hof aan de verdachte ook een contactverbod met de ouders, broer en zus van het slachtoffer opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 5.530,96 (bestaande uit € 530,96 materiële schade en
€ 5,000 immateriële schade), te vermeerderen met wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 467,- materiële schade is geleden. Het hof is van oordeel dat de posten die zien op reiskosten naar de advocaat, de politie en de officier van justitie, niet als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden aangemerkt. Ten aanzien van de posten reiskosten naar de zitting en bijwonen uitspraak, overweegt het hof dat dergelijke kosten enkel voor vergoeding in aanmerking kunnen komen in het kader van een proceskostenveroordeling. Evenwel is dat in de onderhavige zaak niet aan de orde nu de benadeelde wordt bijgestaan door een gemachtigde en het gesloten systeem van proceskostenvergoeding in een dergelijk geval vergoeding limiteert tot de kosten van de gemachtigde en eventuele verschotten.
Aldus is enkel het genoemde bedrag van € 467,- aan te merken als schade die een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. Uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij blijkt dat de benadeelde partij kampt met minderwaardigheidsgevoelens en gevoelens van schaamte en schuld, waarvoor zij diverse therapievormen heeft gevolgd. Ook is gebleken dat de benadeelde – vanwege een terugval - opnieuw in therapie is.
Naar het oordeel van het hof brengen de aard en ernst van de onderhavige normschendig mee dat in dit verband de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in persoon ‘op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen (ingevolge HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5,
NJ2019/379). De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen- voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.467,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 240a en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 in Den Haag op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de verdachte meewerkt aan het convenant tussen de reclassering en de politie dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent kan worden bezocht in zijn huis of omgeving;
- de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek of soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener vast te stellen, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen - direct of indirect - met [slachtoffer], haar ouders, broer en zus, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en waarbij de veroordeelde zich aan de aanwijzingen houdt die door het openbaar ministerie, de reclassering en/of andere instanties worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.467,00 (vijfduizend vierhonderdzevenenzestig euro) bestaande uit € 467,- (vierhonderdzevenenzestig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.467,- (vijfduizend vierhonderdzevenenzestig euro) bestaande uit € 467,- (vierhonderdzevenenzestig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 februari 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. C.M. Derijks en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. N. Bruins-van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2022.

Voetnoten

1.HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1675 jo. HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ0950.