In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 januari 2022, waarin de belastingaanslag voor het jaar 2018 werd verminderd. Belanghebbende, die lijdt aan constitutioneel eczeem, had in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 5.000 opgevoerd. De Inspecteur had echter de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 14.427, zonder de opgevoerde zorgkosten in aftrek toe te staan. Na bezwaar werd de aanslag verminderd tot € 13.825, maar belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak.
De Rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat zijn uitgaven voor oliën, crèmes en shampoos als specifieke zorgkosten konden worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de dieetbevestiging van een bevoegd diëtist voldeed aan de eisen voor aftrek, maar dat de overige zorgkosten niet als aftrekbaar konden worden beschouwd. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde recht te hebben op een hogere aftrek.
Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de uitgaven voor de natuurlijke middelen waren voorgeschreven door een arts, en dat deze uitgaven niet voldeden aan de criteria voor aftrek als zorgkosten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.