ECLI:NL:GHDHA:2021:1040

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
BK-20/00742
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten voor constitutioneel eczeem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de aftrek van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting voor het jaar 2017. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen, waarbij de inspecteur de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aftrek had toegestaan. De Rechtbank had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De kern van het geschil betreft de vraag of de door belanghebbende gemaakte uitgaven voor oliën, crèmes en shampoos, die hij gebruikte voor de behandeling van constitutioneel eczeem, als specifieke zorgkosten kunnen worden aangemerkt en dus voor aftrek in aanmerking komen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft belanghebbende verklaard dat zijn huisarts hem had geadviseerd om naast reguliere medicatie ook natuurlijke middelen te gebruiken. Het Hof oordeelt dat de door belanghebbende ingediende facturen niet voldoen aan de eisen voor aftrek, omdat de producten niet hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De aanslag wordt verminderd, maar de kosten voor de oliën en crèmes worden niet als aftrekbaar erkend. De proceskosten worden niet vergoed, omdat het Hof geen aanleiding ziet voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00742

Uitspraak van 12 mei 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: C.J. van der Have),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 september 2020, nummer SGR 20/1737.

Procesverloop

1.1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.136 en een voordeel uit sparen en beleggen van nihil. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 157 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de onder 1.1.1. genoemde aanslag en beschikking ongegrond verklaard.
1.1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.545;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”
1.1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep is een griffierecht van € 131 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 april 2021. Partijen hebben deelgenomen aan de zitting via Skype, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.1. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.976 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De aangifte vermeldt een Wajong-uitkering van het UWV van € 15.136 en een persoonsgebonden aftrek (pga) van € 7.160, bestaande uit uitgaven voor specifieke zorgkosten.
2.1.2. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 heeft de Inspecteur de in de aangifte opgenomen uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 7.160 niet in aftrek toegestaan.
2.1.3. De Inspecteur heeft het tegen de aanslag IB/PVV 2017 gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“1. Eiser heeft voor het jaar 2017 aangifte IB/PVV gedaan door een papieren aangiftebiljet in te dienen. Daarop heeft eiser een Wajong-uitkering van € 15.136 en aftrek specifieke zorgkosten van € 7.160 aangegeven. Eiser heeft als bijlage bij de aangifte diverse documenten meegestuurd.
2. Eiser heeft, ondanks het daartoe strekkende verzoek van verweerder, de aftrek specifieke zorgkosten van € 7.160 niet gespecificeerd. Ter onderbouwing van de aftrek verwijst eiser naar de bij de aangifte overgelegde documenten.
3. Met dagtekening 10 december 2019 is aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.136. Hierbij heeft verweerder de specifieke zorgkosten niet in aftrek toegestaan.
4. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is dat eiser in 2017 een tarwevrij dieet (dieetnummer 39) volgde en dat de dieetkosten moeten worden bepaald op € 600. Evenmin is tussen partijen nog in geschil dat de uitgaven die zijn gedaan bij Ekoplaza niet voor aftrek in aanmerking komen. Dat betekent dat uitsluitend nog in geschil is of de uitgaven gedaan bij ‘Een Groene Wereld’ voor aftrek in aanmerking komen.
5. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kunnen uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen indien deze op de belastingplichtige hebben gedrukt, dat wil zeggen: niet aan hem zijn vergoed. In artikel 6.17 van de Wet IB 2001 is limitatief opgenomen welke uitgaven als specifieke zorgkosten zijn aan te merken.
6. De bewijslast voor aftrek van specifieke zorgkosten rust op eiser. Hij moet aannemelijk maken dat hij de uitgaven heeft gedaan, dat deze op hem drukken en voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.
7. Eiser heeft diverse facturen van ‘Een Groene Wereld’ overgelegd. Deze facturen hebben betrekking op de aanschaf van shampoo, oliën en zeep. Ter zitting heeft eiser verklaard dat aan de aanschaf van deze producten geen medisch voorschrift ten grondslag ligt, maar dat zijn huisarts hem heeft geadviseerd om, naast de voorgeschreven reguliere medicatie, zelf op zoek te gaan naar natuurlijke middelen om zijn eczeemklachten te verlichten. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het feit dat eiser poogt door aanschaf van deze middelen zijn klachten zoveel mogelijk te verminderen, komen de kosten daarvan niet als kosten voor farmaceutische hulpmiddelen voor aftrek in aanmerking. De producten zijn immers niet op voorschrift van een arts aangeschaft. Evenmin kunnen deze producten als andere hulpmiddelen worden beschouwd nu gesteld noch gebleken is dat deze hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
8. De conclusie is dat eiser recht heeft op aftrek van dieetkosten tot een bedrag van € 600. Dit bedrag wordt op grond van artikel 6.19, eerste lid, sub b, van de Wet IB 2001 verhoogd met 40%, zijnde € 240, waardoor de totale uitgaven uitkomen op € 840. Het verzamelinkomen van eiser vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt € 15.136. Op grond van artikel 6.20 van de Wet IB 2001 bedraagt de drempel dan € 249 waardoor de aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten € 591 bedraagt. Het belastbaar inkomen uit werk en woning zal worden verminderd tot op € 14.545.
9. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze te hoog is. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de aanslag te worden verminderd.
10. Gelet op wat hiervóór onder 4 en 8 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase bestaat geen aanleiding omdat daarom niet vóór het einde van de bezwaarfase is verzocht. Overigens is gesteld noch gebleken dat eiser in de bezwaarfase kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende voor het belastingjaar 2017 recht heeft op een hogere aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten dan reeds is toegestaan. Meer in het bijzonder is in geschil of de door belanghebbende gedane uitgaven voor de behandeling van constitutioneel eczeem als specifieke zorgkosten voor aftrek in aanmerking komen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Belanghebbende stelt recht te hebben op aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, aanhef en onder d, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001; tekst 2017). Belanghebbende heeft daartoe in beroep een overzicht van zijn huisarts met zijn medische klachten overgelegd. Daaruit blijkt dat belanghebbende aan constitutioneel (erfelijk) eczeem lijdt. Belanghebbende stelt voorts dat hij op advies van zijn huisarts deze aandoening met natuurlijke middelen, die hij aanschaft bij de winkel ‘Groene Wereld’, behandelt. De Inspecteur betwist dat die uitgaven voor aftrek in aanmerking komen.
5.1.2.
In artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 is bepaald dat uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk, dat wil zeggen 70% of meer, door zieke of invalide personen worden gebruikt. Het is aan belanghebbende om dit aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft in beroep facturen van zijn aankopen bij ‘Groene Wereld’ overgelegd. Die aankopen betreffen diverse oliën, shampoos en zepen. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd niet in zijn bewijslast geslaagd. Weliswaar lijdt belanghebbende aan een chronische vorm van eczeem, maar de in de facturen vermelde aankopen zijn geen hulpmiddelen van een zodanige aard dat zij voor 70% of meer door zieke of invalide personen worden gebruikt. De oliën, shampoos en zepen zijn immers hulpmiddelen die tevens worden gebruikt door mensen die niet ziek of invalide zijn, zodat niet aan het bepaalde in artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 is voldaan.
Slotsom
5.2.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 12 mei 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.