ECLI:NL:GHDHA:2022:2078

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
200.317.231/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van uitspraak voorzieningenrechter inzake opvang asielzoekers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de Staat der Nederlanden en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) een vordering tot schorsing hebben ingediend tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De voorzieningenrechter had op 6 oktober 2022 de Staat bevolen om de opvang van asielzoekers op verschillende onderdelen op korte termijn te verbeteren. De Staat en het COA vorderden in hoger beroep dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van deze maatregelen zou worden geschorst totdat het hof een einduitspraak zou doen in de hoofdzaak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2022 heeft het hof de argumenten van de Staat gehoord, waarin werd gesteld dat het niet mogelijk was om aan de opgelegde termijnen te voldoen en dat de maatregelen contraproductief zouden zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de belangen van de Stichting Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) bij onmiddellijke uitvoering van de maatregelen zwaarder wegen dan de belangen van de Staat om te wachten op de uitkomst van het hoger beroep. Het hof heeft de vordering tot schorsing afgewezen, met de overweging dat de rechtbank de maatregelen uitvoerbaar bij voorraad had verklaard en dat de Staat de opgelegde termijnen niet ter discussie kon stellen in dit schorsingsincident.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de uitvoering van maatregelen die betrekking hebben op kwetsbare groepen asielzoekers, zoals jonge kinderen en alleenstaande minderjarigen. Het hof heeft de beslissing over de kosten van het incident gereserveerd tot aan de einduitspraak in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.317.231/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/633760 / KG ZA 22-733
Publicatienummer vonnis : (ECLI:NL:RBDHA:2022:10210)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het incident van artikel 351 Rv van 17 oktober 2022
in de zaak van

1.de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),

zetelend te Den Haag,
2.
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
gevestigd te Den Haag,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaten: mrs. E.C. Pietermaat en M.M. van Asperen te Den Haag,
tegen:
Stichting Vluchtelingenwerk Nederland,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten: mrs. T. de Boer en T. van der Sommen te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de Staat’, ‘het COA’ en ‘VWN’.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • Het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2022 (hierna: het bestreden vonnis), met de stukken van de eerste aanleg;
  • Het exploot van dagvaarding in hoger beroep (na verlof turbospoedappel), betekend op 12 oktober 2022 om 9.30 uur, waarin de Staat en het COA hebben gevorderd om
(i) in de hoofdzaak: het bestreden vonnis te vernietigen en de vordering alsnog af te wijzen, en
(ii) in het incident op grond van artikel 351 Rv: de tenuitvoerlegging van de verboden/bevelen van de onderdelen 7.1 (f), 7.2, 7.4 (i), 7,4 (ii), 7.5 en 7.6 van het dictum van het bestreden vonnis te schorsen totdat het hof (eind)arrest heeft gewezen in de hoofdzaak, dan wel aan voormelde verboden/bevelen een langere termijn voor nakoming te verbinden voor het geval het hof niet tot schorsing overgaat.
  • De conclusie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv, met bijlagen.
  • De mondelinge behandeling in het incident op 17 oktober 2022 om 13.30 uur. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Van het verhandelde ter zitting wordt afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
1.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof met toepassing van artikel 30p Rv (na beraadslaging) dezelfde dag ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

2.Beoordeling van de vordering tot schorsing

2.1
Deze zaak gaat over de vraag of de Staat (daaronder begrepen het COA) bepaalde maatregelen moet treffen om de opvang van asielzoekers met spoed te verbeteren. VWN heeft gevorderd dat de Staat wordt veroordeeld om daarvoor bepaalde maatregelen te nemen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag heeft in haar vonnis van 6 oktober jl. de Staat veroordeeld om een aantal maatregelen te nemen. Sommige maatregelen moet de Staat direct nemen, andere binnen twee of vier weken of binnen negen maanden.
2.2
De rechtbank heeft bepaald dat de aan de Staat opgelegde maatregelen ‘uitvoerbaar bij voorraad’ zijn. Dit betekent dat de Staat deze maatregelen moet uitvoeren, ook al heeft hij inmiddels hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. De Staat vordert in dit kort geding dat die uitvoerbaarheid bij voorraad ten aanzien van sommige van die maatregelen wordt geschorst totdat het gerechtshof inhoudelijk op het hoger beroep heeft beslist.
2.3
Het hof doet nu mondeling uitspraak over dit schorsingsverzoek.
2.4
Het hof wijst het verzoek om schorsing af. De motivering van dit oordeel is als volgt.
2.5
De Staat heeft voor het schorsingsverzoek de volgende argumenten aangevoerd. De Staat kan niet voldoen aan de bevelen binnen de door de rechtbank gestelde termijnen. Dat is praktisch onmogelijk omdat de termijnen te kort zijn. De Staat wil niet in de positie komen dat hij een rechterlijke uitspraak niet kan uitvoeren, maar dat dreigt nu wel te gebeuren. Bovendien vindt de Staat dat sommige van de door de rechtbank opgelegde maatregelen contraproductief zijn, omdat zij de grote inspanningen van de Staat om de opvang te verbeteren in de wielen rijden en het oplossen van de crisis alleen maar moeilijker maken. De Staat voert niet aan dat het vonnis op een misslag berust.
2.6
VWN zegt dat de rechtbank eigenlijk al heeft gemotiveerd waarom haar beslissing uitvoerbaar bij voorraad moet zijn. In dat geval zou het hof alleen kunnen schorsen als er nieuwe omstandigheden zijn. Het hof gaat niet mee in dit argument. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. Dat de rechtbank wel heeft beargumenteerd waarom de opgelegde maatregelen met spoed moeten worden uitgevoerd, is iets anders.
2.7
Het criterium dat het hof bij de beoordeling van dit schorsingsverzoek moet hanteren is: weegt het belang van VWN bij onmiddellijke uitvoering van het vonnis zwaarder dan het belang van de Staat bij het mogen afwachten van de uitkomst van het hoger beroep. Het hof moet daarbij uitgaan van de juistheid van de beslissingen en oordelen van het rechtbankvonnis. Het hof mag zich niet alvast een oordeel vormen over de vraag of het hoger beroep van de Staat kans van slagen heeft. Anders gezegd: het gaat er nu niet om hoe het hof inhoudelijk over de zaak denkt; daarover zal het hof pas na de inhoudelijke zitting van 10 november aanstaande uitspraak doen.
2.8
De argumenten van de Staat in dit schorsingsverzoek komen erop neer dat de Staat wél de beslissingen van de rechtbank inhoudelijk ter discussie stelt. Dat kan dus niet. De rechtbank ging er duidelijk vanuit dat de aan de Staat opgelegde maatregelen binnen de gestelde termijnen kunnen worden gerealiseerd, anders zou de rechtbank de Staat die termijnen niet hebben opgelegd. De rechtbank heeft in het vonnis ook expliciet aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van de maatregelen en daaraan verschillende termijnen verbonden. In dit schorsingsincident kan de Staat dat oordeel niet ter discussie stellen.
2.9
Hetzelfde geldt voor het argument dat sommige maatregelen contraproductief zijn. Het hof moet er in dit schorsingsincident van uitgaan dat de rechtbank de opgelegde maatregelen zinvol vindt, anders had zij die niet opgelegd. Of deze maatregelen zinvol zijn (standpunt VWN) of contraproductief (standpunt Staat) vergt een inhoudelijke beoordeling. Voor een dergelijke inhoudelijke beoordeling is vandaag geen plaats.
2.1
Ten slotte: de maatregelen waarvan de Staat schorsing wil zijn juist de maatregelen die betrekking hebben op kwetsbare groepen asielzoekers, zoals jonge kinderen, zwangere vrouwen, alleenstaande minderjarigen en personen met een medische of psychische indicatie. Het belang bij uitvoering van deze maatregelen weegt volgens het hof zwaarder dan het belang van de Staat bij behoud van de bestaande toestand. Daar komt bij dat de Staat ook vindt dat op de meeste van de door VWN aan de orde gestelde punten maatregelen ter verbetering van de opvang moeten worden getroffen. De Staat is het vooral niet eens met de termijnen waarbinnen dat volgens de rechtbank moet gebeuren. Het is dus in ieder geval geen vergeefse moeite als de Staat er nu alvast mee begint de opgelegde maatregelen uit te voeren. Ten slotte weegt mee dat de inhoudelijke behandeling op korte termijn, namelijk 10 november aanstaande, zal plaatsvinden.
2.11
De Staat heeft nog verzocht om de termijnen van de bevelen te verlengen indien het hof niet tot schorsing zou overgaan. Het hof is echter niet bevoegd de door de rechtbank gestelde termijnen te wijzigen. Het hof kan alleen maar onderdelen van het rechtbankvonnis schorsen. Verlenging van de termijnen vergt bovendien een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Daarvoor is vandaag geen plaats.

3.Conclusie

De beslissing luidt dus:
Beslissing
Het hof:
in het incident
- wijst de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad af,
- reserveert de beslissing over de kosten van het incident tot aan de einduitspraak in hoger beroep.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan op 17 oktober 2022 door mrs. S.A. Boele, voorzitter, E.M. Dousma-Valk en J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
WAARVAN IS OPGEMAAKT DIT PROCES-VERBAAL