Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : 8417245 / CV EXPL 20-870
1.De zaak in het kort
- een korting van € 4.500,- moet worden afgetrokken van de afgesproken verkoopprijs exclusief btw;
- Menken een niet gematigde vertragingsboete van € 36.000,- heeft verbeurd; en
- Menken op haar beurt € 1.535,- aan opslagkosten met die boete mocht verrekenen.
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 22 december 2020 waarmee Menken in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, van 24 september 2020;
- de memorie van grieven van Menken, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in het deels voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en houdende deels voorwaardelijke wijziging van eis van [geïntimeerde], met bijlagen;
- de memorie van antwoord in het deels voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en tegen de deels voorwaardelijke wijziging van eis van Menken, met bijlagen;
- de akte houdende uitlating bijlagen van [geïntimeerde];
- de antwoordakte van Menken.
3.Feitelijke achtergrond
Allgemeine Auftrags-, Verkaufs- und Lieferbedingungen der HISWA 2018, hierna: de HISWA-voorwaarden). Deze bepalen voor zover relevant het volgende:
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Vorderingen in hoger beroep
- de kwalificatie van een deel van de nadere afspraak van 25 februari 2019 als een boetebeding voor onbepaalde duur met 1 juni 2019 als fatale termijn (grieven 1 tot en met 5);
- het verzuim van Menken door haar opschorting van 1 augustus 2019 en de zuivering van dat verzuim (grieven 6 tot en met 9);
- onvoorziene omstandigheden, dwaling en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (grieven 10 en 11);
- de periode waarover een boete verschuldigd is en de matiging van die boete (grieven 12 tot en met 14); en
- de proceskostenveroordeling (grief 15).
- Menken veroordeelt om de rekening van 21 oktober 2020 te crediteren en in plaats daarvan binnen twee weken na betekening van dit arrest aan [geïntimeerde] een nieuwe rekening te sturen met aftrek van de toegewezen boete en korting van de nettoprijs exclusief btw en een daarop gebaseerde herberekening van de prijs inclusief btw, zonder verrekening van andere kosten, zoals juridische kosten of proceskosten;
- Menken veroordeelt tot terugbetaling van al datgene wat [geïntimeerde] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan, met rente;
- de vaststelling van de feiten (Grief A);
- de hoogte van de boete en de vraag of deze in mindering moet komen op de verkoopprijs exclusief of inclusief btw (Grieven B en I);
- het in de afspraken van 25 februari 2019 en 17 april 2019 verdisconteerd zijn van bepaalde omstandigheden (Grief C);
- de datum waarop Menken in verzuim is geraakt (Grief D);
- het beroep door Menken op overmacht (Grief E);
- de matiging van de boete (Grief F);
- de korting over de maanden april en mei 2019 (Grieven G, H en I); en
- de btw over de korting en de boete (Grieven H en J).
6.Beoordeling in hoger beroep
Algemeen
Haviltex-maatstaf. [1]
Haviltex-maatstaf kan en moet uitleggen om te bepalen of partijen een korting over de verkoopprijs exclusief of inclusief btw hebben bedoeld. Om die reden zijn de door partijen aangevoerde belastingrechtelijke argumenten niet van belang.
contextvan de nadere afspraak van 25 februari 2019 betreft staat tussen partijen vast dat zij de levertermijn in de overeenkomst van 1 oktober 2018 hebben vastgesteld op eind maart 2019. Op 12 oktober 2018 heeft [geïntimeerde] vervolgens aan Menken twee brieven gestuurd: één met (daarna door Menken geaccordeerde) voorstellen tot aanpassing van de tekst van de overeenkomst van 1 oktober 2018 en één waarin hij heeft gevraagd naar de mogelijkheden voor het ontvangen van een bankgarantie voor de waarde van zijn aanbetaling van € 10.000,-. De eerste brief bevat een groot aantal nauwkeurige tekstaanpassingen, maar spreekt niet over aanpassing van de leverdatum. De tweede brief verwijst weliswaar naar 31 mei 2019, maar [geïntimeerde] betoogt terecht dat hij die datum alleen heeft genoemd als datum waarop de door hem gewenste bankgarantie in werking zou moeten treden indien de boot dan nog niet geleverd zou zijn. Anders dan Menken aanvoert, volgt uit deze verwijzing niet dat partijen de uiterste leverdatum van 31 mei 2019 al eerder dan 25 februari 2019 waren overeengekomen. Gezien de aard van de twee brieven van [geïntimeerde] van 12 oktober 2018 ligt dat ook niet voor de hand, omdat [geïntimeerde] die wijziging in de leverdatum dan zou hebben opgenomen in zijn andere brief van die dag, met gedetailleerde wijzigingsvoorstellen.
Falls die Frist vom 31.5.19 überschritten wird, zahlen Sie eine Pönale von Euro 500,00 pro Woche an mich’, en heeft Menken deze bevestiging op 28 maart 2019 zonder voorbehoud aanvaard.
kwalificatie als boetebedingbetreft, geldt het volgende. Op grond van artikel 6:91 BW wordt voor zover van belang als boetebeding aangemerkt ieder beding waarbij is bepaald dat de schuldenaar, indien hij in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet, gehouden is een geldsom te voldoen, ongeacht of zulks strekt tot vergoeding van schade of enkel tot aansporing om tot nakoming over te gaan. [geïntimeerde] heeft in zijn bevestigingsverzoek van 9 maart 2019 en in zijn weergave van 22 maart 2019 het woord ‘Pönale’ gebruikt, dat ‘boete’ betekent, en Menken heeft in haar bevestiging van 9 maart 2019 dat woord herhaald en de weergave van 22 maart 2019 op 28 maart 2019 zonder enig voorbehoud bevestigd. Dit duidt erop dat partijen de bedoeling hadden op 25 februari 2019 een boetebeding af te spreken. Die afspraak past ook in het samenstel van afspraken dat volgens [geïntimeerde] op 25 februari 2019 is afgesproken om de impasse te doorbreken die toen was ontstaan door het faillissement van Steyr:
fatale termijnmoet worden aangemerkt voor het werkzaam worden van het boetebeding voert Menken aan dat voor het vorderen van nakoming van het boetebeding een aanmaning of een andere voorafgaande verklaring nodig is in dezelfde gevallen als deze is vereist voor het vorderen van schadevergoeding op grond van de wet (artikel 6:93 BW). [geïntimeerde] wijst erop dat verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer een fatale termijn is overschreden (artikel 6:83 aanhef en onder a BW).
beperkte duuris afgesproken. Volgens haar gingen partijen bij het maken van de afspraak van 25 februari 2019 uit van een beperkte uitloop van de levering als gevolg van het feit dat Menken een andere motor moest bestellen en monteren, en dat partijen daarom ook hebben bedoeld om een eventuele boete gelijk te laten lopen met die beperkte uitloop. [geïntimeerde] voert aan dat een dergelijke beperking nooit is genoemd.
ie Pönale von EURO 500 pro Woche (…) hierbei[ist]
bestätigt”. Op 28 maart 2019 had zij dan in reactie op de weergave van [geïntimeerde] van 22 maart 2019 evenmin zonder enig voorbehoud moeten antwoorden dat zij punt 5. daarvan bevestigde. Zij had in dat geval haar afwijkende mening over dat beding ook hier luid en duidelijk kenbaar moeten maken.
Haviltex-maatstaf oordeelt het hof daarom dat partijen een boete zonder nadere btw-effecten hebben afgesproken. Om die reden zijn de door partijen aangevoerde belastingrechtelijke argumenten ook hier niet van belang.
Haviltex-maatstaf uitleggen om te bepalen of partijen met het boetebeding mede een btw-effect hebben beoogd. Het hof verwijst daarvoor naar de vorige alinea. Het voegt daaraan toe dat [geïntimeerde] zich weliswaar met zijn subsidiaire standpunt aansluit bij dat van Menken dat partijen een kortingsregeling hebben afgesproken, maar dat voor de hiervoor bedoelde uitleg geldt dat [geïntimeerde] in zijn e-mailberichten van 9 en 22 maart 2019 van meet af aan heeft gesproken over een ‘Pönale’ en dat Menken daarom zonder nadere verduidelijking niet hoefde te begrijpen dat [geïntimeerde] daarmee het oog had op een bedrag dat van de verkoopprijs exclusief btw moest worden afgetrokken.
- Dat zij de bouw van de boot volledig heeft voorgefinancierd klopt niet: [geïntimeerde] heeft € 10.000,- aanbetaald. Menken heeft om haar moverende redenen op 1 oktober 2018 met [geïntimeerde] afgesproken dat zij de bouw voor het overige zou voorfinancieren. Dat levert geen grond voor matiging op.
- Dat Menken een vergoedingsafspraak heeft gemaakt voor de periode na 1 juni 2019, na het faillissement van Steyr heeft aangeboden een duurdere motor te plaatsen tegen een korting van meer dan de helft en geprobeerd heeft een leenboot te regelen is allemaal onderdeel van het samenstel van afspraken dat partijen op 25 februari 2019 hebben gemaakt toen [geïntimeerde] wegens de vertraging van de boot af wilde en door Menken moest worden overtuigd om toch door te gaan. Dat Menken het boetebeding onverplicht heeft aangeboden is daarom niet relevant voor matiging.
- Dat Menken een afspraak heeft gemaakt over een vergoeding voor de maanden april en mei 2019 komt omdat zij haar eerdere afspraak om een leenboot ter beschikking te stellen niet is nagekomen.
- Menken heeft de aanbetaling kort na haar e-mail van 9 april 2019 uit eigen beweging aan [geïntimeerde] teruggestort.
- Menken heeft voorgesteld om het geschil aan de Geschillencommissie Waterrecreatie voor te leggen, de heer B. Menken is op 18 november 2019 naar Bonn gereisd om met [geïntimeerde] tot een oplossing te komen en Menken heeft daarna ingestemd met betaling via de derdenrekening van HISWA en voorgesteld om een deel daarvan in depot te houden. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat dat geen zuivering van haar verzuim heeft opgeleverd. Het hof ziet niet in waarom deze omstandigheden tot matiging zouden moeten leiden.
- Menken wijst ook op het gedrag van [geïntimeerde] na het bestreden vonnis. Voor zover dat gedrag, dat heeft plaatsgevonden nadat de boete verschuldigd is geworden, hier relevant is, maakt het nog niet dat toepassing van het boetebeding tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden: in het najaar 2020 kampten Nederland en Duitsland met de tweede Coronagolf en het is begrijpelijk dat [geïntimeerde], die onweersproken tot een kwestbare (leeftijds)groep behoort en longaandoeningen heeft, in dat verband voorzichtig wilde zijn.
- De facturen voor de huur van boten die [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht hebben betrekking op vergelijkbare of kleinere boten dan de bestelde boot en laten zien dat de kosten per dag voor de huur van een dergelijke boot in dezelfde orde van grootte liggen als het weekbedrag aan boete. Dat die facturen deels van oudere datum zijn is niet van belang, omdat zij een indicatie geven van de betrokken huurkosten. [geïntimeerde] heeft onweersproken gesteld dat het vaarseizoen van april tot en met oktober duurt. Als hij in die periode van zeven maanden meerdere keren per week is gaan varen, of had willen varen als hij al over de bestelde boot had beschikt, levert het boetebedrag in verhouding tot een heel vaarseizoen niet over de boot kunnen beschikken geen wanverhouding op.
- Daar komt bij dat de blokkade tussen partijen die heeft gemaakt dat de boete ook buiten het vaarseizoen is blijven lopen niet het gevolg is van enig gedrag van [geïntimeerde], maar van het feit dat Menken vanaf haar e-mailbericht van 2 juli 2019 ten onrechte is blijven volharden in haar standpunt dat zij wegens overmacht niet gehouden was om de boete te betalen en dat zij het boetebeding eenzijdig mocht intrekken.
- [geïntimeerde] voert ten slotte terecht aan dat de houding van Menken hem heeft gedwongen om tijdens de procedure voor de kantonrechter en in hoger beroep aanzienlijke advocatenkosten te maken die op grond van het gesloten stelsel van de proceskostenveroordeling op basis van liquidatietarieven slechts voor een klein deel vergoed worden.
- Dat [geïntimeerde] de keuze voor een andere motor heeft uitgesteld is verdisconteerd in de op 25 februari 2019 afgesproken verplaatsing van de opleverdatum naar uiterlijk 31 mei 2019 en blijkt ook niet uit de overgelegde correspondentie, waarin Menken [geïntimeerde] een vervangende motor met een prijsverhoging aanbiedt en [geïntimeerde] vasthoudt aan de overeengekomen prijs.
- Volgens Menken was [geïntimeerde] in de betrokken periode moeilijk bereikbaar en heeft het ook aan [geïntimeerde] gelegen dat partijen elkaar na weken van overleg pas op 18 november 2019 in Bonn hebben kunnen spreken om een oplossing te beproeven. Dat verwijt treft geen doel omdat Menken, zoals het hof in de voorgaande alinea heeft overwogen, de blokkade in de betrokken periode volledig aan zichzelf had te wijten.
- Het verwijt dat [geïntimeerde] zich niet constructief heeft willen opstellen en onder andere niet heeft willen meewerken aan levering met een depot op de HISWA-derdengeldrekening treft evenmin doel. Menken heeft [geïntimeerde] namelijk steeds willen dwingen tot betaling vooraf, zij het deels in depot, van meer dan datgene waartoe [geïntimeerde] na aftrek van korting en boete was gehouden.
opslagkosteneen specificatie van Menken Services overgelegd, een factuur en een bewijs van betaling.
- Dat de boot, zoals Menken aanvoert, voortdurend in de staat moest blijven waarin hij kon worden afgeleverd en voortdurend moest worden verplaatst omdat er geen ruimte voor was gereserveerd verklaart niet waarom hij (al dan niet met een kraan) steeds te water moest worden gelaten en steeds moest worden gewassen, in plaats van één keer, bij aflevering.
- Dat voor de boot geen plek was gereserveerd behoort naar verkeersopvatting voor risico van het betrokken opslagbedrijf te komen, waardoor de eventueel met ruimtegebrek samenhangende ‘in-uit’-kosten moeten worden geacht binnen de basisprijs voor de winteropslag te zijn verdisconteerd. Daar komt bij dat Menken op grond van de redelijkheid en billijkheid verplicht was om de betrokken opslagkosten te beperken, wilde zij die vervolgens aan [geïntimeerde] in rekening kunnen brengen of met een vordering van [geïntimeerde] verrekenen. In plaats van de boot bij Menken Services op te laten slaan, waar de boot blijkbaar voortdurend onder het rekenen van kosten is verplaatst, had Menken daarom op zoek moeten gaan naar een opslagbedrijf dat wel ruimte had en daarom normale opslagkosten in rekening zou hebben gebracht.
- Dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de aflevering van de boot na 7 oktober 2020 ten onrechte heeft afgehouden maakt niet dat het niet honoreren van deze extra dagposten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn: dat ten onrechte afhouden maakt namelijk al dat de boot vanaf 4 november 2020 moet worden geacht te zijn geleverd, waardoor Menken voor de daarop volgende periode tot aan daadwerkelijke levering überhaupt opslagkosten aan [geïntimeerde] in rekening mag brengen.
verzekeringskostenaangevoerd dat zij de boot voor de betrokken periode onder haar collectieve verzekeringspolis heeft moeten brengen, dat het moeilijk is om de kosten van die toevoeging te herleiden uit de collectieve premie, en dat een reguliere verzekering voor de betrokken boot volgens de ANWB € 73,36 per maand kost.
7.Beslissing
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, van 24 september 2020 voor zover het gaat om de beslissing onder de eerste en laatste gedachtestreepjes onder 5.;
- bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
- verklaart voor recht dat Menken is gehouden de overeengekomen boot aan [geïntimeerde] te leveren voor € 47.210,- inclusief btw;
- veroordeelt Menken om binnen twee weken na betekening van dit arrest aan [geïntimeerde] € 24.910,- terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de eerdere betaling door [geïntimeerde];