Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 11 oktober 2022
[verzoeker],
de besloten vennootschap GVB Exploitatie BV,
Procesverloop
Verdere beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
1 november 2018. De arbeidsovereenkomst is per die datum ten onrechte ontbonden. De praktische bezwaren van GVB tegen deze hersteldatum wegen niet op tegen het redelijke belang van [verzoeker] om financieel gezien zoveel als redelijkerwijs mogelijk in een positie te komen alsof de ontbinding niet heeft plaatsgevonden. De financiële gevolgen voor GVB zijn naar het oordeel van het hof ook niet onevenredig in verhouding tot het belang van [verzoeker]. Aangezien GVB ook eigen risicodrager is voor de WW, komt de WW-uitkering over de periode dat [verzoeker] werkloos is geweest ook voor rekening van GVB. Gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen mag zij dit verrekenen met de loonvordering van [verzoeker]. Het hof verwerpt ook het verweer van GVB, dat herstel per 1 november 2018 niet in de rede ligt gelet op de ernst van het aan [verzoeker] te maken verwijt. Het hof verwijst op dit punt naar hetgeen in de tussenbeschikking van 10 mei 2022 is overwogen over de beperkte mate van verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker] (r.o. 24 tot en met 26.4).
art. 7:625 lid 1 BW en ook nog geen verzuim in de zin van art. 6:119 BW.
“intern communiceert dat [verzoeker] niet verwijtbaar heeft gehandeld en GVB het bij het verkeerde einde heeft gehad”. Dit verzoek wordt afgewezen. Het verzoek is pas in de laatste akte gedaan. Een dergelijk verzoek kan niet meer in dit late stadium van het geding worden gedaan. Ten overvloede merkt het hof op dat bovendien niet juist is dat [verzoeker] niet verwijtbaar heeft gehandeld. Er was sprake van verwijtbaarheid van [verzoeker], maar deze was niet zodanig ernstig dat van GVB niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (zie r.o. 26 tot en met 26.4 van de tussenbeschikking).
principaal hoger beroepzal worden veroordeeld de arbeidsovereenkomst te herstellen per 1 november 2018 en [verzoeker] toe te laten tot het hervatten zijn werkzaamheden. Het hof zal de door [verzoeker] verzochte dwangsom in verband met de toelating tot het werk afwijzen om executiegeschillen in verband met de modaliteiten van het herstel van de arbeidsovereenkomst – als hiervoor bepaald –zoveel mogelijk te voorkomen. Verder zal worden beslist dat de modaliteiten gelden als hiervoor overwogen, en dat de overige verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat GVB wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties. Op het punt van het compenseren van de proceskosten in eerste aanleg zal de bestreden beschikking van de kantonrechter worden vernietigd. Deze beschikking zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals verzocht.
incidenteel hoger beroepbetoogt GVB dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarom geen recht heeft op een transitievergoeding, de kantonrechter een verkeerde ontbindingsdatum heeft gehanteerd en dat [verzoeker] dient te worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. Dit incidenteel hoger beroep faalt omdat er geen grond is voor ontbinding, GVB zal worden veroordeeld de arbeidsovereenkomst te herstellen, waarbij de door [verzoeker] ontvangen transitievergoeding dient te worden verrekend met wat GVB aan [verzoeker] dient te betalen vanaf 1 november 2018, en GVB zal worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg. Bij deze uitkomst past dat GVB wordt veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Deze beschikking zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Beslissing
rechtbank Amsterdam van 18 september 2018, voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd,
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt GVB de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te herstellen met ingang van
- veroordeelt GVB aan [verzoeker] te betalen het overeengekomen loon, te vermeerderen met de van toepassing zijnde cao- verhogingen en emolumenten, te berekenen vanaf
- veroordeelt GVB de ten aanzien van [verzoeker] verschuldigde pensioenpremies aan de pensioenuitvoerder af te dragen, te berekenen vanaf 1 november 2018;
- bepaalt dat op de hiervoor genoemde betalingen bruto in mindering strekt wat [verzoeker] aan
- bepaalt dat indien [verzoeker] aantoont dat hij een bedrag van € 640,-- aan studiekosten aan Securitas heeft betaald (al dan niet op basis van verrekening), dit netto voor rekening van GVB komt (r.o. 9);
- veroordeelt GVB om [verzoeker] toe te laten tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden, met inachtneming van wat hierover in r.o. 13 en 15 is overwogen;
- veroordeelt GVB in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [verzoeker] tot op 18 september 2018 begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt GVB in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 740,-- aan griffierecht en € 3.342,-- aan salaris advocaat(3 punten, tarief II);
- veroordeelt GVB in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.114,-- (1 punt, tarief II) ;
- wijst de verzoeken van [verzoeker] en GVB voor het overige af;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
11 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.