Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.Waar deze zaak over gaat
2.Het verloop van het geding
3.Feiten, procedure bij de rechtbank
- i) Fairmount is in 1978 opgericht door [geïntimeerde] . Zij is onder meer actief in de zeesleepvaart. Fairmount opereerde sinds 2005 als rederij op de lange afstand zeesleepvaart. In 2007 beschikte Fairmount over vijf zeeslepers, waarmee opdrachten werden uitgevoerd voor (onder meer) partijen in de offshore energy industrie. Het gaat daarbij om zogeheten ‘nat’ transport van zeer zware en waardevolle objecten over lange afstanden.
- ii) [geïntimeerde] is via zijn persoonlijke investerings- en houdstermaatschappij Oude Maas B.V. (hierna: OMB) enig aandeelhouder van Fairmount geweest. Hij was voor Fairmount werkzaam op basis van een managementovereenkomst tussen OMB en Fairmount.
- iii) OMB heeft in mei 2007 de aandelen in Fairmount verkocht aan de Franse vennootschap [A] Armateurs S.A.S. (hierna: LDA). De koopovereenkomst bevatte een non-concurrentiebeding ten laste van OMB en [geïntimeerde] .
- iv) LDA en OMB hebben op 30 mei 2007 een gewijzigde managementovereenkomst gesloten op basis waarvan [geïntimeerde] werkzaam is gebleven als bestuurder van Fairmount. Deze overeenkomst had een looptijd van twee jaar. De looptijd van de gewijzigde managementovereenkomst is vervolgens met een jaar verlengd, tot 30 mei 2010.
- v) Ook de gewijzigde managementovereenkomst bevatte een non-concurrentiebeding en een daaraan verbonden boeteclausule. Het beding gold zowel tijdens de looptijd van de overeenkomst (art. 3.1), als gedurende een periode van twee jaar na het einde ervan (art. 3.2). De in het non-concurrentiebeding aan OMB opgelegde beperkingen golden ook voor [geïntimeerde] (art. 3.5). De relevante passages van het beding (deels in het Nederlands en deels in het Engels gesteld) luiden als volgt:
- vi) Bij e-mail van 10 november 2009 heeft LDA [geïntimeerde] laten weten dat de gewijzigde managementovereenkomst na mei 2010 niet verder zou worden verlengd. Op 27 november 2009 heeft [geïntimeerde] aan LDA medegedeeld zijn functie van statutair directeur per direct neer te leggen. Vervolgens heeft LDA op diezelfde dag de gewijzigde managementovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd.
- vii) Op 28 november 2009 heeft er bij [geïntimeerde] thuis een ontmoeting plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] , [manager 1] (Finance and HR Manager bij Fairmount), [director] (Director Operations bij Fairmount), [manager 2] (Sales & Marketing Manager bij Fairmount) en de drie zoons van [geïntimeerde] . Bij die gelegenheid is gesproken over het starten van een nieuwe scheepvaartonderneming.
- viii) Op 30 november 2009 hebben [manager 1] , [director] en [manager 2] (hierna gezamenlijk: [manager 1] c.s.) hun respectieve arbeidsovereenkomsten met Fairmount opgezegd. In de maanden december 2009 en januari 2010 zijn er voorbereidingen getroffen voor de oprichting van hun nieuwe scheepvaartonderneming: Alp Maritime Services B.V. (ALP), het zoeken van een kantoorpand en de start van de werkzaamheden.
- ix) ALP is op 19 januari 2010 opgericht. De aandeelhouders van ALP waren de persoonlijke holdings van [manager 1] c.s. (ieder 20% van de aandelen) en Yafava B.V. (hierna: Yafaya) (40% van de aandelen). Yafava is een in januari 2010 opgerichte vennootschap van de drie zonen van [geïntimeerde] . Deze aandelenverhouding is ongewijzigd gebleven tot het tijdstip van de hierna onder (xv) genoemde aandelenoverdracht.
- x) OMB heeft Yafava in januari 2010 een lening van maximaal € 1.500.000,- verstrekt. Met deze lening heeft Yafava ALP gefinancierd. Yafava heeft daartoe aan ALP een werkkapitaal verschaft in de vorm van een rekening-courant faciliteit van maximaal € 1.000.000,-. Verder is op basis van een financial lease constructie de inrichting van het kantoorpand van ALP gefinancierd voor circa € 410.000,-.
- xi) Fairmount en LDA hebben in juni 2011 (onder meer) [geïntimeerde] , OMB en Yafava gedagvaard en aangevoerd dat het in de gewijzigde managementovereenkomst opgenomen concurrentiebeding is overtreden. Zij hebben gevorderd dat OMB de contractueel overeengekomen boete betaalt en dat [geïntimeerde] en Yafava worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Deze procedure heeft uiteindelijk geleid tot een arrest van dit hof van 2 juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1458). Daarin is OMB veroordeeld om aan Fairmount een boete te voldoen van 1 miljoen euro en is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Fairmount, op te maken bij staat. De vordering tegen Yafava is afgewezen.
- xii) Over de schending van het concurrentiebeding door OMB, heeft het hof in het arrest van 2 juni 2015 het volgende geoordeeld:
Schending non-concurrentiebeding door OMB?
engaged or interested”in een concurrent van Fairmount is geweest als bedoeld in artikel 3.2 sub a van de gewijzigde managementovereenkomst. Bij de beantwoording van deze vraag neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
op enigerlei wijzefinancieel te interesseren” (cursivering toegevoegd) in een concurrerende onderneming - conform de tekst zoals deze luidde in artikel 3.1 van de oude managementovereenkomst (…). Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat het non-concurrentiebeding een ruime strekking had, en hebben partijen met “
engaged or interested” ook bedoeld een geval als het onderhavige, waarin via een lening aan een tussenschakel werkkapitaal wordt verstrekt. Dit geldt temeer nu er in dit geval directe en nauwe familiebanden bestaan tussen de (indirecte) aandeelhouders van OMB en die van tussenschakel Yafava. Het verweer van [geïntimeerde] c.s. biedt geen aanknopingspunten voor een andere uitleg van het beding.
any business which would be in competition with the business of Fairmount”). Dit volgt reeds uit het feit dat Fukada direct in de maand van oprichting van ALP, van Fairmount is overgestapt naar ALP. Het verweer van [geïntimeerde] c.s. dat Fukada qua omzet en aard van de werkzaamheden geen belangrijke opdrachtgever meer was van Fairmount, neemt niet weg dat ALP terzake van deze werkzaamheden met Fairmount is gaan concurreren, terwijl de werkzaamheden voor Fukada niet van het non-concurrentiebeding zijn uitgezonderd. Hieraan doet niet af het verweer van [geïntimeerde] c.s. dat de overstap van Fukada voor de oprichters van ALP onvoorzien en onverwacht was. Los hiervan is dit verweer onvoldoende gemotiveerd in het licht van het feit dat [geïntimeerde] Fukada persoonlijk op de hoogte heeft gesteld van zijn ontslag bij Fairmount èn [manager 2] , oprichter van ALP, Fukada er in december 2009 van op de hoogte heeft gesteld dat een nieuw bedrijf zou worden opgezet “
with the intention to act as a free lance consultant in the towage, salvage and transport industry”, zoals blijkt uit de door [geïntimeerde] c.s. in het geding gebrachte verklaring van Fukada. [manager 2] heeft bovendien verklaard dat zijn indruk was dat de baas van Fukada ALP zou steunen en een “boost” zou willen geven (…). Dit verweer wordt dan ook verworpen. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof niet toe.
de Director Operations, de Sales & Marketing Manager en de Finance and HR Managervan Fairmount;
“En excuseer mijn niet aflatende ambitie, zouden in de toekomst evt weer kunnen zorgen voor een opvallende vloot. Het is maar een voorzet”).
engaged or interested” in ALP in de zin van het non-concurrentiebeding geweest (zie ook 3.9). OMB heeft daarvan ook bij voortduring profijt gehad in de vorm van rente. Hoewel het non-concurrentiebeding OMB ertoe verplichtte de financiering ongedaan te maken, heeft OMB dat niet gedaan en is zij na de aanvankelijke overtreding voortdurend in gebreke gebleven. De financiële verbondenheid heeft in elk geval voortbestaan tot begin 2014, het moment waarop ALP is verkocht aan Teekay en, volgens [geïntimeerde] c.s., de lening van Yafava aan ALP vervroegd is afgelost en nadien ook de lening van OBM aan Yafava. Grief 1 in het principaal appel slaagt derhalve.
- xiv) OMB heeft de boete van 1 miljoen euro betaald.
- xv) ALP is op 21 februari 2014 overgenomen door Teekay Offshore Partners L.P.
- dat [geïntimeerde] verregaande bemoeienis heeft gehad met de oprichting van ALP en er welbewust voor heeft gekozen om OMB via zijn zonen (c.q. Yafava) als financier te laten optreden van ALP; feitelijk heeft OMB, via de tussenschakel Yafava, ALP volledig gefinancierd;
- dat het non-concurrentiebeding een ruime strekking had; partijen hebben met de bewoordingen “
- dat ALP als een met Fairmount concurrerende onderneming in de zin van het non-concurrentiebeding dient te worden beschouwd;
- dat ALP van begin af aan als concurrent van Fairmount in de zin van de gewijzigde managementovereenkomst moest worden beschouwd en dat [geïntimeerde] en OMB dit ten tijde van hun gewraakte bemoeienissen redelijkerwijs hebben moeten begrijpen;
- dat het handelen van [geïntimeerde] , zoals dat blijkt uit de onder 3.9 en 3.11 (van dat arrest) genoemde feiten en omstandigheden, onrechtmatig is jegens Fairmount;
- dat [geïntimeerde] de gewijzigde managementovereenkomst namens zowel OMB als Fairmount heeft ondertekend en dat hij als geen ander op de hoogte was van de inhoud daarvan, en van het belang van dat beding voor Fairmount;
- dat van [geïntimeerde] mocht worden verwacht dat hij, na het door hemzelf geïnitieerde vertrek bij Fairmount, zou nalaten om zich op enigerlei wijze te bemoeien met de oprichting van een concurrent van Fairmount, maar dat hij zich onmiddellijk na zijn vertrek heeft beziggehouden met de oprichting van een concurrerende onderneming en bovendien ervoor heeft gezorgd dat deze onderneming van een volledig startkapitaal werd voorzien.
grieven 0 en 9 in principaal appelhebben eveneens betrekking op deze kwestie. Met grief 0 voert Fairmount aan dat ALP en Fairmount vergelijkbare en ten minste concurrerende ondernemingen waren. Met grief 9 klaagt Fairmount dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het [manager 1] c.s. vrij stond om ALP op te richten en dat bij het vaststellen van de omvang van de schade schattenderwijs rekening moet worden gehouden met deze omstandigheid.
joint venture) met [bedrijf A] Bergung, Transport und Heavylift GmbH & Co. KG (hierna: [bedrijf A] ) aangegaan. Dit samenwerkingsverband hield – kort gezegd – in dat [bedrijf A] de schepen inbracht en ALP de contacten in de lange afstand zeesleepvaart. Fairmount verwijst in dit verband onder meer naar een door ALP uitgebracht persbericht van 14 mei 2010, waarin het volgende staat:
joint venturezijn aangegaan en dat [bedrijf A] – blijkens het persbericht van 28 mei 2011 – dankzij de inspanningen van ALP haar werkgebied aanzienlijk heeft kunnen uitbreiden. Naar het oordeel van het hof onderstreept het samenwerkingsverband tussen ALP (als broker) en [bedrijf A] (als reder) dat er wel degelijk concurrentie mogelijk was tussen Fairmount (als reder) en ALP (als broker) en dat het aannemelijk is dat ALP projecten heeft binnengehaald die Fairmount zou hebben kunnen uitvoeren in de hypothetische situatie dat ALP niet zou zijn opgericht.
omzetvan ALP niet zonder meer gelijk te stellen is aan de gederfde
winstvan Fairmount. Er wordt dan immers volledig geabstraheerd van het feit dat Fairmount kosten zou moeten maken om de omzet van ALP te realiseren. Dat die kosten verwaarloosbaar zijn, heeft Fairmount onvoldoende onderbouwd. Grief 5 in principaal appel (waarin wordt betoogd dat het hof de subsidiair voorgestelde schadebegrotingsmethode zou moeten hanteren) faalt dus.
exclusieve agentvan Fukada is geweest. In het arrest van 2 juni 2015 is geoordeeld dat Fukada qua omzet en aard van de werkzaamheden weliswaar geen belangrijke opdrachtgever meer was van Fairmount, maar dat dat niet wegneemt dat ALP ter zake van deze werkzaamheden met Fairmount is gaan concurreren, terwijl de werkzaamheden voor Fukada niet van het non-concurrentiebeding zijn uitgezonderd. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de inkomsten die Fairmount is misgelopen omdat Fukada een samenwerkingsverband met ALP is aangegaan, voor vergoeding in aanmerking komen.
Welke opdrachten heeft ALP uitgevoerd in de periode waarover [geïntimeerde] schadeplichtig is?
agency feevan USD 2.000 per maand zonder meer voor vergoeding in aanmerking komt, met dien verstande dat de periode waarover de vergoeding is verschuldigd wordt beperkt tot twee jaar. [geïntimeerde] heeft niet voldoende gemotiveerd toegelicht waarom Fukada in deze periode niet bij Fairmount zou zijn gebleven.
marine project superintendant.Volgens Fairmount werd Wehrman door Fairmount uitgeleend aan verschillende klanten om te assisteren bij specialistische operaties, hetgeen voor Fairmount aanzienlijke inkomsten opleverde. Fairmount stelt dat zij een bedrag van USD 68.636,04 aan inkomsten is misgelopen omdat Wehrman deze opdrachten niet langer voor Fairmount uitvoert. Anders dan Fairmount aanvoert, acht het hof het feit dat Wehrman ontslag heeft genomen bij Fairmount redelijkerwijs niet toe te rekenen aan het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] . Fairmount heeft in ieder geval niet voldoende toegelicht waarom dit het geval is. Deze schadepost komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
Was Fairmount in staat geweest de opdrachten zelf uit te voeren of uit te laten voeren?
Is het aannemelijk dat de projecten die door ALP zijn uitgevoerd, aan Fairmount zouden zijn gegund?
Welke winst had Fairmount met de opdrachten kunnen behalen?
- Ter zake van de schadeberekening voor scenario 4 is [geïntimeerde] van mening dat HKA Global niet had mogen afgaan op de mededelingen van Fairmount over de vraag of een percentage van 2,5% aan commissie redelijk is; Fairmount had marktonderzoek moeten doen (conclusie van antwoord nrs. 1.92 en 1.139).
- Ook wat betreft de brandstofkosten en de kosten van (de)mobilisering is [geïntimeerde] van mening dat HKA Global zich louter baseert op informatie van Fairmount zonder zich te verdiepen in de werkelijke prijzen, die zeer afhankelijk zijn van allerlei factoren waardoor zij erg volatiel zijn (conclusie van antwoord nr. 1.93).
- Als Fairmount en [bedrijf A] waren gaan samenwerken, had dat niet zonder meer tot de commissie-inkomsten geleid die in het rapport zijn berekend. Het inhuren van zeeschepen (van [bedrijf A] ) zou relatief duur zijn geweest en het is de vraag of er gekozen zou zijn voor het charteren van de schepen van [bedrijf A] . Het is onzeker of [bedrijf A] haar schepen had willen verhuren als zijzelf in staat zou zijn geweest de opdracht uit te voeren (conclusie van antwoord nr. 1.136 en 1.144).
- Met betrekking tot de scenario’s 1 en 2 is het nog maar de vraag of Fairmount de opdracht zou hebben gekregen tegen de door haar geoffreerde prijs. Het feit dat de opdracht aan een ander is gegund doet veronderstellen dat dat niet het geval is. Ter zake van scenario 1 worden de “standaard” kosten betwist omdat deze kosten per opdracht variëren. Ter zake van scenario 2 geldt dat de kosten voor de onderaanneming niet worden onderbouwd en dat bovendien onduidelijk is waarom zou kunnen worden aangenomen dat de brandstofkosten (en andere kosten) van de onderaannemer gelijk zouden zijn aan de kosten die Fairmount zelf zou betalen (conclusie van antwoord 1.138).
7.Slotsom
agency feevan USD 2.000,- per maand voor vergoeding in aanmerking komt gedurende een periode van twee jaar na de beëindiging van de gewijzigde managementovereenkomst (rov. 6.11 en 6.13.1).
8.Beslissing
- verwijst de zaak naar de rol van twaalf weken na de dag van deze uitspaak voor het nemen van een memorie aan de zijde van Fairmount met het doel dat staat vermeld in de rechtsoverwegingen 7.1, 7.2 en 7.4 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.