Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/10/579565/ HA ZA 19-724
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 21 mei 2021, waarmee HCBI in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2021;
- het namens PPSB uitgebrachte anticipatie-exploot van 2 juni 2021 en het herstelexploot van 7 juni 2021;
- de memorie van grieven van HCBI, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van PPSB, met bijlagen;
- de akte overlegging producties van HCBI, met bijlagen;
- de antwoordakte van PPSB.
3.Feitelijke achtergrond
tool(hierna ook: de HC-tool) ontwikkeld met behulp waarvan onder meer (interne) processen van arbodiensten en soortgelijke organisaties ter zake van verzuim en inzetbaarheid van medewerkers en ZZP’ers kunnen worden geoptimaliseerd.
“om niet (zal) meewerken aan een vloeiende overdracht van de vennootschap.”
Opdrachtnemer (...), neemt met ingang van 1 augustus 2017 de opdracht van opdrachtgever aan om gedurende vijf dagen per week (minimaal 40 uren per week) en minimaal tot 1 augustus 2020, managementactiviteiten te voeren over opdrachtgever in de functie van manager.
Partijen doen afstand van het recht om op grond van het bepaalde in artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek, jegens elkaar ontbinding van deze overeenkomst te vorderen.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Inleiding
NJ1981/635
(Haviltex))
.Ook in gevallen waarin partijen over de totstandkoming van de tekst van een overeenkomst hebben onderhandeld en zij zijn bijgestaan door advocaten, kan niet worden geabstraheerd van de bedoelingen van partijen en de omstandigheden van het geval. Verder geldt dat de rechter de vrijheid heeft om als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van de overeenkomst (HR 5 april 2013, ECLI:NL:2013:BY8101,
NJ2013/214
(Lundiform/Mexx)).
toteen bedrag ter grootte van € 96.000,- per jaar. Het gebruik van het woord
totsuggereert dat dit bedrag niet vast staat. Daar staat tegenover dat volgens het tweede lid maandelijks een twaalfde deel van het
totaalbedragzal moeten worden voldaan. Nergens in de overeenkomst is opgenomen dat PPSB haar werkzaamheden aan de hand van de verrichte werkzaamheden (gespecificeerd) moet declareren. Evenmin laat de overeenkomst ruimte om méér dan € 8.000,- per maand in rekening te brengen indien PPSB meer uren heeft gewerkt dan afgesproken. Artikel 2 lid 4 bepaalt slechts dat er een verantwoording van werkzaamheden in de urenadministratie van BaseNet zal moeten worden bijgehouden.
.
start-upwas acht het hof niet relevant omdat dit niet afdoet aan het belang dat PPSB had bij een tijdige klacht over haar functioneren.
declarabelzijn aan derden. Dat standpunt van HCBI gaat er, zoals PPSB terecht opmerkt (2.3 en 2.24 conclusie van repliek) ten onrechte van uit dat de overeenkomst vereist dat 40 declarabele uren per week worden gewerkt, terwijl PPSB heeft betwist dat zij niet voldoende uren werkte (2.5 en 2.6 memorie van antwoord). De enkele stelling van HCBI dat uit de door PPSB overgelegde stukken niet blijkt dat zij 40 uur per week ten behoeve van HCBI heeft gewerkt, is in het licht daarvan niet voldoende voor de conclusie dat PPSB is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichting.
Business Intelligence-tool(de HC-tool) niet functioneerde. Zij beroept zich op schriftelijke verklaringen van [A] van 15 december 2021 en [B] van 16 december 2021. Dit betoog baat HCBI niet, omdat onvoldoende is gesteld om te kunnen oordelen dat PPSB op grond van de managementovereenkomst gehouden was een werkende
toolte leveren. Het uitblijven daarvan is dus niet een tekortkoming in de verbintenissen die uit de managementovereenkomst voortvloeien.
7.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2021;
- veroordeelt HCBI in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van PPSB tot op heden begroot op € 5.610,- aan verschotten en € 7.439,50 aan salaris advocaat (inclusief € 163,- aan nasalaris), te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.