ECLI:NL:GHDHA:2022:1783

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
BK-22/00033
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding in parkeerbelastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 25 november 2021, waarin de hoogte van de proceskostenvergoeding in een parkeerbelastingzaak ter discussie staat. De belanghebbende, die een naheffingsaanslag van € 91 had ontvangen, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. De Heffingsambtenaar van de gemeente Delft heeft het bezwaar gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding van € 397,50 toegekend. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep stelt de belanghebbende dat de toegewezen proceskostenvergoeding te laag is en dat de Heffingsambtenaar ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast voor het bezwaarschrift, terwijl de Heffingsambtenaar voor de telefonische hoorzitting een wegingsfactor van 1 had gehanteerd. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar per abuis een te hoge vergoeding heeft vastgesteld voor de hoorzitting, maar dat dit niet betekent dat ook voor het bezwaarschrift dezelfde hogere wegingsfactor moet worden toegepast. Het Hof bevestigt dat in parkeerbelastingzaken doorgaans een wegingsfactor van 0,5 wordt gehanteerd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking rechtvaardigen.

Het Hof concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot een afwijking van de standaardwegingsfactor en dat de evidente vergissing van de Heffingsambtenaar niet leidt tot een hogere vergoeding voor het bezwaarschrift. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-22/00033

Uitspraak van 14 september 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 november 2021, nummer SGR 21/2484.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 91, bestaande uit € 30 parkeerbelasting en € 61 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (de aanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard. De Heffingsambtenaar heeft € 397,50 aan proceskosten vergoed.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier heeft ter zake € 49 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 augustus 2021. De gemachtigde van belanghebbende is verschenen. De Heffingsambtenaar is met bericht van verhindering niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 1 december 2020 om 10.59 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd ter hoogte van [straat] , te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Delft aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd.
2.2.
Tijdens een controle op 1 december 2020 om 10.59 uur is door middel van een scancontrole geconstateerd dat op genoemd tijdstip voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. De Heffingsambtenaar heeft daarom de naheffingsaanslag opgelegd.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 24 februari 2021 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard. Hierbij is aan belanghebbende een proceskostenvergoeding ten bedrage van € 397,50 toegekend, die als volgt is berekend:
  • 1 punt voor het bezwaarschrift, met als bedrag per punt van € 265 en als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak: 0,5;
  • 1 punt voor het telefonische hoorgesprek, met als bedrag per punt van € 265 en als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak: 1.
2.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, voor zover in hoger beroep van belang, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van een eigen waardering dient te beoordelen in welke gewichtscategorie van onderdeel Cl van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een zaak valt. Dit betekent dat per fase van de procedure moet worden beoordeeld welke wegingsfactor van toepassing is. Het aan een zaak toekomende gewicht wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid daarvan; de uitkomst van deze beoordeling moet voorts in overeenstemming zijn met de werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.
6. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat voor parkeerbelastingzaken altijd de factor licht (0,5) wordt gehanteerd en dat in deze zaak daarom geheel per ongeluk voor de hoorzitting een factor gemiddeld (1) is toegepast. Hieruit volgt dat verweerder per abuis een te hoge vergoeding heeft vastgesteld en eiser hieraan geen aanspraak kan ontlenen op dezelfde factor 1 voor het bezwaarschrift en de hoorzitting.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat hij op de hoogte is van de standaardpraktijk van verweerder om altijd de factor 0,5 toe te passen bij parkeerbelastingen en dat hij het standpunt dat verweerder ten onrechte factor 1 heeft toegepast onderschrijft. Ter toelichting verwijst de gemachtigde naar het bezwaarschrift, maar daarin was deze kwestie naar het oordeel van de rechtbank nog niet aan de orde.
Gelet op het bovenstaande kan de rechtbank verweerder volgen in het standpunt dat het gelet op de vaste praktijk bij verweerder duidelijk moet zijn geweest dat er sprake was van een fout bij het toekennen van factor 1 voor de hoorzitting. Eiser kan hieraan dan ook geen aanspraak ontlenen op factor 1 voor het bezwaarschrift. Gelet op de recente jurisprudentie van de gerechtshoven (zie o.a. ECLI:NL:GHDHA:2021:2131) kan voor parkeerbelastingen in principe worden uitgegaan van een wegingsfactor licht (0,5). Van bijzondere omstandigheden die nopen tot een afwijking van dit uitgangspunt is de rechtbank niet gebleken.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is de hoogte van de in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding.
4.2.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze inhoudt de beslissing over de proceskosten. Voorts concludeert belanghebbende tot een hogere vergoeding van de proceskosten en vergoeding van de griffierechten. Indien laatstgenoemde bedragen niet binnen vier weken na de uitspraak zijn betaald, dient wettelijke rente te worden vergoed.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
In geschil is uitsluitend de hoogte van de in de uitspraak op bezwaar toegekende proceskostenvergoeding. Het gewicht is door de Heffingsambtenaar voor wat betreft het bezwaarschrift als licht (wegingsfactor 0,5) aangemerkt en voor wat betreft de telefonische hoorzitting als gemiddeld (wegingsfactor 1). Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 voor het bezwaarschrift is toegekend.
5.2.
Het Hof stelt voorop dat het gewicht van een zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid hiervan. De uitkomst van de beoordeling van het gewicht van de zaak dient in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Indien langs gebaande paden rechtsbijstand wordt verleend, zoals bij het indienen van een standaard bezwaarschrift, is dit van invloed op de aard en complexiteit van de werkzaamheden die door de gemachtigde van belanghebbende worden verricht. Hierbij geldt dat in parkeerbelastingzaken in beginsel wordt uitgegaan van de wegingsfactor 0,5, licht (vgl. Gerechtshof Den Haag 9 juni 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1011, Gerechtshof Den Haag 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307). Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot een afwijking van dit uitgangspunt.
5.3.
Het Hof overweegt dat de evidente vergissing van de Heffingsambtenaar van het toekennen van de wegingsfactor 1 voor de telefonische hoorzitting, anders dan door belanghebbende is aangedragen, er niet toe hoeft te leiden tot dat ook voor het bezwaarschrift de wegingsfactor 1 moet worden gehanteerd. Een simpele vergissing ten gunste van belanghebbende heeft geen repeterende werking.
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 14 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.