ECLI:NL:GHDHA:2022:1748

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
200.274.607/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet verlengen arbeidsovereenkomst en 50-punteneis voor toelating tot PDG-opleiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellant], tegen Stichting STC-Group, die zijn arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd. De werkgever stelde dat de werknemer niet voldeed aan de toelatingseisen voor de PDG-opleiding, waaronder het behalen van minimaal 50 punten op een capaciteitentest. De werknemer betwistte dit en voerde aan dat de werkgever hem niet voldoende had gecoacht en gefaciliteerd in zijn opleiding. De kantonrechter had de vorderingen van de werknemer afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de werkgever in redelijkheid de 50-punteneis had mogen stellen en dat er geen tekortkomingen waren in de begeleiding en faciliteiten die aan de werknemer waren geboden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de werknemer in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.274.607/01
Rolnummer rechtbank : 7854497 CV EXPL 19-27452
arrest van 6 september 2022
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.F. [appellant] te Schiedam,
tegen
Stichting STC-Group, handelend onder de naam Scheepvaart en Transport College,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: STC,
advocaat: mr. J.C. Brökling te Rotterdam.

1.Waar deze zaak over gaat

De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt niet verlengd. Volgens de werkgever heeft de werknemer niet voldaan aan de toelatingseisen voor het volgen van een PDG-opleiding waarmee hij als zij-instromer zijn lesbevoegdheid kan behalen. Volgens de werknemer is er sprake van wanprestatie omdat de werkgever hem niet heeft gecoacht en hem niet heeft gefaciliteerd in tijd en budget, wat hem belet heeft in de succesvolle afronding van de opleiding. Ook vindt de werknemer dat de werkgever ten onrechte als eis heeft gesteld dat de werknemer 50 punten moest halen op een capaciteitentest voor een PDG-opleiding. De werknemer houdt de werkgever aansprakelijk voor de schade die hij daardoor lijdt.

2.Het procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
de appeldagvaarding van 10 februari 2020, waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter Rotterdam van 17 januari 2020 (hierna: het vonnis);
het arrest van 24 maart 2020, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast. Deze mondelinge behandeling is niet doorgegaan;
de memorie van grieven houdende twee producties en een wijziging van eis;
e memorie van antwoord, met producties;
de ingekorte akte houdende nova en producties en vermeerdering van grief c.q. grond, met 1 productie van [appellant] ;
de antwoordakte van STC.
2.2
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft in het vonnis onder 2 (2.1 t/m 2.8) een aantal feiten vermeld. Deze feiten dienen ook in hoger beroep tot uitgangspunt. Zij worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.2
STC is een onderwijs- en kennisinstelling voor scheepvaart, transport en havenindustrie. STC verzorgt onder andere middelbare beroepsopleidingen.
3.3
[appellant] , geboren op [geboortedatum] , is op [dag] 2017 voltijds in dienst getreden bij STC in de functie van docent LB op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar tegen een bruto salaris van € 4.019,- per maand. De CAO MBO 2016-2017 (de cao) is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
3.4
[appellant] is een zogenoemde zij-instromer. Hij beschikte bij indiensttreding bij STC noch over een afgeronde HBO-lerarenopleiding, noch over een Pedagogisch Didactisch Getuigschrift (PDG). In de aanstellingsbrief van 21 april 2017 heeft STC daarover geschreven:
“(…) Zoals met u besproken dient u zo snel mogelijk een HBO Bachelor Pedagogiek tweedegraads te gaan volgen. Indien u niet wordt toegelaten zal uw contract van[uit] rechtswege beëindigd worden”.
3.5
Partijen zijn in september 2017 een scholingsovereenkomst overeengekomen. In deze overeenkomst was afgesproken dat [appellant] de HBO-lerarenopleiding 2e graad Omgangskunde zou gaan volgen, waarvoor STC de studiekosten zou betalen.
3.6
[appellant] is in augustus 2017 met deze HBO-opleiding gestart. Hij is in maart 2018 tussentijds met de opleiding gestopt. Hij heeft de propedeuse niet gehaald.
3.7
STC heeft per brief van 30 april 2018 de arbeidsovereenkomst met [appellant] voor één jaar, tot [dag] 2019, verlengd.
3.8
In verband met het afbreken van de HBO-lerarenopleiding hebben partijen gesproken over het behalen door [appellant] van een PDG. Voor toelating tot de PDG-opleiding is ingevolge het toepasselijke Landelijk Raamwerk Pedagogisch Didactisch Getuigschrift (het Raamwerk) vereist dat de deelnemer aantoont dat hij beschikt over een HBO-werk- en denkniveau. Bij gebreke van een HBO-bachelor diploma, kan dit door het afleggen van een capaciteitentest. Deze test moet aan de eisen van de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) van het NIP (Nederlands Instituut van Psychologen) voldoen. Indien uit de capaciteitentest blijkt dat de zij-instromer beschikt over een HBO-werk- en denkniveau, en aan de overige voorwaarden is voldaan, verstrekt STC een geschiktheidsverklaring die vereist is voor de aanmelding voor de PDG-opleiding bij Fontys.
3.9
In een e-mail van 7 september 2018 heeft [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende] ),de (nieuwe) leidinggevende van [appellant] , aan de afdeling HRM van STC geschreven:
“Dhr [appellant] is in januari gestopt met de HBO opleiding omgangskunde in overleg met zijn toenmalige leidinggevende [… 1] en [… 2] .
De afspraak is dat hij dit jaar zou starten met de PDG opleiding. Echter nu blijkt dit niet te zijn doorgevoerd en is dhr [appellant] niet aangemeld voor de intake.
Als nieuwe leidinggevende van dhr [appellant] wil ik jullie vragen dit alsnog in gang te zetten”.
3.1
[appellant] heeft op 9 oktober 2018 een capaciteitentest, in de vorm van een Connector Ability+ test, bij PiCompany afgelegd en een score van 48 punten behaald. [appellant] heeft hierover in een e-mail aan STC van 31 oktober 2018 het volgende geschreven:
“(…). Ik weet inmiddels wat er fout is gegaan met de assessment. (…). Ik doe de test wel over; nu ik weet wat er fout ging, denk ik dat het geen probleem meer zal worden. (…)”
3.11
Op 13 november 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [leidinggevende] (tevens onderwijsmanager), [adviseur HR] (adviseur HR) en [appellant] . Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, dat alleen door [leidinggevende] is ondertekend. Hierin staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…). Op de vraag van [adviseur HR] of [appellant] [hof: [appellant] ] coaching heeft, geeft hij aan van niet. We willen met [appellant] afspraken maken over zijn functioneren, maar daar ook passende coaching bij aanbieden. [appellant] geeft aan daarvoor open te staan. [adviseur HR] zal op zoek gaan naar een passende coach.
Natuurlijk staat of valt het vervolgen van [appellant] in zijn functie met het behalen van het assessment voor de opleiding PDG. [appellant] mag maandagochtend 19-11-18 het assessment herkansen. Zonder het behalen van het assessment kan [appellant] niet deelnemen aan de opleiding. Dat heeft dan wel de consequentie dat we niet met [appellant] verder kunnen in de functie van docent. (…)”
3.12
In november 2018 heeft [appellant] de Connector Ability+ test voor een tweede keer gemaakt. Dit keer heeft hij een score van 47 punten behaald.
3.13
Op 4 december 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en de directie van STC waarin aan [appellant] is meegedeeld dat zijn contract niet wordt verlengd.
3.14
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op [dag] 2019 van rechtswege geëindigd.

4.De procedure bij de kantonrechter

4.1
In de procedure bij de kantonrechter heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat STC aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden en nog te lijden materiële schade, als gevolg van de tekortkoming in de nakoming zoals bedoeld in artikel 6:74 BW, alsmede te bepalen dat de schade nader wordt opgemaakt bij staat en vereffend wordt volgens de wet, met veroordeling van STC in de proceskosten. STC heeft verweer gevoerd.
4.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

5.Het hoger beroep

5.1
In hoger beroep vordert [appellant] het vonnis te vernietigen, en – kort gezegd – zijn vordering van de eerste aanleg alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5.2
STC heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep.

6.De beoordeling van het hoger beroep

6.1
[appellant] heeft 21 grieven tegen het vonnis aangevoerd, waarbij iedere grief uit een of meer onderdelen is opgebouwd. Met de grieven betoogt [appellant] , kort gezegd, dat zijn vordering alsnog moet worden toegewezen. Het hof zal de grieven hierna gezamenlijk per onderwerp behandelen. [appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat STC hem niet heeft gecoacht en niet heeft gefaciliteerd, in tijd en budget, conform artikel 4.2 lid 1 van de cao en het Raamwerk. STC heeft [appellant] verder actief belet de vereiste PDG-opleiding c.q. de HBO-lerarenopleiding voort te zetten. STC had het behalen van een score van 50 punten op de af te leggen capaciteitentest niet als toelatingseis voor de PDG-opleiding mogen stellen. In hoger beroep heeft [appellant] in dat verband nog aangevoerd dat hij op die capaciteitentest tot twee keer toe als resultaat heeft behaald: “UW SCORE │ NIVEAU BACHELOR”. Dit betekent volgens hem dat STC heeft miskend dat [appellant] aantoonbaar voldeed aan de voorwaarde over een HBO-werk- en denkniveau te beschikken. Bij akte (zie onder 2.1.d.) heeft [appellant] ten slotte nog aangevoerd dat de Connector Ability+ test niet voldoet aan de criteria die het Raamwerk aan de capaciteitentest stelt. Door haar handelwijze heeft STC het hem onmogelijk gemaakt de opleiding met succes af te ronden waardoor de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ten onrechte niet is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, aldus [appellant] .
Scholingstraject
6.2
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft niet gegriefd tegen r.o. 5.2 en 5.3 van het vonnis. Ook het hof neemt daarom als uitgangspunt dat STC met [appellant] een arbeidsovereenkomst als docent is aangegaan, terwijl [appellant] nog niet voldeed aan de wettelijke bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 4.2.1. lid 2 sub b j˚ 4.2.3. WEB of artikel 33 lid 1 sub b j˚ 36 WVO. [appellant] moest daarom een HBO-lerarenopleiding volgen dan wel een opleiding gericht op het behalen van een PDG. Op grond van artikel 2.3a lid 2 cao moest STC daartoe met [appellant] een scholingstraject overeenkomen. Een studieplan – waarin coaching en facilitering in tijd en budget conform artikel 4.2 lid 1 cao is vastgelegd - maakt deel uit van zo’n scholingstraject.
Coaching en facilitering
6.3
[appellant] stelt dat STC hem coaching dan wel (actievere) begeleiding had moeten aanbieden tijdens de HBO-lerarenopleiding op grond van artikel 4.2 lid 1 cao en ook op grond van het Raamwerk. Naar het oordeel van het hof volgt de verplichting tot de door [appellant] bedoelde coaching niet uit het door hem aangehaalde artikel uit de cao. Dit artikel ziet op het vergoeden van de kosten van de opleiding en het verlenen van betaald studieverlof. STC heeft [appellant] vrijgesteld in tijd, door hem vanaf het moment dat hij met de HBO-lerarenopleiding is begonnen, voor vierdagen in te roosteren zodat hij de vijfde dag aan de studie kon besteden. STC heeft hem deze dag ook doorbetaald. Deze faciliteit is ongewijzigd gebleven nadat hij in maart 2018 met de HBO-lerarenopleiding is gestopt en heeft zelfs voortgeduurd tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast heeft STC de kosten van de HBO-lerarenopleiding (collegegeld en boeken van in totaal € 2.017,-) op zich genomen. STC heeft daarmee [appellant] zowel in tijd als budget gefaciliteerd.
6.4
Verder blijkt niet dat de bepalingen inzake begeleiding en coaching van het Raamwerk, waar [appellant] zich op beroept (onder kopje 7. Leren op de werkplek), van toepassing zijn op de zij-instromer tijdens het volgen van de HBO-opleiding. Deze bepalingen verwijzen namelijk expliciet naar de PDG-opleiding: “De MBO-instelling zorgt ervoor dat de zij-instromer tijdens het volgen van
de PDG-opleiding[cursivering hof] door een ervaren MBO-docent wordt begeleid. (…) De MBO-instelling stelt per zij-instromer tenminste 2 klokuren per week beschikbaar voor begeleiding en coaching gedurende
het PDG-traject[cursivering hof]”.
6.5
STC heeft onweersproken gesteld dat er voor werknemers die een scholingstraject volgen, een onderwijsmanager voorhanden is die beschikbaar is voor vragen en begeleiding. Van [appellant] had dan ook verwacht mogen worden dat hij, indien hij (extra) behoefte had aan coaching ten aanzien van scholing, daarom gevraagd zou hebben. [appellant] heeft STC niet, althans naar het oordeel van het hof niet voldoende duidelijk, om coaching of begeleiding ten aanzien van zijn scholing verzocht of geklaagd over een gebrek aan begeleiding ten aanzien van de scholing gedurende de periode dat hij de HBO-lerarenopleiding volgde. In ieder geval blijkt dat niet uit zijn e-mail van 18 november 2017. Hoewel hij in die e-mail wel een aantal klachten uitte, schreef [appellant] juist dat het goed ging met de studie Omgangskunde, hetgeen geen aanleiding voor STC had hoeven zijn om extra coaching of begeleiding voor scholing aan te bieden. Tevens biedt de e-mail onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat [appellant] de HBO-lerarenopleiding niet heeft gehaald omdat hij te veel moest werken naast zijn studie, zeker tegen de achtergrond dat hij een volle dag betaald studieverlof per week genoot. [appellant] verwijt STC dat er geen separaat studieplan is opgesteld maar heeft onvoldoende onderbouwd dat hij met een uitgebreid(er) studieplan – meer of anders dan de afspraken over studie en facilitering - wel in staat zou zijn geweest de HBO-opleiding te behalen.
6.6
Evenmin heeft [appellant] verzocht om extra coaching of begeleiding ten aanzien van de voorbereiding op de capaciteitentest voor de PDG-opleiding. Hij heeft daarover in zijn e-mail aan STC van 31 oktober 2018 geschreven:
“(…). Ik weet inmiddels wat er fout is gegaan met de assessment. (…). Ik doe de test wel over; nu ik weet wat er fout ging, denk ik dat het geen probleem meer zal worden. (…)”.
Verder kon de capaciteitentest online geoefend worden. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant] dat heeft gedaan, laat staan dat hij heeft kenbaar gemaakt dat hij (meer) hulp nodig had. Het hof is van oordeel dat van [appellant] verwacht had mogen worden dat hij zelf om coaching en begeleiding ter voorbereiding op zijn capaciteitentest had gevraagd, indien hij vond dat hij die nodig had. Verder is gesteld noch gebleken dat er een causaal verband is tussen het gestelde gebrek aan coaching en het niet behalen van de 50-punteneis voor de capaciteitentest.
Geen tekortschieten door STC
6.7
Onder de hiervoor besproken omstandigheden is het hof van oordeel dat STC niet tekort is geschoten is haar verplichting tot coaching en begeleiding van [appellant] . Evenmin is STC tekortgeschoten ten aanzien van haar verplichting om [appellant] wat betreft de scholing in tijd en budget te faciliteren of in haar verplichting om een (uitgebreider) studieplan op te stellen. Voor zover [appellant] met zijn grieven bedoelt dat STC hem belet zou hebben de HBO-lerarenopleiding voort te zetten of succesvol af te ronden, is dit evenmin aannemelijk geworden.
50-punteneis
6.8
[appellant] verwijt STC verder dat zij hem belet heeft de PDG-opleiding voort te zetten, althans dat STC niet als aanmeldingseis voor de PDG-opleiding had mogen stellen dat hij een score van 50 punten op de af te leggen capaciteitentest moest halen. In hoger beroep heeft [appellant] in dat verband aangevoerd dat hij op die capaciteitentest tot twee keer toe als resultaat heeft behaald: “UW SCORE │ NIVEAU BACHELOR”, en dat hij dus aantoonbaar voldeed aan de voorwaarde over een HBO-werk- en denkniveau te beschikken. STC had daarom een geschiktheidsverklaring moeten afgeven voor de aanmelding van [appellant] bij Fontys, die de PDG-opleiding zou verzorgen, aldus [appellant] .
6.9
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft niet betwist dat nadat hij in maart 2018 met de HBO-lerarenopleiding was gestopt, met hem is afgesproken dat hij de PDG-opleiding zou gaan doen om de noodzakelijke lesbevoegdheid te verkrijgen. Om toegelaten te worden tot de PDG-opleiding diende [appellant] - die geen HBO-bachelor had behaald - (ingevolge het Raamwerk) te beschikken over een HBO-werk- en denkniveau blijkens een capaciteitentest bij een gecertificeerd psychologisch testbureau dat voldeed aan de zogenaamde COTAN-eisen. Deze test diende weer als voorwaarde voor het afgeven door STC van een geschiktheidsverklaring ten behoeve van het opleidingsinstituut dat de PDG-opleiding verzorgde. STC heeft aan het verstrekken van de geschiktheidsverklaring de eis verbonden dat de deelnemer een score van tenminste 50 op de capaciteitentest (de Connector Ability+ test) heeft behaald. Het hof is van oordeel dat STC deze eis in redelijkheid mocht stellen en dat [appellant] niet aan deze eis heeft voldaan, zoals hierna nader zal worden toegelicht.
Testscore
6.1
In het door [appellant] overgelegde rapport ‘Uw cognitieve capaciteiten’ van PiCompany betreffende de Connector Ability+ test van november 2018 staat:
“(…)
Uw score cognitieve capaciteiten
U heeft een score van 47. Dat betekent dat 31% van de personen uit de normgroep een lagere score en 50% een hoger score heeft dan u. 19% heeft ongeveer dezelfde score als u.
Normgroep
Uw uitslag is vergeleken met de scores van andere mensen: de normgroep. De normgroep bestaat uit mensen met een bepaalde opleiding. Achter “Uw score” ziet u met welk opleidingsniveau uw score is vergeleken. De normgroep is gekozen met het oog op de functie of vraagstelling waarvoor u de test(s) heeft ingevuld.´
6.11
Uit het voorgaande volgt dat achter: “UW SCORE” te zien is dat [appellant] is
vergelekenmet de normgroep met het opleidingsniveau bachelor (“NIVEAU BACHELOR”). Dit betekent dus
nietdat de score van [appellant] “niveau bachelor” is, laat staan dat daaruit blijkt dat hij een HBO-werk-en denkniveau heeft. De score wordt bovendien – zoals blijkt uit het citaat onder 6.9 - weergegeven met een getal, in het geval van [appellant] het getal 47 en niet met “niveau bachelor” zoals [appellant] betoogt. Het hof verwerpt dan ook de stelling van [appellant] dat uit de (op het formulier voorgedrukte) vermelding bij de testuitslag “UW SCORE │ NIVEAU BACHELOR” zou blijken dat hij een HBO-werk-en denkniveau heeft. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat uit de uitslagen van de capaciteitentest blijkt dat hij beschikt over het vereiste HBO-werk-en denkniveau. Dat dit nog op andere wijze uit de testuitslag zou volgen, heeft [appellant] in het geheel niet onderbouwd. Het bewijsaanbod ter zake wordt dan ook gepasseerd.
Ondeugdelijke test
6.12
[appellant] heeft verder nog gesteld - bij akte in hoger beroep - dat uit de testresultaten van de beoordeling van de Connector Ability+ test die hij bij COTAN heeft opgevraagd blijkt dat deze test een onvoldoende heeft gescoord op een testonderdeel en daarom niet voldoet aan het vereiste uit het Raamwerk dat de capaciteitentest dient te voldoen aan de COTAN-criteria. Het hof overweegt dat [appellant] niet heeft betwist dat de test is afgenomen door een gecertificeerd psychologisch onderzoeksbureau. Het hof is dan ook van oordeel dat een onvoldoende score op slechts èèn testonderdeel (criteriumvaliditeit) niet de conclusie rechtvaardigt dat de test ondeugdelijk is.
In redelijkheid te stellen 50-punteneis
6.13
[appellant] heeft verder nog betoogd dat STC de eis dat hij minimaal 50 punten moest halen op de capaciteitentest niet had mogen stellen. Het hof is echter van oordeel dat STC in de gegeven omstandigheden die eis - als goed werkgever - wel in redelijkheid heeft kunnen stellen. Daartoe is het volgende redengevend.
6.14
STC heeft onbetwist gesteld dat zij de 50-punteneis al gedurende lange tijd voor alle zij-instromers laat gelden en dat ook HRO (Hoge School Rotterdam), waar STC deel van uitmaakt, deze eis stelt. STC heeft verder onbetwist aangevoerd dat een score van mimimaal 50 punten laat zien dat de geteste kandidaat op of boven het gemiddelde van de normgroep scoort. Het hof is van oordeel dat het stellen van de 50-punteneis te behalen op de capaciteitentest voor zij-instromers die aan de PDG-opleiding willen deelnemen en van wie moet blijken dat zij een HBO-werk- en denkniveau hebben, in zijn algemeenheid niet onredelijk is.
6.15
Het hof is van oordeel dat STC de 50-punteneis ook in redelijkheid heeft kunnen verbinden aan de capaciteitentest van [appellant] als voorwaarde voor het afgeven van de geschiktheidsverklaring voor de aanmelding van [appellant] voor de PDG-opleiding bij Fontys. STC zou immers de kosten van de opleiding dragen en [appellant] was al eerder niet geslaagd in het behalen van de propedeuse van de HBO-lerarenopleiding die STC ook al bekostigd had in tijd en budget. Dat de leidinggevende van [appellant] mogelijk al opdracht had gegeven om de aanmelding van [appellant] bij Fontys in gang te zetten (hetgeen door STC wordt betwist en naar het oordeel van het hof onvoldoende blijkt uit de e-mail van 7 september 2018), doet daar niets aan af.
6.16
Tenslotte is het hof van oordeel dat STC voldoende duidelijk heeft gemaakt aan [appellant] dat hij tenminste 50 punten op de capaciteitentest moest scoren. [appellant] wist in elk geval, zo blijkt uit zijn e-mail van 31 oktober 2018, nadat hij 48 punten had behaald op de eerste test die hij op 9 oktober 2018 had afgelegd, dat dit niet genoeg was (“
Ik weet inmiddels wat er fout is gegaan met de assessment. (…). Ik doe de test wel over; nu ik weet wat er fout ging, denk ik dat het geen probleem meer zal worden. (…)”. Verder blijkt uit het verslag van 13 november 2018 - dat niet door [appellant] is ondertekend maar wel aan hem is verstrekt - in elk geval ook duidelijk welke consequenties STC voornemens was te verbinden aan het niet halen van de capaciteitentest (“
Natuurlijk staat of valt het vervolgen van [appellant] in zijn functie met het behalen van het assessment voor de opleiding PDG. [appellant] mag maandagochtend 19-11-18 het assessment herkansen. Zonder het behalen van het assessment kan [appellant] niet deelnemen aan de opleiding. Dat heeft dan wel de consequentie dat we niet met [appellant] verder kunnen in de functie van docent. (…)”.
6.17
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat STC de 50-punteneis in redelijkheid aan [appellant] heeft kunnen stellen. Anders dan [appellant] betoogt staat artikel 3:14 BW hieraan in de gegeven omstandigheden geenszins in de weg. Ook een beroep op dwaling, dat verder niet is onderbouwd, moet falen. Van STC hoefde niet verlangd te worden dat zij [appellant] voor een derde maal in de gelegenheid zou stellen de capaciteitentest te maken of hem nog een (ander) assessment zou laten doen.
Consequenties
6.18
[appellant] wist dat zonder zicht op het behalen van een diploma van de HBO-lerarenopleiding dan wel een PDG zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. In de aanstellingsbrief van 21 april 2017 had STC daarover geschreven: “
(…) Zoals met u besproken dient u zo snel mogelijk een HBO Bachelor Pedagogiek tweedegraads te gaan volgen. Indien u niet wordt toegelaten zal uw contract van[uit] rechtswege beëindigd worden”. [appellant] moest er dan ook van uitgaan dat bij het niet toegelaten worden tot de PDG-opleiding, na het stoppen met de HBO-lerarenopleiding, zijn arbeidsovereenkomst eveneens (na het verstrijken van de tijdsduur) van rechtswege zou eindigen. Ten slotte kon van STC niet worden verlangd dat zij de overeenkomst met [appellant] zou voortzetten teneinde hem in de gelegenheid te stellen de HBO-lerarenopleiding weer te hervatten. [appellant] was gestopt met deze opleiding en had tot tweemaal toe beneden gemiddeld gescoord op de capaciteitentest, zodat niet (voldoende overtuigend) was gebleken dat hij beschikte over HBO-werk- en denkniveau. Als [appellant] alsnog de HBO-lerarenopleiding had willen hervatten had van hem een duidelijk voorstel en een uitgewerkt plan van aanpak mogen worden verwacht. Dit geldt ook als moet worden aangenomen dat [appellant] begin 2018
in overleg metzijn toenmalig leidinggevende met de HBO-lerarenopleiding was gestopt. Gesteld noch gebleken is overigens dat het initiatief hiertoe van STC is uitgegaan. Van STC kan onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet verlangd worden dat zij de arbeidsovereenkomst met [appellant] had verlengd om hem de HBO-lerarenopleiding weer te laten hervatten.
Slotsom
6.19
De slotsom van het voorgaande is dat STC niet tekort is geschoten in haar (scholings)verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Zij heeft in redelijkheid de 50-punteneis mogen stellen en was niet gehouden aan [appellant] een geschiktheidsverklaring af te geven, en evenmin gehouden tot het verlengen van de arbeidsovereenkomst. Het voorgaande betekent dat de grieven van [appellant] falen. Voor zover de (deel)grieven van [appellant] niet afzonderlijk zijn behandeld heeft te gelden dat hij geen belang heeft bij de verdere behandeling daarvan, omdat dit niet tot een andere uitkomst kan leiden. Het bewijsaanbod van [appellant] dat hij in overleg met STC met de HBO-lerarenopleiding is gestopt, kan, indien die stelling wordt bewezen, evenmin tot een andere uitkomst leiden. Het hof passeert daarom het bewijsaanbod.
6.2
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter Rotterdam van 17 januari 2020;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van STC tot op heden begroot op € 783,- aan verschotten en € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten a € 1.114,-per punt);
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.D. Ruizeveld, C.J. Frikkee en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.