Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
- het dossier van de procedure met het hierboven vermelde zaaknummer bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht;
- het tussen partijen in die zaak door de kantonrechter gewezen vonnis van 14 mei 2020;
- de dagvaarding in hoger beroep van Trivire van 6 augustus 2020, met productie 1;
- het tussenarrest van dit hof van 13 oktober 2020 waarin het hof een mondelinge behandeling heeft gelast die vervolgens op verzoek van partijen niet heeft plaatsgevonden;
- de memorie van grieven van Trivire;
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep, van [appellant] , met bijlagen A tot en met C;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van Trivire, met (een tweede) productie 1;
- de producties 2 tot en met 5 die Trivire heeft overgelegd voor de hierna vermelde mondelinge behandeling.
3.Feitelijke achtergrond
Bewoner verklaart akkoord te gaan met:
4.Vorderingen in eerste aanleg en beslissing van de kantonrechter
- primairTrivire zou veroordelen tot betaling van € 6.095,- als verhuiskostenvergoeding op grond van artikel 7:220 leden 5 en 6 BW;
5.Vorderingen in hoger beroep en bezwaren tegen het vonnis
subsidiair) niet meer subsidiair vordert ten opzichte van de verhuiskostenvergoeding, maar daarnaast.
6.Beoordeling door het hof
bewoners die als gevolg van de[voor stedelijke vernieuwing noodzakelijke, hof]
herstructurering gedwongen worden te verhuizen, recht hebben op een fatsoenlijke tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten” en dat die kosten “
minimaal 4175 euro (NIBUD) en maximaal 6885 euro (Woonbond)” bedragen. Het in dit citaat genoemde minimumbedrag staat in het rapport “Berekening van verhuiskosten bij renovaties” van het Nibud uit 2002, waarin een berekening is gemaakt van de kosten van verhuizing van de inboedel en van vloerbedekking, stoffering, behang- en schilderwerk en tuininrichting. Ook daaruit volgt dat de wetgever bij die regeling een situatie voor ogen heeft gehad waarin de huurder meer verplaatst dan een beperkt aantal logeerspullen.
dateenhuurder bij aanvang van de huur mag verwachten” volgt dat het daarbij niet gaat om de verwachtingen van (in dit geval) [appellant] , maar om de geobjectiveerde verwachtingen van een doorsnee woninghuurder.
en vergoeding voor de door de huurder te ondervinden overlast en eventuele schade[bij renovatie, hof]
uitdrukkelijk een plaats[verdient, hof]
in het renovatievoorstel van de verhuurder”, [5] waardoor de ruimte des te beperkter is om buiten een redelijk renovatievoorstel om nog om een huurprijsvermindering te vragen.