In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 1.904 voor de periode van 9 januari 2019 tot en met 6 november 2019, waarbij belanghebbende als houder van een Audi met Duits kenteken werd aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst had ook een verzuimboete van € 1.904 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juni 2022 was de inspecteur aanwezig, maar belanghebbende verscheen niet. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende als bestuurder van de auto gebruik had gemaakt van de openbare weg zonder de verschuldigde belasting te betalen. Het Hof concludeerde dat de inspecteur de naheffingsaanslag correct had vastgesteld en dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij geen houder van de auto was.
Wat betreft de verzuimboete oordeelde het Hof dat deze ook terecht was opgelegd, maar dat de financiële omstandigheden van belanghebbende aanleiding gaven om de boete te matigen tot € 952. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de verzuimboete betrof en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.787, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 182. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen.