In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 650 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.262. Tevens was er een verzuimboete van € 344 opgelegd. Belanghebbende had pro forma bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet was gemotiveerd. De Rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Belanghebbende had meerdere kansen gekregen om zijn bezwaar te motiveren, maar had hier niet op gereageerd binnen de gestelde termijnen. Het Hof stelde vast dat de inspecteur aan zijn hoorplicht had voldaan, aangezien het niet nodig was om belanghebbende te horen bij de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het Hof zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.