Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Everest Estate LLC,
Edelveis-2000 PE,
Fortuna CJSC,
UBK-Invest CJSC,
Niva-Tour LLC,
Imme LLC,
Planeta PE,
Krim Development LLC,
Aerobud PJSC,
Privatoffice LLC,
Dayris LLC,
Diline Ltd LLC,
Broadcasting Company Zhisa LLC,
Privatland LLC,
Dan-Panorama LLC,
Sanatorium Energetic LLC,
AMC Finansovyy Kapital LLC,
AMC Financial Vector LLC,
[gedaagde 19],
1.Het verloop van de procedure
2.Korte aanduiding van de zaak
3.Enige feiten
Supreme Councilvan de Krim voor aansluiting bij de Russische Federatie als een federaal onderdeel en voor het agenderen van een referendum daarover op 16 maart 2014. Op 16 maart 2014 hielden de autoriteiten op de Krim een referendum waarin het volk van de Krim werd gevraagd of zij aansluiting wensten bij de Russische Federatie als federaal onderdeel. Volgens de organisatoren van het referendum stemde ongeveer 96% van de deelnemers voor aansluiting. Op 17 maart 2014 verklaarden zowel de
Supreme Councilvan de Krim als de gemeenteraad van Sevastopol zich onafhankelijk van Oekraïne met als doel om onafhankelijke soevereine staten te worden en de Russische Federatie te verzoeken om zich bij haar te mogen aansluiten. Op 18 maart 2014 ondertekenden de nieuwe autoriteiten van de Republiek de Krim en de stadstaat Sevastopol enerzijds en de Russische Federatie anderzijds de “
Treaty between the Russian Federation and the Republic of Crimea on the Acceptance of the Republic of Crimea into the Russian Federation and the Formation of New Constituent Parts within the Russian Federation”. Op 19 maart 2014 erkende het Grondwettelijk Hof van de Russische Federatie dat het hiervoor genoemde verdrag in overeenstemming is met de grondwet van de Russische Federatie. Op 21 maart 2014 nam het parlement van de Russische Federatie een wet aan waarmee het hiervoor genoemde verdrag werd geratificeerd (de
Crimean Incorporation Law). De
Crimean Incorporation Lawerkende onder meer de voortdurende geldigheid van de rechten met betrekking tot onder Oekraïens recht rechtsgeldig verkregen onroerend goed per 18 maart 2014.
all States, international organizations and specialized agencies not to recognize any alteration of the status of the Autonomous Republic of Crimea and the city of Sevastopol”.
State Councilvan de Republiek de Krim een besluit genomen waarin werd verklaard dat “
all state property (of the state of Ukraine) and all abandoned property located in the Republic of Crimea shall be considered the property of the Republic of Crimea” (het
Nationalisatiebesluit). Op 3 september 2014 is het Nationalisatiebesluit gewijzigd en is de zinsnede “
as well as the property listed in the [Annex] to this decree” toegevoegd na de zinsnede “
in the Republic of Crimea”. Deze bijlage bij het Nationalisatiebesluit is vervolgens een aantal malen uitgebreid zodat het besluit uiteindelijk ook de bezittingen van Everest c.s. op de Krim omvatte.
Agreement between the Government of the Russian Federation and the Cabinet of Ministers of Ukraine on the encouragement and mutual protection of investments” (hierna: de BIT 1998). Dit verdrag voorziet onder meer in bescherming van investeringen (
investments) gedaan door investeerders van de ene verdragsstaat op het grondgebied (
territory) van de andere verdragsstaat. De authentieke taalversies van de BIT 1998 zijn het Russisch en het Oekraïens.
Definitions):
For the purposes of this Agreement:
Encouragement and Protection of Investments)
National Treatment and Most Favored Nation Treatment)
1.
Each Contracting Party shall ensure in its territory for the investments made by investors of the other Contracting Party, and activities in connection with such investments, treatment no less favorable than that which it accords to its own investors or to investors of any third state, which precludes the use of measures discriminatory in nature that could interfere with the management and disposal of the investments.
Expropriation)
1. Investments made by investors of one Contracting Party in the territory of the other Contracting Party shall not be expropriated, nationalized or subject to other measures equivalent in effect to expropriation (hereinafter referred to as “expropriation”), except in cases where such measures are taken in the public interest under due process of law, are not discriminatory and are accompanied by prompt, adequate and effective compensation.
Application of the Agreement):
This Agreement shall apply to all investments made by investors of one Contracting Party in the territory of the other Contracting Party, on or after January 1, 1992.”
Amendments):
By their mutual consent, the Contracting Parties may make necessary amendments and addenda to this Agreement, which shall be formalized as relevant Protocols and shall constitute an integral part of this Agreement after each of the Contracting Parties has notified the other that the national procedures necessary for the Protocol to take effect have been completed.”
Notice of Arbitrationuit te brengen aan de Russische Federatie, met de mededeling dat zij prof. [arbiter 1] als arbiter hadden benoemd. Omdat de Russische Federatie geen eigen arbiter benoemde, hebben Everest c.s. bij brief van 21 juli 2015 de secretaris-generaal van het Permanente Hof van Arbitrage (het PHA) verzocht een tweede arbiter te benoemen. Daarop is prof. dr. [arbiter 2] als arbiter benoemd. Beide arbiters hebben vervolgens dr. [arbiter 3] Sureda als voorzitter aangezocht. Het scheidsgerecht heeft Den Haag aangewezen als plaats van arbitrage.
Herewith a letter from Mr. [medewerker ministerie van Justitie van de Russische Federatie] , Deputy Director of the Department of International Law and Cooperation, Ministry of Justice of the Russian Federation, is conveyed to the Permanent Court of Arbitration.
We return you herewith the Notices of Arbitration on the arbitration proceedings initiated under Article 9 of the Agreement between the Government of the Russian Federation and the Cabinet of Ministers of Ukraine on the Encouragement and Mutual Protection of Investments before the Permanent Court of Arbitration by same companies[volgt opsomming van
Notices of Arbitrationvan, onder meer, Everest c.s., toevoeging hof]
.
non-disputing party submissioningediend, waarin Oekraïne haar standpunt over de toepasselijkheid van de BIT 1998 op de onderhavige kwestie heeft toegelicht.
on jurisdiction) en een deel over de vorderingen zelf (
on the merits). Op 20 maart 2017 heeft het scheidsgerecht een
decision on jurisdiction(hierna: het arbitrale tussenvonnis) gegeven, waarin het oordeelt dat het bevoegd is om van de vorderingen van Everest c.s. kennis te nemen. Het dictum van het arbitrale tussenvonnis luidt als volgt:
For the reasons set forth above, the Tribunal decides:
to uphold its jurisdiction to adjudicate the merits of the Claimants’ claims;
to defer to its decision on the merits the award of costs; and
to consult the Parties on the procedural timetable for the merits phase”
decision on the merits(hierna: het arbitrale eindvonnis, en samen met het arbitrale tussenvonnis: de arbitrale vonnissen) de vorderingen van Everest c.s. toegewezen tot een bedrag van in totaal ca. USD 129 miljoen, vermeerderd met rente en kosten. Het dictum van het arbitrale eindvonnis luidt als volgt:
For the reasons set forth above, the Tribunal decides:
That Respondent illegally expropriated Claimants in breach of Article 5 of the BIT.
To award Claimants the amounts listed below in compensation for their respective expropriated properties:
Everest Estate: USD 8,454,596, plus interest from 3 September 2014;
Edelveis-2000: USD 35,767,393, plus interest from 3 September 2014;
Fortuna: USD 16,980,281, plus interest from 3 September 2014;
UBK-Invest: USD 5,248,483, plus interest from 3 September 2014;
Niva-Tour: USD 12,127,235, plus interest from 3 September 2014;
IMME: USD 356,070, plus interest from 3 September 2014;
Planeta PE: USD 272,555, plus interest from 3 September 2014;
Krim Development: USD 319,319, plus interest from 3 September 2014;
Aerobud: (a) USD 817,150, plus interest from 3 September 2014, and
Privatoffice: USD 3,768,461, plus interest from 3 September 2014;
Dayris and Privatland jointly: USD 5,062,435, plus interest from 3 September 2014;
Diline: (a) USD 2,165,754, plus interest from 3 September 2014, and
Zhisa: USD 368,576, plus interest from 3 September 2014;
Dan-Panorama: USD 5,715,827, plus interest from 24 September 2014;
Sanatorium Energetic: USD 10,920,929, plus interest from 24 September 2014;
AMC Finansovyy Kapital: USD 15,463,757 (for MVIF Capital Investments) and USD 226,311 (for MVIF Noviy Fund), plus interest from 3 September 2014;
AMC Financial Vector (for MVIF D-Capital Plus): USD 3,967,724, plus interest from 3 September 2014; and
Mr. [gedaagde 19]: USD 1,049,288, plus interest from 3 September 2014.
To award each of the Claimants its share of the Claimants’ costs as set forth in Appendix III, for a total sum of USD 8,583,110.02.
To award each of the Claimants its share of the costs of the Tribunal and the PCA as set forth in Appendix IV, for a total sum of EUR 650,000.
To award Claimants: (i) interest on all the amounts awarded at the annual rate of twelve-month LIBOR plus one percentage point compounded annually; (ii) the initial rate shall be the twelve-month LIBOR in effect on the last business day of the month preceding the date of this Award plus one percentage point, such rate to be revised annually until full payment of the amounts awarded; (iii) in the case of amounts awarded in compensation for expropriation, interest shall accrue as from the date of expropriation (as identified in b) above); and (iv) in the case of amounts awarded in c) and d) above, interest shall accrue as from the date of this Award.
To dismiss all other claims.”
4.De vorderingen
5.De beoordeling
Article 31. General rule of interpretation
De uitleg van de bepalingen van de ECT dient te geschieden aan de hand van de maatstaven van de art. 31-33 WVV. Op grond van art. 31 lid 1 WVV moet een verdrag te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag. Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b, WVV volgt dat behalve met de context rekening moet worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag waardoor overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitleg van het verdrag is ontstaan, hetgeen meebrengt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van dat verdrag vormt (de statenpraktijk). Op aanvullende middelen van uitleg kan een beroep worden gedaan om de betekenis die voortvloeit uit de toepassing van art. 31 WVV te bevestigen of de betekenis te bepalen indien de uitleg, geschied overeenkomstig art. 31 WVV, de betekenis dubbelzinnig of duister laat, of leidt tot een resultaat dat duidelijk ongerijmd of onredelijk is (art. 32 WVV). Met inachtneming van het bepaalde in art. 32 WVV kan voor de uitleg van een verdrag een beroep worden gedaan op de voorbereidende werkzaamheden (travaux préparatoires) van dat verdrag.”
feesbetaald en nooit met de in de arbitrage betrokken eisende partijen gecommuniceerd.
Het samenstel van bepalingen van art. 1052 lid 1 en 2 en art. 1065 lid 1 sub a Rv strekt ertoe te bewerkstelligen dat, indien een partij de bevoegdheid van het scheidsgerecht wil betwisten vanwege het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage, daarover door het scheidsgerecht in een vroeg stadium van de procedure een beslissing kan worden genomen, waardoor zoveel mogelijk voorkomen wordt dat onnodige proceshandelingen verricht zouden worden indien een later (in het arbitraal geding of bij de gewone rechter) gedaan beroep op het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage, alsnog zou moeten leiden tot het oordeel dat het scheidsgerecht onbevoegd is. In het licht van deze strekking moet beoordeeld worden of en in hoeverre toelaatbaar is dat een partij die in het arbitraal geding voor alle weren een beroep op het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage heeft gedaan, het beroep daarop in het verdere verloop van het arbitraal geding dan wel in de vernietigingsprocedure met nieuwe feitelijke of juridische stellingen onderbouwt. Niet kan als algemene regel worden aanvaard dat daartoe nimmer ruimte zou bestaan. Telkens zal in een concreet geval beoordeeld moeten worden of een nieuwe feitelijke of juridische stelling, mede gelet op de eisen van een goede procesorde, in strijd komt met de hiervoor weergegeven strekking van de wettelijke regeling.”
Notices of Arbitration (…) of the international arbitration proceedings” terugzendt, met de klaarblijkelijke bedoeling dat zij niet aan de arbitrale procedure zal deelnemen. Die boodschap is toegelicht met een korte toelichting, bestaande uit vier volzinnen, waarin is uiteengezet waarom het tribunaal onbevoegd wordt geacht. De brief heeft daarmee niet het karakter van een (beknopt) verweerschrift. Dat het scheidsgerecht het in de brief genoemde bevoegdheidsverweer wel heeft behandeld, maakt dit niet anders. Het scheidsgerecht was immers gehouden ook eigener beweging te toetsen of het bevoegd was en heeft dat ook – los van de desbetreffende brief – gedaan. In § 134 van het arbitrale tussenvonnis overwoog het scheidsgerecht immers: “
(…) it is a basic principle that “[a]s a general rule, any body possessing jurisdictional powers has the right in the first place itself to determine the extent of its jurisdiction”. De Russische Federatie heeft verder terecht naar voren gebracht dat zowel het scheidsgerecht (onder meer in § 83 van het arbitrale tussenvonnis: “
The Tribunal has not had the benefit of the participation of the Respondent in this Arbitration”) als Everest c.s. tijdens de arbitrale procedure er blijk van hebben gegeven dat zij de Russische Federatie beschouwden als “niet verschenen”.
De volledige en niet-terughoudende, oftewel integrale, toetsing onder artikel 1065 lid 1 sub a Rv wil dus zeggen dat, voor zover daartegen het vernietigingsberoep is gericht, de gewone rechter alleen de uitdrukkelijke, positieve bevoegdheidsbeslissing van het scheidsgerecht volledig toetst: was die bevoegdheidsaanvaarding op de door het scheidsgerecht dáárvoor aangegeven grond al dan niet juist. Daar houdt de taak van de rechter ex artikel 1065 lid 1 onder a Rv op. De gewone rechter kan niet een alternatieve, al dan niet door de eiser in de arbitrage of pas door hem als verweerder in de vernietigingsprocedure ingeroepen, bevoegdheidsgrond onder het arbitraal vonnis schuiven teneinde de vernietiging ervan te voorkomen.”
onbevoegdheeft verklaard en de situatie waarin een scheidsgerecht zich
bevoegdheeft verklaard. In het laatste geval wordt de positieve bevoegdheidsbeslissing van het scheidsgerecht slechts als voorlopig beschouwd. Het is uiteindelijk aan de gewone rechter om definitief te beslissen of er al dan niet een geldige overeenkomst tot arbitrage bestaat. Uit de aard van deze definitieve beslissing volgt reeds dat zij niet beperkt is tot de positieve bevoegdheidsbeslissing van het scheidsgerecht als zodanig. De vernietigingsrechter moet zelf vaststellen of het scheidsgerecht zich terecht bevoegd heeft verklaard, een en ander op de voorwaarde dat daarop toegesneden stellingen in de vernietigingsprocedure zijn aangevoerd.
Op grond van art. 1052 lid 1 (oud) Rv mag het scheidsgerecht zelf over zijn bevoegdheid oordelen. Indien het scheidsgerecht zich bevoegd acht, is dat oordeel evenwel niet definitief. Het laatste woord over de bevoegdheid van de arbiters komt aan de rechter toe. Dat hangt samen met het fundamentele karakter van het recht op toegang tot de rechter. Indien op de voet van art. 1065 lid 1, aanhef en onder a, (oud) Rv wordt gevorderd dat het arbitrale vonnis wordt vernietigd omdat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, dient de rechter te beoordelen of een geldige arbitrageovereenkomst bestaat. Die beoordeling dient zonder terughoudendheid plaats te vinden, en is niet beperkt tot de vraag of de arbiters hun bevoegdheid op de juiste gronden hebben aangenomen. Het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt mee dat de rechter de arbitrale beslissing niet vernietigt op de enkele grond dat het scheidsgerecht de beslissing dat het bevoegd is van het geschil kennis te nemen, onjuist heeft gemotiveerd. Het staat de rechter dan ook vrij om op andere dan de door het scheidsgerecht gehanteerde gronden te oordelen dat het zich terecht bevoegd heeft geacht om van het geschil kennis te nemen. Een andere opvatting zou immers ertoe leiden dat de rechter die oordeelt dat de door het scheidsgerecht gehanteerde gronden ontoereikend zijn voor de door het scheidsgerecht aangenomen bevoegdheid, maar constateert dat het scheidsgerecht wel op andere gronden bevoegd is, het arbitrale vonnis desalniettemin zou moeten vernietigen. Het gevolg daarvan zou zijn dat, hoewel er een geldige overeenkomst tot arbitrage is, het geschil door de gewone rechter moet worden beslist, tenzij de partijen anders overeenkomen (art. 1067 (oud) Rv). Dat strookt niet met de gebleken bedoeling van de partijen om hun geschil niet aan overheidsrechtspraak maar aan arbitrage te onderwerpen.”
In short, international law recognizes that actions undertaken by one State may, as a legal consequence, establish or change the legal relationships between that State and individuals affected by those actions and who come under the State’s jurisdiction and control”.
territory.
territoryin artikel 1 lid 4 BIT 1998. Volgens de Russische Federatie moet dit begrip worden uitgelegd als
sovereign territory, terwijl één van de (noodzakelijke) elementen van het begrip
sovereign territoryis, dat de soevereiniteit van een staat over een bepaald grondgebied internationaal wordt erkend. Als deze uitleg juist is, zou het scheidsgerecht met zijn oordeel dat de Krim kan worden gezien als
territoryvan de Russische Federatie in de zin van artikel 1 lid 4 van de BIT 1998, inderdaad (impliciet) een oordeel hebben gegeven over de soevereiniteitskwestie. Het scheidsgerecht is in het arbitrale tussenvonnis echter uitgegaan van een betekenis van
territorywaarvoor rechtsmacht en controle over een bepaald grondgebied volstaat (§ 149 van het arbitrale tussenvonnis). Uitgaande van deze betekenis heeft het scheidsgerecht tot uitgangspunt genomen dat de investeringen van Everest c.s. zich na de incorporatie van de Krim bevinden op het grondgebied van de Russische Federatie en heeft het zich de vraag gesteld of de definitie van
investmentvereist dat een investering oorspronkelijk heeft plaatsgevonden op de
territoryvan de andere verdragspartij (§ 150 van het arbitrale tussenvonnis). Het scheidsgerecht hoefde, gegeven deze uitleg van het begrip
territory, geen oordeel te geven over het soevereiniteitsgeschil tussen de Russische Federatie en Oekraïne en heeft dat ook niet gedaan. Het heeft zich enkel gebaseerd op de feitelijke stand van zaken op de Krim. Of deze uitleg van het begrip
territoryjuist is, komt hierna aan de orde. Waar het hier om gaat is dat het scheidsgerecht niet heeft geoordeeld over de soevereine status van de Krim.
territorygegeven uitleg. Het hof zal daarbij voor zover nodig de argumenten betrekken die de Russische Federatie heeft aangevoerd in het kader van de vraag of het scheidsgerecht ten onrechte in het soevereiniteitsgeschil is getreden.
territory) van de Russische Federatie na de annexatie van de Krim (§ 163 van het arbitrale tussenvonnis). Het scheidsgerecht heeft tot uitgangspunt genomen dat de territoriale werkingssfeer van de BIT 1998 zich reeds uitstrekte tot de Krim vóór de annexatie. De annexatie van de Krim heeft niet geleid tot een wijziging van die territoriale werkingssfeer. Het begrip
territoryomvat het gehele grondgebied van een verdragspartij. Zowel de Russische Federatie als Oekraïne gaan ervan uit dat de Krim sinds de annexatie deel uitmaakt van de
territoryvan de Russische Federatie. In het licht daarvan is niet van belang of de zinsnede “
defined in accordance with international law” in de definitie van
territoryuitsluitend betrekking heeft op de begrippen “
exclusive economic zone and continental shelf” of ook op het begrip
territoryzelf (§§ 146 tot en met 148 van het arbitrale tussenvonnis).
territoryvan de Russische Federatie, en het scheidsgerecht dus ten onrechte heeft aangenomen dat het op grond van de BIT 1998 bevoegd is om te oordelen over investeringen op de Krim. Volgens de Russische Federatie kan de Krim niet worden aangemerkt als
territoryvan de Russische Federatie in het kader van de BIT 1998, gelet op de gewone betekenis, de context en het voorwerp en doel van dit begrip en de goede trouw. Het betoog van de Russische Federatie kan als volgt worden samengevat.
gewone betekenisvan het begrip
territoryin de tekst van de BIT 1998 volgt dat met
territorybedoeld is de
sovereign territoryvan beide verdragspartijen toen zij de BIT 1998 sloten en niet ook gebieden waarover een van de verdragspartijen
de factocontrole uitoefent. Deze gewone betekenis van
territoryals soeverein grondgebied wordt bevestigd door een grote hoeveelheid internationale, gezaghebbende bronnen. Het grondgebied van de Krim vormt geen
sovereign territoryvan de Russische Federatie zolang het niet door Oekraïne en internationaal als zodanig wordt erkend.
exclusive economic zone and the continental shelf” was alleen nodig omdat deze gebieden naar internationaal recht geen onderdeel zijn van het soevereine grondgebied van een staat.
or” en “
respective” in de definitie van
territorytoont aan dat
territoryslechts naar het (soevereine) grondgebied van één verdragsstaat kan verwijzen. Als
de factocontrole voldoende zou zijn, dan zou een grondgebied tussen verdragspartijen in tweeën kunnen worden gesplitst, en dat kan niet de bedoeling van verdragspartijen zijn geweest.
territoryiets anders te laten betekenen dan soeverein grondgebied, dan hadden zij dat wel in de BIT 1998 opgenomen.
territoryals soeverein grondgebied wordt bevestigd door de
dissenting opinionvan professor [...] in de Naftogaz arbitrage en de door de Russische Federatie overgelegde
legal opinionvan prof. P. Dumberry.
contextvan artikel 1 lid 4 BIT 1998. Het begrip
territoryis onlosmakelijk verbonden met bij uitstek soevereine bevoegdheden van een verdragspartij.
territoryslechts naar het grondgebied van één verdragspartij tegelijk verwijst. Dat geldt ook voor artikel 12 BIT 1998 dat de temporele reikwijdte van de BIT 1998 beperkt. Daarin wordt een bewuste keuze gemaakt voor 1 januari 1992. Vóór die datum waren de Russische Federatie en Oekraïne onderdeel van de Sovjet-Unie. Artikel 12 bevestigt dat een en hetzelfde grondgebied niet onderdeel kan zijn van twee verdragspartijen, van de ene partij op grond van
de factocontrole en van de andere partij op grond van soevereiniteit.
voorwerp en doelbieden geen steun aan het standpunt dat
de factocontrole volstaat. De BIT 1998 heeft als voorwerp en doel het stimuleren en beschermen van investeringen door investeerders van de soevereine
territoryvan de ene verdragspartij in de soevereine
territoryvan de andere verdragspartij. De bedoeling was dus om over en weer
investmentsvan specifiek bepaalde buitenlandse
investorsaan te trekken. Oekraïense investeerders die vóór 2014 investeringen hebben gedaan op de Krim zijn nooit beschermd geweest onder de BIT 1998. Zij zijn daar ook nooit vanuit gegaan toen zijn hun investeringen deden. Er is ten aanzien van hen geen sprake van een leemte. Hoe dan ook is het niet aan het scheidsgerecht om een leemte op te vullen. Dat kan slechts met een verdragswijziging.
uitleg te goeder trouwsluit aan bij hetgeen de verdragsstaten bij het aangaan van het verdrag rechtmatig en redelijkerwijs konden verwachten. In 1998 hield niemand, en zeker niet de vertegenwoordigers van beide verdragspartijen, rekening met het feit dat de Krim, op grond van de wil van haar inwoners, ervoor zou kiezen om zich aan te sluiten bij de Russische Federatie. Artikel 73 WVV bepaalt bovendien dat bij de uitleg van verdragsbepalingen niet mag worden vooruitgelopen op vraagstukken die zich met betrekking tot een verdrag kunnen voordoen op grond van statenopvolging.
territoryheeft gegeven, onjuist is. Het standpunt van Everest c.s. komt samengevat neer op het volgende.
its entire territory”). Daaronder valt ook grondgebied dat niet noodzakelijkerwijs deel uitmaakt van het soevereine grondgebied, maar ten aanzien waarvan een verdragsstaat wel de verantwoordelijkheid voor internationale betrekkingen op zich heeft genomen. Dat wordt bevestigd door de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 29 WVV. De zinsnede “
its entire territory”is slechts een politiek minder gevoelige variant van de zinsnede “
territories for which the parties are internationally responsible”.
betekenisvan een verdragsterm moet worden uitgelegd aan de hand van de – uit de tekst blijkende – intenties van verdragspartijen ten tijde van het sluiten van het verdrag, maar dit houdt niet in dat de
inhoudvan de desbetreffende verdragsterm niet kan veranderen in geval van een wijziging van omstandigheden. Zij wijzen er verder op dat ook ten tijde van het sluiten van het verdrag de opvattingen van Oekraïne en de Russische Federatie over wat hun respectieve grondgebied precies omvatte (nog) niet met elkaar in overeenstemming waren.
territory, en niet over
sovereign territory. Dit is een bewuste keuze van de verdragspartijen geweest. In andere bilaterale investeringsverdragen van Oekraïne wordt de term
territoryimmers expliciet gedefinieerd door te verwijzen naar soevereiniteit. Volgens Everest c.s. is de
gewone betekenisvan
territoryniet
sovereign territory. Er zijn veel voorbeelden in het internationale recht en literatuur waar het grondgebied waarover een staat effectieve controle heeft wordt gezien als gewone betekenis van
territory. De toevoeging “
defined in accordance with international law” heeft betrekking op de termen “
exclusive economic zone” en “
continental shelf”, en betekent niet dat de effectieve controle in overeenstemming moet zijn met internationaal recht. Die lezing is in overeenstemming met de Russische en Oekraïense tekst van artikel 1 lid 4 BIT 1998 en wordt ondersteund door een vergelijking met andere Russische BIT’s.
territorysoevereiniteit inhoudt. Alle scheidsgerechten die zich over de BIT 1998 hebben uitgesproken, hebben anders geoordeeld. Everest c.s. verwijzen verder naar de
legal opinionvan professor Berman die zij hebben overgelegd en die hun interpretatie van
territoryondersteunt.
contextvan de BIT 1998 wijst erop dat
territorybeperkt is tot soeverein grondgebied. Ook als
territorywordt gezien als een gebied ten aanzien waarvan een bepaalde staat de verantwoordelijkheid voor internationale betrekkingen op zich heeft genomen, geldt dat dit slechts één staat tegelijkertijd kan zijn. Artikel 12 BIT 1998 is een bevestiging dat de toestand op het moment van ondertekening van de BIT 1998 niet bepalend is voor het territoriale toepassingsbereik.
Voorwerp en doelvan de BIT 1998 – het bevorderen en het beschermen van investeringen, zoals volgt uit de preambule van het verdrag – wijzen er niet op dat het toepassingsbereik van de BIT 1998 is beperkt tot het grondgebied waar een verdragspartij rechtens soevereiniteit geniet. Het doel wordt juist bevorderd door een definitie van
territorydie ziet op grondgebied waarover een verdragspartij rechtens geen soevereiniteit geniet maar wel uitoefent.
territoryals
sovereign territoryis ook geen
interpretatie te goeder trouw. Een dergelijke uitleg zou de bescherming van investeerders, die duidelijk wordt beoogd door het verdrag, teniet doen. Het is ook niet te goeder trouw dat de Russische Federatie enerzijds soevereiniteit over de Krim claimt en aldaar wetgeving aanneemt, maar anderzijds betoogt dat zij aldaar geen verplichtingen uit de BIT 1998 heeft omdat soevereiniteit zou ontbreken.
de factocontrole uitoefent, met inbegrip van de Krim.
de factocontrole over de Krim heeft. Voor zover de Russische Federatie betoogt dat haar wetten niet gelden op de Krim omdat Oekraïne dat niet erkent, gaat het hof daaraan voorbij. De toepassing van de wetgeving van de Russische Federatie op de Krim in de praktijk is, voor zover voor deze kwestie van belang, niet afhankelijk van de erkenning door Oekraïne. De Russische Federatie heeft voor het overige niet, althans niet gemotiveerd, betwist dat zij op de Krim het volledige gezag heeft en dat haar wetten daar worden toegepast. De Russische Federatie heeft immers de Krim geïncorporeerd in die federatie, zoals blijkt uit de hierboven weergegeven samenvatting van de gebeurtenissen op de Krim.
sovereign territory” behoort. Het hof verwijst naar de hierboven geciteerde brief van [medewerker ministerie van Justitie van de Russische Federatie] aan het scheidsgerecht en ook naar onder meer de conclusie van repliek in deze procedure van de Russische Federatie onder 98 waar zij betoogt: “Volgens de Russische Federatie behoort de Krim sinds maart 2014 tot haar soevereine grondgebied”. Het enige aspect van soevereiniteit dat vanuit de visie van de Russische Federatie ontbreekt, is de erkenning daarvan door Oekraïne en de internationale gemeenschap.
territoryvan de Russische Federatie als bedoeld in artikel 1 lid 4 BIT 1998, op de volgende gronden:
sovereign territory;
territoryin een verdrag altijd wordt bedoeld
sovereign territoryin de door de Russische Federatie bedoelde zin;
object and purpose’) te goeder trouw (‘
in good faith’) tezamen in één operatie worden toegepast, leidt tot de conclusie dat de Krim valt onder de
territoryvan de Russische Federatie.
The term “territory” means the territory of the Russian Federation or the territory of Ukraine as well as their respective exclusive economic zone and the continental shelf, defined in accordance with international law.”
sovereign territory. Uit de toevoeging “
as well as their respective exclusive economic zone and the continental shelf” volgt niet dat met
territorywordt bedoeld: “
sovereign territory”. De exclusieve economische zone en het continentaal plat maken geen onderdeel uit van het soevereine grondgebied van een staat, maar ook niet van een gebied waarover een staat rechtsmacht en effectieve controle uitoefent en waarvoor hij internationaal verantwoordelijkheid draagt. Uit deze toevoeging kan dus noch de ene, noch de andere betekenis van
territoryworden afgeleid. De zinsnede “
defined in accordance with international law” slaat naar het oordeel van het hof alleen terug op de zinsnede “
their respective exclusive economic zone and the continental shelf”, en niet ook op “
territory of the Russian Federation or the territory of Ukraine”.
territoryalleen kan vallen het grondgebied van de Russische Federatie zoals dit was op het moment van het sluiten van het verdrag. Everest c.s. hebben terecht naar voren gebracht dat voor de
betekenisvan het begrip
territorymoet worden uitgegaan van de bedoelingen van de verdragsluitende partijen op het moment van het sluiten van het verdrag, maar dat dit niet betekent dat de
inhoudvan het begrip (het daadwerkelijke grondgebied) niet kan wijzigen bij toepassing van een uitleg conform die bedoelingen. Dat de verdragsluitende partijen bedoeld hebben het territoriale toepassingsgebied te fixeren op het moment van het sluiten van de BIT 1998, blijkt nergens uit. Een verdere aanwijzing dat dit niet het geval is, ziet het hof in het feit dat op het moment van het sluiten van het verdrag de grenzen tussen Oekraïne en de Russische Federatie nog niet exact vastlagen (zie de conclusie van repliek onder 99, met verwijzing naar onder meer het Verdrag tussen de Russische Federatie en Oekraïne inzake de Russisch-Oekraïense staatsgrens van 28 januari 2003).
or” en “
respective” in de definitie van
territoryvolgt niet dat alleen “
sovereign territory” bedoeld kan zijn. De Russische Federatie gaat er ten onrechte vanuit dat een uitleg van het begrip
territoryals een gebied waarover een staat rechtsmacht en effectieve controle uitoefent ertoe zou leiden dat eenzelfde gebied tot het grondgebied van beide verdragspartijen behoort. Er kan immers maar één partij zijn die rechtsmacht en effectieve controle uitoefent over een gebied. In het geval van de Krim is dat de Russische Federatie.
territoryin het internationale verdragenrecht altijd de betekenis heeft van
sovereign territory, ongeacht voorwerp en doel van het verdrag. Noch uit de juridische literatuur waarnaar de Russische Federatie verwijst, noch uit internationaalrechtelijke rechtspraak valt zo’n categorische conclusie te trekken. Het feit dat algemeen wordt aanvaard dat verdragen gelding hebben op het gehele soevereine grondgebied van een staat, sluit immers niet uit dat verdragen ook werking (kunnen) hebben op grondgebied waarover een staat rechtsmacht en langdurig effectieve controle uitoefent, zoals in het onderhavige geval.
territoryaltijd wordt verwezen naar “
sovereign territory”
.Artikel 29 WVV luidt als volgt:
Unless a different intention appears from the treaty or is otherwise established, a treaty is binding upon each party in respect of its entire territory”.
Commentary on the 1969 Vienna Convention on the Law of Treaties”, Mark E. Villiger, Leiden/Boston 2009, blz. 392 – 393):
If there are territorial changes, the treaty continues, in principle, to apply to the entire territory; different intentions would have to be renegotiated with, or at least be tacitly approved by, the other parties.”
territoryin zijn algemeenheid verwijst naar grondgebieden waarvan de soevereiniteit door de internationale gemeenschap is erkend. Zie Villiger, a.w. blz. 392:
The territory covers the area over which a party to the treaty exercises sovereignty and thus embraces all that State’s land, territorial waters and air space, whether or not these areas are part of the metropolitan area (though not the continental shelf, the exclusive economic zone and the fishery zones).Recognition under international law of the State and its territory is not required.” [vette letter aangebracht door het hof]
Raad/Front Polisario, ECLI:EU:C:2016:973). In dit arrest ging het om de vraag of dit handelsakkoord mede van toepassing was op de Westelijke Sahara. Marokko rekent de Westelijke Sahara tot zijn grondgebied. Dat wordt betwist door het Front Polisario, een organisatie die opkomt voor de inheemse bevolking van de Westelijke Sahara. Het Internationaal Gerechtshof heeft in een advies geoordeeld dat de inheemse bevolking van de Westelijke Sahara ingevolge het algemene volkenrecht het recht op zelfbeschikking toekwam. Mede in het licht van dat advies oordeelde het Hof van Justitie van de EU dat de definitie “het grondgebied van Marokko” in de associatieovereenkomst tussen de EU en Marokko niet de Westelijke Sahara omvatte. Naar het oordeel van het hof moet rechtsoverweging 95 van het arrest met betrekking tot de betekenis van artikel 29 WVV, waarop de Russische Federatie zich beroept, in die bijzondere context worden gezien. Voor zover het Hof van Justitie in algemene zin zou hebben bedoeld dat uit artikel 29 WVV volgt dat een verdrag een staat uitsluitend bindt ten aanzien van internationaal erkend soeverein grondgebied, volgt het hof dat standpunt niet. Zoals hiervoor overwogen, kan naar het oordeel van het hof uit de bepaling in artikel 29 WVV dat een verdrag van toepassing is op het “
entire territory” van een verdragspartij, worden afgeleid dat een verdrag ook geldt voor een gebied ten aanzien waarvan een staat rechtsmacht of effectieve controle uitoefent. Het hof voegt daaraan toe dat het niet gehouden is om de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU, als deze de betekenis zou hebben die de Russische Federatie er aan toeschrijft, te volgen, aangezien de uitspraak niet de uitleg van het Unierecht betreft.
territoryslechts naar het grondgebied van één verdragspartij verwijst. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, betekent het feit dat gebied waarover een staat rechtsmacht en effectieve controle uitoefent tot de
territoryvan een verdragsstaat wordt gerekend, niet dat dat gebied voor de doeleinden van het verdrag tegelijkertijd onderdeel is van twee verdragsstaten. Voorwerp en doel van de BIT 1998 is niet alleen het stimuleren, maar ook het beschermen van investeringen. Dit volgt in de eerste plaats uit de aanduiding van het verdrag (
on the encouragementand mutual protectionof investments), en daarnaast ook uit het feit dat de bescherming zich uitstrekt over investeringen gedaan op of na 1 januari 1992, dus ook over investeringen gedaan vóór het sluiten en de inwerkingtreding van het verdrag. Het betoog van de Russische Federatie dat de bescherming uitsluitend gericht is op – gerekend vanaf het moment van sluiten van het verdrag – toekomstige investeringen, volgt het hof dus niet.
intending to create and maintain favorable conditions for mutual investments”. Bij het creëren van zulke gunstige omstandigheden gaat het niet alleen om het in het vooruitzicht stellen van bescherming voor toekomstige investeerders, maar ook om de bescherming van bestaande investeringen. De bescherming van bestaande investeringen dient ook het doel van het stimuleren van toekomstige investeringen. Toekomstige investeerders worden immers afgeschrikt als reeds bestaande investeringen (van derden of van henzelf) zonder adequate rechtsbescherming of compensatie worden onteigend of op andere wijze worden aangetast.
Expropriation), dat bescherming biedt tegen onteigening en nationalisatie van investeringen. Het is de Russische Federatie die op het grondgebied van de Krim sinds de gebeurtenissen in 2014 de macht heeft om investeringen te onteigenen, met toepassing van de aan Russische overheidsorganen toekomende bevoegdheden. De Russische Federatie heeft niet, althans niet gemotiveerd, betwist dat de investeringen van Everest c.s. op deze wijze, dus met gebruikmaking van overheidsbevoegdheden (in de vorm van overheidsdecreten) zijn onteigend.
Horror Vacui: Or Why Investment Treaties Should Apply to Illegally Annexed Territories, Journal of International Arbitration, 33 J.Int.Arb. 256 (2016)en Costelloe,
Treaty Succession in Annexed Territory, 65 ICLZ, 2016).
territoryvan de Russische Federatie als gedefinieerd in dit artikel. Het hof tekent daarbij nog aan dat het bij een uitleg van het verdrag conform de maatstaven van artikel 31 WVV, niet erop aankomt dat de verdragspartijen ten tijde van het sluiten van het verdrag deze feitelijke situatie, te weten de incorporatie van de Krim door de Russische Federatie vele jaren later, hebben voorzien en onder de werking van het verdrag hebben willen brengen. In zijn algemeenheid is het onmogelijk dat bij het sluiten van een verdrag alle mogelijke toekomstige situaties onder ogen worden gezien. Het komt erop aan na te gaan wat past bij de bedoelingen van partijen ten aanzien van de werking van het verdrag op het moment van het sluiten daarvan. De bedoeling van partijen was om investeringen van de onderdanen van een verdragspartij te beschermen tegen onder meer onteigeningen door de andere verdragspartij. Daarbij past dat tot het grondgebied van een verdragsstaat wordt gerekend, elk gebied waarover een verdragspartij rechtsmacht en effectieve controle uitoefent, die haar de mogelijkheid geven om investeringen van onderdanen van de andere verdragspartij te onteigenen.
territoryen dat dit dus geen grond voor vernietiging van het arbitrale (tussen)vonnis oplevert. Het argument van de Russische Federatie dat de BIT 1998 uitgaat van reciprociteit, zodat de Krim niet kan worden gekwalificeerd als
territoryin de zin van de BIT 1998 zolang Oekraïne de soevereine rechten van de Russische Federatie ten aanzien van de Krim niet erkent, zal hierna worden besproken. Dat argument leidt niet tot een andere conclusie.
non-disputing party submissionvan Oekraïne. Het scheidsgerecht heeft uit die
submissionafgeleid dat Oekraïne de soevereiniteitsclaim van de Russische Federatie op de Krim bestrijdt, maar tegelijkertijd aanvaardt dat in het kader van de BIT 1998 de
territoryvan de Russische Federatie de Krim omvat aangezien de Russische Federatie thans rechtsmacht en effectieve controle heeft over de Krim (§ 147 van het arbitrale tussenvonnis).
territoryargument – benadrukt dat de BIT 1998 na de incorporatie van de Krim niet kan worden toegepast, omdat voor de werking van de BIT 1998 noodzakelijk is dat sprake is van reciprociteit. Omdat Oekraïne op grond van haar eigen wetgeving geen bescherming biedt onder de BIT 1998 voor investeringen op haar grondgebied door Krimse investeerders, kunnen er volgens de Russische Federatie geen verplichtingen van de Russische Federatie onder de BIT 1998 bestaan ten aanzien van Oekraïense investeringen op de Krim.
Agreement (…) on the Encouragement/Promotion and Reciprocal/Mutual Protection of Investments”) en de preambule van de BIT 1998 waar deze begrippen worden herhaald.
territoryvan de Russische federatie. Daarmee is de BIT 1998 zowel volgens de Russische Federatie als volgens Oekraïne niet van toepassing ten aanzien van de Krim. Opschorting van de toepassing van de BIT 1998 ten aanzien van de Krim door verdragspartijen is dus niet nodig. Voor een wijziging van de BIT 1998 is op grond van artikel 13 BIT 1998 de instemming van beide verdragspartijen vereist. De beslissing van het scheidsgerecht legt ten onrechte eenzijdig nieuwe verplichtingen op aan de Russische Federatie.
territoryin de zin van de BIT 1998, dat Everest c.s. geen door het verdrag beschermde
investmentshebben gedaan en dat Everest c.s. geen
investorszijn in de zin van de BIT 1998. Deze stellingen zijn hiervoor aan de orde geweest of komen hierna aan de orde, en worden door het hof niet aanvaard.
investmentsals bedoeld in de BIT 1998. Daarbij heeft het scheidsgerecht als uitgangspunt genomen dat de twee bepalende elementen van de definitie van
investmentzijn: (i) een investering in
assets(ii) in de
territoryvan de andere verdragspartij. Het tweede element keert volgens het scheidsgerecht ook terug in artikel 12 BIT 1998, waar wordt gesproken over “
all investments made by investors of one Contracting Party in the territory of the other Contracting Party, on or after 1 January 1992”. Het scheidsgerecht heeft zich de vraag gesteld of deze bepalingen vereisen dat de investering, op het moment dat zij plaatsvond, werd gedaan op het grondgebied van de andere verdragspartij. Deze vraag beantwoordt het scheidsgerecht ontkennend. Als een vereiste van gelijktijdigheid deel zou uitmaken van artikel 1 lid 1 en artikel 12 BIT 1998, dan zou bescherming op grond van de BIT 1998 worden ontzegd aan een categorie investeerders louter vanwege de locatie van hun investering, terwijl die investering is gedaan na 1 januari 1992. Volgens het scheidsgerecht is dat niet de bedoeling geweest van de verdragspartijen. Een uitleg waarbij het bestaan van een
investmentwordt aangenomen als beide elementen van de definitie vervuld zijn voordat de inbreuk op de BIT 1998 zich voordoet, sluit volgens het scheidsgerecht aan bij de bedoelingen van de verdragspartijen. Bij deze uitleg blijft in het onderhavige geval het wederzijdse karakter van de BIT 1998 in stand, aangezien de Russische Federatie baat heeft bij investeringen van Everest c.s. en Everest c.s. baat hebben bij de bescherming van de BIT 1998. Daarentegen zou een uitleg waarbij een investering alleen als een
investmentin de zin van de BIT 1998 kwalificeert als zij plaatsvindt op het grondgebied van de andere verdragspartij op het moment van investering, volgens het scheidsgerecht tot een onredelijk resultaat leiden dat zich niet verdraagt met artikel 31 WVV.
buitenlandseinvesteringen. Zij wijst op uitspraken van scheidsgerechten en literatuur waarin is bevestigd dat investeringsverdragen uitsluitend beogen oorspronkelijk buitenlandse investeringen te beschermen.
oorspronkelijk– dat wil zeggen ten tijde van het doen van de investeringen – dienen te zijn gedaan op het grondgebied van de andere verdragspartij. De tekst van artikel 1 lid 1 BIT 1998 brengt mee dat het moet gaan om (i)
assets [which are] invested(een handelingsvereiste), (ii)
in the territory of the other Contracting Party(een territoriaal vereiste) en (iii)
in accordance with its legislation(een legaliteitsvereiste). De gewone betekenis van
investedduidt op een eenmalige, actieve handeling. Het op passieve wijze worden van een buitenlandse investeerder louter door een wijziging van het grondgebied van een van de verdragspartijen valt hier niet onder. Die gewone betekenis wijst verder op een handeling die in het verleden heeft plaatsgevonden. Dit moet worden onderscheiden van het voortdurende
holding,
owningof
controllingvan investeringen. Dergelijke bezitsvormen komen niet voor in de BIT 1998 (anders dan in verschillende andere investeringsverdragen). Precies dit onderscheid tussen het verrichten van een actieve investeringshandeling (“
invested”) en het bezitten/houden (“
held”, “
owned” of “
controlled”) van een investering maakt dat de definitie van
investmentsin artikel 1 lid 1 BIT 1998 een grensoverschrijdend element vereist ten tijde van het doen van de oorspronkelijke investering. De Russische Federatie verwijst naar diverse uitspraken in geschillen onder BIT-verdragen die bevestigen dat voor bescherming onder de desbetreffende verdragen onvoldoende is dat de investeerder de vereiste buitenlandse nationaliteit verkrijgt na het doen van de investering.
in accordance with its legislation” geeft aan dat de relevante peildatum voor toetsing onder artikel 1 lid 1 BIT 1998 het moment is van het doen van de oorspronkelijke investering. Dit moment is bepalend om vast te stellen of een investering is gedaan in overeenstemming met het recht van de andere verdragspartij, het gastland. Dit wordt bevestigd door de overgelegde rapporten van alle experts, naast verschillende arbitrale uitspraken.
investments made” in artikel 12 BIT 1998 dat een
investmenteen actieve handeling vereist.
travaux préparatoires, kunnen op grond van artikel 32 sub b WVV alleen worden gebruikt als een uitleg overeenkomstig tekst, context en voorwerp en doel van het verdrag zou leiden tot een resultaat dat “duidelijk ongerijmd of onredelijk” is. Daarvan is geen sprake.
investmentsin de zin van artikel 1 lid 1 BIT 1998. Samengevat hebben zij dit standpunt als volgt uitgewerkt.
territoryvan de Russische Federatie in de zin van het verdrag. De investeringen van Everest c.s. bevonden zich allemaal op de Krim ten tijde van de incorporatie van de Krim door de Russische Federatie. Verder geldt dat de Russische wetgeving die na de incorporatie van kracht is geworden, eigendomsrechten op de Krim die onder Oekraïens recht zijn ontstaan erkent, zoals ook de vijf scheidsgerechten die zich over deze zaak en nauw verwante zaken hebben gebogen, hebben geoordeeld. Als Oekraïense investeerders in de Krim op het moment van de incorporatie naar Oekraïens recht geldige rechten hadden met betrekking tot hun investeringen, dan zijn hun investeringen geïnvesteerd in overeenstemming met de wetgeving van de Russische Federatie. Dit volgt uit de zogenoemde
Crimean Incorporation Law.
documents (…) confirming rights of use”in de zin van artikel 12 van de
Crimean Incorporation Law.De verordeningen waarbij de Russische autoriteiten het vastgoed van Everest c.s. hebben onteigend, vermelden op geen enkele wijze non-conformiteit met Russisch of Oekraïens recht als rechtvaardiging voor de onteigening.
assets [which are] invested by an investor”in de BIT 1998 moet (in het Engels) worden geïnterpreteerd als “
assets [which are] held by an investor”. Uit het gebruik van het imperfectieve aspect van het werkwoord “investeren” in de authentieke Russische en Oekraïense versies van het verdrag volgt dat het niet de bedoeling was dat deze definitie een temporele beperking zou opleggen.
timingvan investeringen. Het is geformuleerd in de verleden tijd en opent de mogelijkheid dat het verdrag wordt toegepast op investeringen die reeds op een eerder moment zijn gedaan, maar niet vóór 1 januari 1992. Als de BIT 1998 investeringen beschermt die werden gedaan voordat het verdrag werd gesloten, dan is er geen basis in het WVV om in het verdrag een beperking te lezen dat een investering zich reeds moet hebben bevonden in het gebied van de andere verdragsstaat op het moment dat de investering werd gedaan.
Russian Federation vs PJSC Ukrnaftaen
Russian Federation vs Stabil LLC et al., uitspraken van 16 oktober 2018). In al deze zaken is geoordeeld dat de BIT 1998 van toepassing is op de (oorspronkelijk Oekraïense) investeringen die in die zaken aan de orde waren.
investmentsals volgt definieert:
For the purposes of this Agreement:
investmentsvallen, komt het aan op een uitleg van die verdragsterm met toepassing van de eerder genoemde uitlegmaatstaf die volgt uit artikel 31 lid 1 WVV, waarbij de drie elementen van die term (gewone betekenis, context en ‘
object and purpose’) – te goeder trouw (‘
in good faith’) – tezamen in één operatie worden toegepast.
investmentsals bedoeld in artikel 1 lid 1 BIT 1998, op de volgende gronden:
investmentsin de zin van het verdrag;
investmentseen temporele beperking bevat. Tegenover het taalkundige argument van Everest c.s. (het gebruik van het imperfectieve aspect van het werkwoord “investeren” in de authentieke Russische en Oekraïense versies van het verdrag) stelt de Russische Federatie dat het scheidsgerecht dat taalkundige aspect zelf niet aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Dat sluit echter niet uit dat het hof dit aspect bij de toetsing van de bevoegdheid van het scheidsgerecht betrekt (vgl. hierboven onder 5.2.12). De Russische Federatie heeft niet betwist dat het gebruik van het imperfectieve aspect een aanwijzing kan zijn dat geen temporeel vereiste is beoogd. De drie vereisten die volgens de Russische Federatie zijn begrepen in de definitie van
investments(een handelingsvereiste, een territoriaal vereiste en een legaliteitsvereiste) sluiten niet uit dat een investering die zich aanvankelijk op het grondgebied van de eigen verdragsstaat bevond, door de BIT 1998 wordt beschermd tegen een onteigening die plaatsvindt op een moment dat de investering zich bevindt op het grondgebied van de andere verdragsstaat. Dat een investering een actieve handeling vereist zegt niets over het moment waarop die handeling moet plaatsvinden om onder het bereik van de BIT 1998 te vallen, en de door Russische Federatie aangehaalde territoriale - en legaliteitsvereisten bevatten evenmin een temporeel element.
made” in de Russische en Oekraïense taalversies gebruik gemaakt van een ander werkwoordaspect dan bij het woord “
invested by” in artikel 1 lid 1 BIT 1998. Het werkwoordaspect van “
made” verwijst (anders dan het werkwoordaspect van “
invested by”) wél naar de verleden tijd (een zogenoemd perfectief aspect). Dit heeft het scheidsgerecht in een andere arbitrage over investeringen op de Krim (PCA Case No. 2015-07,
Aeroport Belbek c.s./Russian Federation,
Interim Awardvan 24 februari 2017) bij zijn oordeel betrokken (vgl. § 239 van de
Interim Award). De Russische Federatie heeft niet bestreden dat sprake is van verschillende werkwoordaspecten in deze artikelen. Dat investeringen van voor 1 januari 1992 niet vallen onder bescherming van het verdrag ligt in zoverre voor de hand, dat zowel Oekraïne als de Russische Federatie tot 1 januari 1992 deel uitmaakten van de Sovjet-Unie. Het verdrag bevat daarmee een “harde” grens in de tijd: investeringen gedaan voor die datum komen niet in aanmerking voor bescherming. Dat het verdrag niet spreekt van het enkele “houden of bezitten van investeringen” sluit aan bij de naar het oordeel van het hof in de BIT 1998 besloten liggende bedoeling om ten tijde van de Sovjetperiode verkregen eigendommen buiten de werking van het verdrag te laten vallen. Een vereiste van gelijktijdigheid valt hier niet uit af te leiden.
Fédération de Russie v. JSC Oschadbank, Cour d’Appel de Paris no 19/04161), die na het pleidooi in de onderhavige zaak op verzoek van het hof nog is overgelegd, voor de beoordeling van deze zaak niet relevant: door het Cour d’Appel is geoordeeld dat Oschadbank haar
assetsvóór 1992 had verkregen.
investments.
Gustav F W Hamester GmbH & Co KG v. Republic of Ghana, ICSID Case No. ARB/07/24, 18 juni 2010) waaruit volgt dat de controle op de wettigheid van een investering moet plaatsvinden op het moment dat de investering wordt gedaan. Deze rechtspraak verzet zich niet tegen de uitleg van het scheidsgerecht. Bij dit uitgangspunt past immers dat de wetmatigheid van de investeringen in dit geval door het scheidsgerecht is getoetst op het moment dat de investeringen onderdeel gingen uitmaken van de rechtsorde van de Russische Federatie, dat wil zeggen ten tijde van de incorporatie.
Russische Federatie v. Ukrnafta, zaaknr. 396/2017 en
Russische Federatie v. Stabil LLC e.a., zaaknr. 398/2017). In deze zaken was de uitleg van artikel 1 lid 1 BIT 1998 ook aan de orde (in de Engelse vertaling van de Zwitserse uitspraken aangeduid als:
Article 1 (1) IPA(
Investment Protection Agreement)
1998). Het Zwitserse Federale Hooggerechtshof oordeelde (in de Engelse vertaling):
We cannot concur with the Appellant when it argues that the very wording of Art. 1 (1) IPA 1998 indicates that the agreement only protects investments that, at the time of their making, were made by an investor from one Contracting State on the territory of another Contracting State; while by contrast, investments that were originally made in the investor’s home country and “are located in the territory of the host country at a later time only due to a boundary change” do not fall under the protection of the 1998 Investment Protection Agreement. Contrary to the view argued in the appeal, the wording “assets [which are] invested by an investor of once Contracting Party in the territory of the other Contracting Party” does not clearly indicate whether Art. 1 (1) IPA 1998 presupposes that the investment was already made in the host country’s territory from the outset, or whether the definition also includes investments made in a territory that only later came under the control of the host country. On the sole evidence of the wording of the text of the agreement as translated into English, there seems to be no more reason to rule out the position that the term “investments” entails an additional temporal restriction concerning a boundary change, than there is to rule out the Appellee’s opposing position that “investments” do not necessarily have to be in the foreign state from the outset.
dissenting opinion” heeft gegeven. Het Zwitserse Federale Hooggerechtshof deed echter een unanieme uitspraak. Er bestaat ook geen officieel verslag van de openbare beraadslaging. Dat één van de rechters tijdens de openbare beraadslaging – naar zou volgen uit een namens de Russische Federatie opgemaakt verslag van die zitting – argumenten heeft genoemd voor een andere zienswijze, doet er niet aan af dat het Zwitserse Federale Hooggerechtshof tot de hierboven geciteerde uitspraak is gekomen, waarbij het hof zich aansluit.
dissenting opinionis afgegeven (door prof. [...] in de zaak Naftogaz (
Naftogaz v. The Russian Federation, PCA Case No. 2017-16)) doet daar niet wezenlijk aan af.
García and García v. Bolivarian Republic of Venezuelaen het arbitrale vonnis van 20 april 2016 in de zaak
Uzan v. Republic of Turkey, SCC Arbitration V 2014/023). Deze uitspraken geven het hof geen grond om tot een ander oordeel te komen. Het ging in die zaken om investeerders die zich – op eigen initiatief en vaak specifiek met het doel om onder bescherming van een verdrag te komen vallen – hadden verplaatst. In het onderhavige geval gaat het om een verplaatsing van de grenzen van de verdragsluitende staten, waardoor een aanvankelijk binnenlandse investering buiten toedoen van de investeerder komt te liggen op grondgebied waarover de andere verdragsstaat rechtsmacht en effectieve controle heeft.
Berschader and Berschader v. The Russian Federation(SCC Case No.080/2004),
Standard Chartered Bank v. Tanzania(ICSID Case No. ARB/10/12),
Clorox Espana v. Venezuela(PCA Case No. 2015-30)). Die zaken werpen echter geen licht op de in deze zaak voorliggende kwestie. Het gaat hier immers niet om de vraag of sprake is van een dergelijke indirecte investering door Everest c.s., maar om de vraag of deze investering zich in de Russische Federatie moest bevinden op het moment dat zij (actief) werd gedaan. Everest c.s. hebben er bovendien in hun conclusie van dupliek terecht op gewezen dat de arbitrale uitspraak in de zaak
Clorox Espana v. Venezuelais vernietigd door het Zwitserse Federale Hooggerechtshof (
Clorox Spain S.L. v. Venezuela, Zwitserse Federale Hooggerechtshof, zaaknr. 4A 306/2019, 25 maart 2020), waarbij het Zwitserse Federale Hooggerechtshof overwoog dat er geen reden is om de in het toepasselijke bilaterale investeringsverdrag voorkomende term “
invested by investors” zo uit te leggen, dat sprake moet zijn van een actieve investering gedaan door de investeerder zelf in ruil voor een tegenprestatie.
Bayview Irrigation District et al v. Mexico, ICSID Case No. ARB(AF)/05/01,
Award, 19 juni 2007);
The Canadian Cattlemen for Fair Trade v. the United States of America, UNCITRAL, Award on Jurisdiction, 28 januari 2008). In die zaken waren de desbetreffende investeringen immers steeds binnenlands gebleven.
investmentsals bedoeld in artikel 1 lid 1 BIT 1998, en dat er in zoverre dus geen grond tot vernietiging van de arbitrale uitspraken is.
investor of a Contracting Party(hierna:
investor) in de zin van artikel 1 lid 2 van de BIT 1998. In het geval van [gedaagde 19] heeft het scheidsgerecht dat vastgesteld aan de hand van het interne en het internationale paspoort van [gedaagde 19], waaruit blijkt dat hij Oekraïens staatsburger was op het moment dat de gestelde inbreuken op de BIT 1998 plaatsvonden en het moment waarop de arbitrage is gestart. In het geval van de andere investeerders, die alle rechtspersonen zijn, heeft het scheidsgerecht dat vastgesteld aan de hand van een rapport van de heer [notaris], een Oekraïense notaris (hierna: [notaris]). [notaris] heeft bevestigd dat deze rechtspersonen kwalificeren als “
legal entities registered in Ukraine and operating under Ukrainian law” en dat zij “
could therefore act as legitimate holders of real property rights”. Aan de hand van het rapport van [notaris] heeft het scheidsgerecht vastgesteld dat Everest c.s. naar Oekraïens recht eigenaars waren van de vastgoedobjecten. Het scheidsgerecht heeft verder vastgesteld dat onder de wetgeving die de Russische Federatie heeft aangenomen na de incorporatie van de Krim, de ten tijde van de incorporatie bestaande eigendomsrechten met betrekking tot vastgoedobjecten worden gerespecteerd, en dat de Russische autoriteiten de onteigening van de investeringen van Everest c.s. niet hebben gerechtvaardigd op grond van non-conformiteit van de eigendomsrechten van Everest c.s. met Oekraïens of Russisch recht. De conclusie van het scheidsgerecht luidt dat de investeringen van Everest voldoen aan de wettelijke vereisten (§ 167 van het arbitrale tussenvonnis).
investorin artikel 1 lid 2 BIT 1998 moet worden uitgevoerd op het moment van het doen van de investering. Het scheidsgerecht had dus moeten toetsen of Everest c.s. op het moment van de oorspronkelijke investering bevoegd waren naar Oekraïens recht om investeringen op het grondgebied van de andere verdragspartij te doen. Die toets kon niet worden uitgevoerd op het moment van de investering omdat Everest c.s. toen binnenlandse investeringen hebben gedaan.
territoryvan de Russische Federatie op het moment dat de investeringen oorspronkelijk werden gedaan, kan Everest c.s. niet uitsluiten van bescherming als
investor.
investorszijn als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de BIT 1998 niet opgaat. Het vereiste in artikel 1 lid 2 van de BIT 1998 dat de
natural personof de
legal entitybevoegd is
in accordance with its legislation to make investments in the territory of the other Contracting Partybetekent (slechts) dat de investeerder volgens de wetten van zijn eigen land de bevoegdheid moet hebben om investeringen te verrichten op het grondgebied van de andere verdragsstaat. Dat Everest c.s. daartoe gerechtigd waren, staat niet ter discussie. Verder is het hof van oordeel dat het houden van de investeringen op de Krim na de incorporatie van de Krim niet in strijd is met regelgeving van Oekraïne. Dat Oekraïne deze investeringen formeel niet als buitenlandse investeringen beschouwt, maakt Everest c.s. niet onbevoegd om deze investeringen te houden. Zoals hiervoor reeds besproken, erkent Oekraïne dat de Russische Federatie
de factocontrole uitoefent op de Krim en gaat Oekraïne er in dat verband vanuit dat het de Russische Federatie is die verantwoordelijkheid draagt voor deze investeringen in die zin, dat de verplichting om – bijvoorbeeld – niet zonder adequate schadevergoeding tot onteigening over te gaan thans op de Russische Federatie rust.
investmentsin de zin van artikel 1 lid 1 BIT 1998, en dat Everest c.s. kwalificeren als
investorin de zin van artikel 1 lid 2 BIT 1998, behalve met de reeds besproken stellingen ook met de stelling dat Everest c.s. hun investeringen hebben verkregen met behulp van fraude, corruptie en geweld. Volgens de Russische Federatie is het scheidsgerecht ook om die reden onbevoegd, aangezien het verdrag alleen legale investeringen verkregen door legaal handelende investeerders beschermt en Everest c.s. dus geen beroep kunnen doen op de BIT 1998 ten aanzien van hun investeringen. Het scheidsgerecht heeft zich over dit standpunt niet uitgelaten omdat het door de Russische Federatie niet in de arbitrage is aangevoerd. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft de Russische Federatie echter het recht om in deze procedure alsnog onbevoegdheidsgronden aan te voeren.
investmentmoet zijn gedaan
in accordance with its legislation, dat wil zeggen de wetgeving van de gaststaat. Als de investering illegaal is, is er geen sprake van een investering, zodat het scheidsgerecht niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Om de bescherming van de BIT 1998 te verliezen, moet het dan wel gaan om onwettigheid die het doen van de investering zelf aantast en niet alleen om illegaal handelen bij de uitvoering van de investering (vgl. hof Den Haag, 18 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:234
HVY v Russische Federatie,rov. 5.1.11.2.). Dat betekent voor het onderhavige geval, waarin het gaat om onroerend goed, dat de rechten daarop niet op illegale wijze mogen zijn verkregen. De Russische Federatie betwist nu dat aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van het verdrag is voldaan omdat Everest c.s. hun eigendomsrechten door corruptie, fraude en geweld hebben verkregen. Het is aan de Russische Federatie om die betwisting met voldoende concrete feiten te staven.
investmentvan een
investorin twijfel te trekken
cottageen een stuk grond die deel uitmaakten van het resort.
investmenten
investoris voldaan.
Property Funddat de grond heeft verkocht, alleen op grond van een rechterlijke beslissing de overeenkomst met Fortuna kan opzeggen, en dat het
Property Funddat niet heeft gedaan. De opvatting van de officier van justitie is volgens Everest c.s. irrelevant, nu de officier van justitie door de rechter in het ongelijk is gesteld.
investor” in het enkelvoud in de tekst van de bepaling de instemming van de Russische Federatie met arbitrage beperkt tot geschillen met één investeerder, en zo niet, wat het vereiste verband tussen de vorderingen is in geval van meerpartijenarbitrage. Ten aanzien van de eerste vraag overweegt het scheidsgerecht dat de term “
investor(s)” in de BIT 1998 ook regelmatig in het meervoud wordt gebruikt, en dat iedere investeerder een partij bij een geschil met een verdragsstaat wordt als hij het in de BIT 1998 inbegrepen aanbod om te arbitreren accepteert. Het feit dat in artikel 9 BIT 1998 niet expliciet over meerpartijenarbitrage wordt gesproken, sluit die mogelijkheid dus ook niet uit. Het scheidsgerecht vindt steun voor dit oordeel in uitspraken van andere scheidsgerechten, zoals de uitspraken in
Abaclat v. Argentine Republic, ICSID Case No. ARB/07/5, 4 augustus 2011,
Ambiente Ufficio S.p.A. v. Argentine Republic, ICSID Case No. ARB/08/9, 8 februari 2013 en
Guaracachi America, Inc and Rurelec PLC v. Bolivia, PCA Case No. 2011-17, 31 januari 2014. Met betrekking tot het vereiste verband tussen de vorderingen overweegt het scheidsgerecht dat het met name in een geval waarin het scheidsgerecht deze kwestie ambtshalve moet beoordelen, volstaat dat de vorderingen tezamen zijn ingediend, dat zij op dezelfde bepalingen van de BIT 1998 zijn gebaseerd, dat zij in dezelfde omstandigheden zijn ontstaan en dat zij hetzelfde beogen. Het scheidsgerecht gaat er derhalve vanuit dat de instemming van de Russische Federatie met arbitrage op grond van de BIT 1998 zich uitstrekt tot de gezamenlijke vorderingen van Everest c.s.
an investor”, “
the investor”) en de verwijzing naar “
both parties” in lid 3. Wat betreft voorwerp en doel van het verdrag stelt de Russische Federatie dat een doelmatige bescherming van de rechten van investeerders in beginsel vereist dat de vordering van iedere investeerder afzonderlijk wordt behandeld. Gevoegde behandeling is alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan, wanneer meerdere investeerders tezamen een enkele investering of een groep investeringen houden of in het geval van massavorderingen van een groot aantal investeerders met vergelijkbare investeringen. De door het scheidsgerecht aangehaalde uitspraken van andere scheidsgerechten behoren tot een van deze categorieën. Dat geldt niet voor het onderhavige geschil. De Russische Federatie wijst in dat verband op diverse verschillen tussen de vorderingen van Everest c.s. en de noodzaak om vanwege die verschillen die vorderingen in afzonderlijke procedures te beoordelen.
investor” in het enkelvoud wordt gehanteerd, niet worden opgevat als een beperking van de mogelijkheid voor meerdere investeerders om gezamenlijk een vordering in te stellen. Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar “
both parties” in lid 3. De termen “
investor” en “
investment” worden in het verdrag soms in het enkelvoud en soms in het meervoud gehanteerd, zonder dat daarvoor een specifieke reden valt aan te wijzen. Zo spreekt artikel 9 lid 1 BIT 1998 wel over “
investments” in het meervoud. Het gebruik van het enkelvoud van de term “
investor” past bij het gebruik van de woorden “
any dispute” in dezelfde bepaling. Er had ook kunnen staan: “
All disputes between one Contracting Party and investors of the other Contracting Party (…)”. De strekking van de bepaling zou hetzelfde zijn geweest, terwijl in dat geval over “
investors” in het meervoud zou zijn gesproken. Het hof kan niet inzien waarom een doelmatige bescherming van de rechten van investeerders zich zou verzetten tegen meerpartijenarbitrage. Het is tenslotte de keuze van investeerders of zij hun vorderingen willen bundelen in één arbitrage. En het hof blijft ook bij zijn eerdere (voorlopige) oordeel dat het toestaan van de bundeling van de vorderingen van Everest c.s. in één meerpartijenarbitrage aansluit bij de praktijk in vergelijkbare (BIT-) zaken (rov. 6.9 van de beschikking van 11 juni 2019). In de zaken genoemd door het scheidsgerecht is meerpartijenarbitrage toegestaan op grond van overwegingen die ook in deze zaak opgaan (vgl. §§ 171 tot en met 174 van het arbitrale tussenvonnis). Deze zaken zijn niet allemaal onder te brengen in de twee categorieën onderscheiden door de Russische Federatie, en er is bovendien niets dat erop wijst dat in de arbitragepraktijk alleen in die gevallen meerpartijenarbitrage wordt toegestaan. Dat artikel 1046 Rv een bijzondere regeling bevat voor de samenvoeging van arbitrale gedingen leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 1046 Rv heeft betrekking op de samenvoeging van meerdere reeds aanhangige gedingen, tussen verschillende eisers en gedaagden, en niet op de gelijktijdige indiening van vorderingen door verschillende eisers tegen één gedaagde in één en hetzelfde geding. Er geldt in dit geval dan ook niet de eis van artikel 1046 Rv lid 2 dat tussen de gedingen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting