ECLI:NL:GHDHA:2022:1278

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
2200198720
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1986, was eerder veroordeeld tot een geldboete van 850 euro of 17 dagen hechtenis voor het rijden onder invloed van cannabis op 6 december 2018. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Het hof heeft het onderzoek in eerste aanleg en het hoger beroep in overweging genomen en de tenlastelegging beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard, ondanks een vormverzuim in de kennisgeving van het bloedonderzoek. Het hof concludeerde dat de verdachte schuldig was aan het rijden onder invloed van cannabis, wat een overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van 15 dagen hechtenis als deze niet naar behoren werd verricht. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001987-20
Parketnummer: 96-028648-19
Datum uitspraak: 7 juni 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 850 euro subsidiair 17 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, op of omstreeks 6 december 2018 te 's-Gravenhage, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in haar bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 5,5 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de tenlastelegging
Beoordeling van artikel 13 Besluit
Om tot een bewezenverklaring te komen van een feit waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 Wegenverkeerswet moet onder meer kunnen worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ‘onderzoek’ als bedoeld in dat artikel. Van een dergelijk onderzoek is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952).
Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit), dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek (zie HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
Op grond van het proces-verbaal rijden onder invloed constateert het hof dat het bloed op 6 december 2018 bij de verdachte is afgenomen. Vervolgens is het bloedmonster op 10 december 2018 door het NFI ontvangen, waarna het is doorgezonden naar het Labor Mönchengladbach voor onderzoek en aldaar op 12 december 2018 is ontvangen, zoals blijkt uit het rapport drugs in het verkeer en een e-mail van C. Boone d.d. 14 september 2021. Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat het bloedmonster na drie dagen door het NFI is ontvangen (waarbij de dag van afname en dag van ontvangst in het lab niet zijn meegerekend). Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’. Het voorschrift van artikel 13 lid 1 sub d van het Besluit is niet geschonden.
Beoordeling artikel 17 van het Besluit
In artikel 17 van het Besluit is opgenomen dat de opsporingsambtenaar de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis stelt van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek.
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat het onderzoeksrapport dateert van 12 december 2018 en dat op 15 januari 2019 de verdachte in kennis is gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek. Op grond hiervan oordeelt het hof dat de in artikel 17 van het Besluit genoemde termijn is geschonden. Dit vormverzuim heeft geen nadeel opgeleverd voor de verdachte, omdat er nog ruim tijd was om een tegenonderzoek te vragen (hetgeen de verdachte overigens niet heeft gedaan). Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hier verder geen gevolgen aan verbinden.
Hoewel de verdachte niet binnen één week na ontvangst van het rapport door de opsporingsambtenaar in kennis is gesteld van de uitslag van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek, is het hof van oordeel dat dit niet met zich meebrengt dat geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De in artikel 17 van het Besluit genoemde termijn vormt immers niet een waarborg voor de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek als zodanig.
‘Een onderzoek’ in de zin van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Nu ook anderszins niet is gebleken van schending van enig in het Besluit opgenomen waarborg die van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek, acht het hof de uitkomst van het onderzoek betrouwbaar en zullen de resultaten daarvan worden gebruikt voor het bewijs.
Het hof oordeelt op basis van hetgeen hiervoor is overwogen dat sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zodat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, op
of omstreeks6 december 2018 te 's-Gravenhage, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in haar bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 5,5 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van cannabis. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
11 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met het tijdsverloop sedert de pleegdata tot aan de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak in hoger beroep.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. K.I. de Jong en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. E.G. Ouwens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2022.