ECLI:NL:GHDHA:2022:1267

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
2200175520
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak met betrekking tot rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het rijden onder invloed van cannabis op 22 april 2019 in 's-Gravenhage. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. De advocaat-generaal vorderde dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van 600 euro, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 300 euro subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. Het hof oordeelde dat de waarborgen, zoals vastgelegd in artikel 13 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, niet waren nageleefd. Het bloedmonster van de verdachte was pas 12 dagen na afname naar het laboratorium gestuurd, wat niet als 'zo spoedig mogelijk' kon worden aangemerkt. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat het bloedmonster op een betrouwbare manier was behandeld, wat essentieel is voor de bewijsvoering in deze zaak.

Aangezien het hof tot de conclusie kwam dat er geen bewijs was dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen een voertuig had bestuurd, sprak het hof de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001755-20
Parketnummers: 96-182339-19 en 09-266096-18 (TUL)
Datum uitspraak: 7 juni 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 2 juli 2020 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 april 2019 te 's-Gravenhage, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,9 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 600 euro subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 300 euro subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Juridisch kader artikel 13 Besluit
Om tot een bewezenverklaring te komen van een feit waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 Wegenverkeerswet moet onder meer kunnen worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ‘onderzoek’ als bedoeld in dat artikel. Van een dergelijk onderzoek is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952). Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit), dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek (zie HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
De wijze waarop het bloedmonster direct na de afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties van die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, zijn relevante omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de verzending van het buisje of de buisjes bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Het genoemde voorschrift dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, strekt immers ertoe dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs of medicijnen na de bloedafname wordt geminimaliseerd. Als de rechter – aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting – vaststelt dat dit risico zo goed als afwezig is gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, staat de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium, niet in de weg aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden.
Daartoe is van belang dat de rechter concrete vaststellingen doet over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium (zie HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568).
Beoordeling artikel 13 Besluit
Op grond van het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 31 mei 2019 constateert het hof dat het bloed op 23 april 2019 bij de verdachte is afgenomen. Vervolgens is het bloedmonster op 6 mei 2019 door het Labor Mönchengladbach ontvangen, zoals blijkt uit het rapport drugs in het verkeer. Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat het bloedmonster na 12 dagen door het Labor Mönchengladbach is ontvangen.
Naar oordeel van het hof kan dit tijdsverloop niet worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit. Het hof oordeelt dan ook dat niet aan de betreffende waarborg is voldaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat op grond de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in de onderhavige zaak geen concrete vaststellingen kunnen worden gedaan over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium, zodat evenmin kan worden vastgesteld dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van de THC na de bloedafname was geminimaliseerd. Op basis van de brief van dr. C.M. Boone, forensisch onderzoeker toxicologie van het NFI d.d. 26 maart 2021 en het proces-verbaal van hoofdinspecteur P. Broer d.d. 3 december 2020, die alleen algemene informatie inhouden over de nieuwe werkwijze met betrekking tot het bewaren en vervoeren van de bloedblokken, kunnen deze concrete vaststellingen niet worden gedaan. Hetgeen de advocaat-generaal subsidiair heeft gesteld, namelijk dat ten aanzien van artikel 13 lid 1 van het Besluit sprake zou zijn van een ‘indirecte strikte waarborg’ vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het recht.
Nu het voorschrift onderdeel uitmaakt van het stelsel van strikte waarborgen, dient het resultaat van het verrichte bloedonderzoek van het bewijs te worden uitgesloten. Zonder ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW kan niet worden bewezen dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen een personenauto heeft bestuurd.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Den Haag van 20 maart 2019 opgelegde voorwaardelijke taakstraf.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde zal die vordering worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 9 april 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 20 maart 2019, parketnummer 09-266096-18, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. K.I. de Jong en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. E.G. Ouwens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2022.