ECLI:NL:GHDHA:2022:1266

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
2200083821
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bloedonderzoek en waarborgen bij rijden onder invloed van drugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het besturen van een snorfiets onder invloed van amfetamine op 14 november 2019 te Gorinchem. De officier van justitie heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het onderzoek in eerste aanleg en het hoger beroep in zijn geheel bekeken, inclusief de vordering van de advocaat-generaal.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt vernietigd en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de waarborgen, zoals neergelegd in artikel 8 van de Wegenverkeerswet en het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, niet zijn nageleefd. Dit betreft met name de verzending van het bloedmonster, dat pas 17 dagen na de afname naar het laboratorium is gestuurd, wat niet kan worden aangemerkt als 'zo spoedig mogelijk'.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen concrete vaststellingen zijn gedaan over de wijze van bewaren en transport van het bloedmonster, wat noodzakelijk is voor de betrouwbaarheid van de resultaten. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte onder invloed van drugs een voertuig heeft bestuurd. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000838-21
Parketnummers: 96-185893-20 en 02-123652-18 (TUL)
Datum uitspraak: 7 juni 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2021 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Gorinchem een voertuig, te weten een snorfiets heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 510 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 16 uren subsidiair 8 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Juridisch kader artikel 13 Besluit
Om tot een bewezenverklaring te komen van een feit waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 Wegenverkeerswet moet onder meer kunnen worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ‘onderzoek’ als bedoeld in dat artikel. Van een dergelijk onderzoek is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952). Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit), dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek (zie HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
De wijze waarop het bloedmonster direct na de afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties van die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, zijn relevante omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de verzending van het buisje of de buisjes bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Het genoemde voorschrift dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, strekt immers ertoe dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs of medicijnen na de bloedafname wordt geminimaliseerd. Als de rechter – aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting – vaststelt dat dit risico zo goed als afwezig is gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, staat de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium, niet in de weg aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden.
Daartoe is van belang dat de rechter concrete vaststellingen doet over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium (zie HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568).
Beoordeling artikel 13 Besluit
Op grond van het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 7 februari 2020 constateert het hof dat het bloed op 14 november 2019 bij de verdachte is afgenomen. Vervolgens is blijkens het ‘Rapport drugs in het verkeer’ het bloedmonster op 2 december 2019 door het MaasstadLab ontvangen. Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat het bloedmonster na 17 dagen door het MaasstadLab is ontvangen.
Naar oordeel van het hof kan dit tijdsverloop niet worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit. Het hof oordeelt dan ook dat niet aan de betreffende waarborg is voldaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in de onderhavige zaak geen concrete vaststellingen kunnen worden gedaan over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium, terwijl dat blijkens het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 12 april 2022 wel noodzakelijk is. De brief van dr. C.M. Boone van het NFI d.d. 26 maart 2021 en het proces-verbaal van hoofdinspecteur P. Broer d.d. 3 december 2020, die alleen algemene informatie inhouden over de nieuwe werkwijze met betrekking tot het bewaren en vervoeren van de bloedblokken, zijn daarvoor in de onderhavige zaak dus onvoldoende.
Hetgeen de advocaat-generaal subsidiair heeft gesteld, namelijk dat ten aanzien van artikel 13 lid 1 van het Besluit sprake zou zijn van een ‘indirecte strikte waarborg’ vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het recht. Nu het voorschrift onderdeel uitmaakt van het stelsel van strikte waarborgen, dient het resultaat van het verrichte bloedonderzoek van het bewijs te worden uitgesloten. Zonder ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW kan niet worden bewezen dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen een personenauto heeft bestuurd.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 7 september 2018 opgelegde voorwaardelijke straf.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde zal die vordering worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 16 december 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 7 september 2018, parketnummer 02-123652-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. K.I. de Jong en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. E.G. Ouwens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2022.