In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin twee naheffingsaanslagen in de gemeentelijke parkeerbelasting zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen, elk ter hoogte van € 66,45, zijn door de Heffingsambtenaar gehandhaafd na een bezwaarprocedure. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld, maar de Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
Een belangrijk aspect van de zaak is het verzoek van belanghebbende om uitstel van de zitting in eerste aanleg, dat door de Rechtbank is afgewezen. Belanghebbende was op de zitting van de Rechtbank niet aanwezig omdat zijn gemachtigde op dezelfde dag een complexe zitting op een andere locatie had. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen om het uitstelverzoek af te wijzen, aangezien de mondelinge behandeling essentieel is in belastingzaken. Het Hof concludeert dat belanghebbende in zijn belangen is geschaad door de afwijzing van het uitstelverzoek.
Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling. Tevens wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 759, en dient de Heffingsambtenaar de griffierechten van in totaal € 182 aan belanghebbende te vergoeden.