ECLI:NL:GHDHA:2022:1009

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.282.179/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan waterleiding door werkzaamheden in sloot

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Jaro B.V. voor schade aan een waterleiding van Evides N.V. die is ontstaan tijdens werkzaamheden in een sloot. Evides, een drinkwaterbedrijf, vordert schadevergoeding van Jaro, dat gespecialiseerd is in baggerwerkzaamheden. De kern van het geschil is of de werkzaamheden van Jaro als baggerwerkzaamheden of als maaiwerkzaamheden moeten worden gekwalificeerd. Dit onderscheid is van belang voor de vraag of Jaro aansprakelijk is voor de schade, aangezien de zorgplicht voor graafwerkzaamheden niet geldt voor maaiwerkzaamheden. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en constateert dat de rechtbank aan Evides de bewijslast heeft opgelegd om aan te tonen dat de schade is veroorzaakt door baggerwerkzaamheden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij Evides stelt dat de schade is veroorzaakt door onzorgvuldig handelen van Jaro. Jaro betwist dit en stelt dat de schade is ontstaan door maaiwerkzaamheden, waarvoor geen zorgplicht geldt. Het hof oordeelt dat Evides niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en dat de werkzaamheden van Jaro niet onder de WION vallen. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelt Evides in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.282.179/01
Rolnummer rechtbank : 7608129 CV EXPL 19-11905

arrest van 1 maart 2022

inzake

Evides N.V.,

gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Evides,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen

Jaro B.V.,

gevestigd te Stellendam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Jaro,
advocaat: mr. H.R. Flipse te Rotterdam

Het geding

Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 22 september 2020.
Bij dat arrest is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze mondelinge behandeling heeft niet plaatsgevonden.
Bij memorie van grieven (met één productie) heeft Evides zeven grieven aangevoerd tegen de bestreden vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2019 en 3 april 2020. Bij memorie van antwoord heeft Jaro de grieven bestreden.
Op 5 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Door beide advocaten is de zaak mondeling toegelicht aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities c.q. spreekaantekeningen. Tevens is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door Evides een akte met producties ingediend. Ook Jaro heeft nog een productie overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.

Waar het in deze zaak over gaat

1. Evides is een drinkwaterbedrijf. Jaro is een bedrijf dat onder meer is gespecialiseerd
in baggerwerkzaamheden. Bij werkzaamheden van Jaro in een sloot is een waterleiding van Evides beschadigd geraakt. Evides vordert in deze procedure vergoeding door Jaro van de schade die is veroorzaakt door de beschadiging van deze waterleiding.

De feiten

2. De rechtbank heeft in het door haar gewezen tussenvonnis onder 2.1. tot en met 2.4. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Het gaat om de navolgende feiten.
2.1.
Evides is een drinkwaterbedrijf. Jaro is een bedrijf dat onder meer is gespecialiseerd
in baggerwerkzaamheden.
2.2.
Op 13 november 2017 heeft Jaro werkzaamheden uitgevoerd in en aan een sloot,
gelegen langs de [adres]. Bij die
werkzaamheden is schade ontstaan aan een waterleiding van Evides (hierna: de leiding). Het
betreft een huisaansluiting. Deze leiding bevond zich op de bodem van de sloot.
2.3.
Voorafgaande aan de werkzaamheden heeft Jaro een KLIC-melding (graafmelding) gedaan. Op de daarop ontvangen informatie is de leiding niet zichtbaar. Nadere informatie
over in het graafgebied aanwezige huisaansluitingen is door Jaro niet opgevraagd.
2.4.
De leiding is tijdelijk hersteld op 13 november 2017. Definitief herstel heeft
plaatsgevonden op 16 oktober 2018, waarbij de leiding met een boogzinker onder de bodem
van de sloot door is getrokken.

Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
Evides vordert in deze procedure de veroordeling van Jaro tot betaling aan haar van
€ 5.417,09 in hoofdsom, € 132,87 aan verschenen rente en € 700,- aan kosten voor vaststelling schade, aansprakelijkheid en verhaal. Aan haar vordering heeft Evides – samengevat - ten grondslag gelegd dat Jaro onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met de op haar op rustende zorgplicht baggerwerkzaamheden uit te voeren zonder afdoende voorzorgsmaatregelen te nemen, waaronder het opvragen van de informatie aangaande huisaansluitingen, waardoor schade is ontstaan aan het net. Jaro is daarom volgens Evides aansprakelijk voor de door Evides geleden schade, bestaande uit de kosten van herstel en de bijkomende kosten.
3.2.
Jaro heeft de vordering betwist en heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. De werkzaamheden waarbij de leiding is beschadigd betreffen maaiwerkzaamheden en niet baggerwerkzaamheden. Op maaiwerkzaamheden in een sloot is de zorgplicht die voor graafwerkzaamheden geldt niet van toepassing. Jaro is dus niet aansprakelijk voor de schade. Subsidiair stelt Jaro zich op het standpunt dat zij niet meer verschuldigd is dan de kosten voor de reparatie van de bestaande leiding.
3.3.
Bij het bestreden tussenvonnis van 27 september 2019 heeft de rechtbank aan Evides opgedragen te bewijzen dat de schade aan de leiding is ontstaan door baggerwerkzaamheden van Jaro.
3.4.
Vervolgens heeft Evides in het kader van de bewijsvoering bij akte twee schriftelijke bescheiden in het geding gebracht en deze schriftelijk toegelicht. Jaro heeft hierop gereageerd bij akte.
3.5.
Bij het bestreden eindvonnis van 3 april 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat Evides niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd en heeft zij de vordering van Evides afgewezen, met veroordeling van Evides in de kosten van het geding.

De beoordeling in hoger beroep

Baggerwerkzaamheden of maaiwerkzaamheden?
4. Partijen strijden onder meer over de vraag hoe de onderhavige werkzaamheden van Jaro moeten worden gekwalificeerd, met name of sprake is geweest van baggerwerkzaamheden of van maaiwerkzaamheden (ook wel genoemd “maaikorven” of “slootmaaien”) in de betreffende sloot. Op deze vraag hebben de grieven 2 tot en met 6 betrekking. Met deze grieven heeft Evides, naar de kern genomen, betoogd dat de rechtbank ten onrechte het verweer van Jaro heeft gehonoreerd dat geen sprake is van baggerwerkzaamheden, maar van maaiwerkzaamheden. Volgens Evides heeft Jaro dit verweer onvoldoende gemotiveerd, is Evides ten onrechte opgedragen te bewijzen dat de schade aan de leiding is ontstaan door baggerwerkzaamheden van Jaro, is het door Evides aangedragen bewijs ten onrechte niet doorslaggevend geacht, en is een onjuist bewijscriterium gehanteerd (ten aanzien van de verklaring van mevrouw Jansen). Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Vooropgesteld wordt dat op Evides volgens de hoofdregel van art. 150 lid 1 Rv de stelplicht en – zo nodig - de bewijslast rust van haar op rechtsgevolg - te weten aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad - gerichte stelling dat door Jaro grondroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd in de sloot, waarbij schade is toegebracht aan een aan haar toebehorende waterleiding.
6. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Jaro deze stelling voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Jaro heeft gesteld dat de schade niet is veroorzaakt door grondroerende werkzaamheden met de door Evides bedoelde KATO 512 met baggerbak, maar door maaiwerkzaamheden met een Kubota minigraver met maaikorf, en dat zij bij die maaiwerkzaamheden niet onzorgvuldig dan wel onrechtmatig jegens Evides heeft gehandeld. In dit kader heeft Jaro (samengevat) nog het volgende aangevoerd. Haar gebruikelijke werkwijze is dat zij voorafgaand aan het baggeren eerst de sloten maait. Daarna peilt zij waar baggerwerkzaamheden nodig zijn en vraagt zij voor de betreffende locaties de ligging van de huisaansluitingen op. Dat er op de dag van de schade baggerwerktuigen zijn aangetroffen is niet vreemd, nu zij mogelijk op een andere locatie al wel aan het baggeren was. Voor zover er bagger op de kant aanwezig is, heeft dit er mee te maken dat bagger niet ter hoogte van woningen op de kant mag worden gelegd. De bagger op de foto komt dus uit een ander gedeelte van de sloot, aldus Jaro.
7. Het hof is van oordeel dat dit een voldoende gemotiveerd verweer oplevert tegen de voornoemde stelling van Evides, zodat het aan Evides is om te bewijzen dat de schade aan de leiding is veroorzaakt door baggerwerkzaamheden van Jaro. Het hof kan zich dan ook verenigen met zowel de door de rechtbank toegepaste bewijslastverdeling tussen partijen, als met de inhoud van de door haar aan Evides verstrekte bewijsopdracht. Anders dan Evides, ziet het hof in deze zaak geen reden om de bewijslast (en daarmee het bewijsrisico) om te draaien in de zin van art. 150 lid 1, laatste zinsnede, Rv.
8. Ten aanzien van de vraag of Evides in haar bewijsopdracht is geslaagd, geldt het volgende. Evides meent dat zij voldoende bewijs heeft geleverd onder meer door overlegging van: (i) de melding van mevrouw [bewoonster] (hierna: de bewoonster) inhoudend dat haar huisaansluiting is geraakt met baggerwerkzaamheden; ; (ii) de gespreksnotitie van 22 oktober 2019 (met als onderwerp: “Navraag storingsmelding”) waarin staat dat de bewoonster die dag over de melding van twee jaar eerder het volgende heeft gezegd:
“Er was een machine met een grote bak en rupsbanden die inde sloot aan het scheppen was, daarom heb ik baggerwerk gezegd.”(prod. 18 van Evides); en (iii) enkele foto's van de schadelocatie. Verder heeft Jaro een beroep gedaan op het navolgende. De schadeopnemer van Evides (de heer [schadeopnemer], hierna: [schadeopnemer]) heeft naar aanleiding van de storingsmelding een toedrachtsonderzoek verricht en heeft vastgesteld dat de schade is veroorzaakt door de graafmachine die te zien is op de foto's van prod. E1). Tegenover [schadeopnemer] is geen melding gemaakt van het feit dat de schade niet zou zijn veroorzaakt met die machine, maar met een andere, op dat moment niet aanwezige machine met een maaikorf. Evides verwijst in dit verband naar het door haar overgelegde handgeschreven schaderapport, dat [schadeopnemer] heeft opgesteld op de schadelocatie , productie A1. Op de schadelocatie is door [schadeopnemer] alleen een baggerbak ('aangepaste graafbak') aangetroffen. Volgens Evides is het veelzeggend dat (blijkens de notitie op p. 2 van het rapport) de machinist niet erg mededeelzaam was en dat hij het maar niks vond dat zijn machine werd gefotografeerd. Ook wijst Evides erop dat de foto’s van de schadelocatie tonen: (i) een graafmachine waarvan de rupsen vol bagger zitten en (ii) een nog natte graafbak; (iii) de sporen van die machine in het talud en (iv) een grote plas dunne bagger direct daarnaast in het maaiveld. Die baggersporen zijn volgens Evides essentieel omdat bagger onmogelijk uit de sloot kan worden 'opgeschept' met een maaikorf. Op grond hiervan kan worden aangenomen dat er daadwerkelijk baggerwerk is uitgevoerd, aldus Evides.
9. Het hof is op grond van een zelfstandige beoordeling van het bijgebrachte bewijs van oordeel dat Evides niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
10. Het feit dat de bewoonster bij haar melding heeft gesproken over een storing aan haar waterleiding wegens ‘baggerwerk’ en dat zij spreekt van ‘een machine met een grote bak en rupsbanden die in de sloot aan het scheppen was’, acht het hof niet doorslaggevend. Jaro heeft er namelijk op gewezen dat de omschrijving van een machine met een grote bak en rupsband ook betrekking kan hebben op de Kubota minigraver met maaikorf, die volgens haar de schade heeft veroorzaakt en waarvan zij enkele foto’s heeft overgelegd (prod. 1 bij conclusie van antwoord). Verder heeft Jaro naar voren gebracht dat het onderscheid tussen baggerwerkzaamheden en maaiwerkzaamheden niet zonder meer kan worden aangegeven door een leek, wat het hof niet als onaannemelijk voor komt. Het hof tekent hierbij aan dat - als onbetwist - vast staat dat bij maaikorven de maaikorf over de bodem van de sloot naar de kant wordt getrokken (waarbij het riet in de sloot en andere waterplanten worden afgeknipt). Deze activiteit behoeft op een leek niet anders over te komen dan het verrichten van baggerwerkzaamheden, omdat van de kant af gezien veelal niet duidelijk zal zijn of er over de bodem van de sloot wordt gemaaid dan wel (ook)
inde bodem van de sloot wordt geroerd. Verder verdient overweging dat de bewoonster door Evides niet als getuige is voorgebracht in het kader van haar bewijsopdracht.
11. Daar komt nog bij dat Jaro heeft aangevoerd dat de monteur van Evides eerst is overgegaan tot reparatie van de beschadigde leiding, en dat pas daarna de door Evides overgelegde foto’s zijn gemaakt door de schadeopnemer, die volgens Evides ongeveer 1,5 uur na de schademelding ter plaatse aanwezig was. Dit is als zodanig niet betwist. Het hof acht het dan ook redelijkerwijs niet uitgesloten dat [schadeopnemer] ten onrechte de (in de buurt nog aanwezige) KATO 512 met baggerbak heeft aangezien voor de machine die de schade heeft veroorzaakt, en dat de Kubota intussen was doorgegaan met maaikorven en door het verstrijken van enige tijd uit het zicht was verdwenen, dan wel intussen was verplaatst naar een andere locatie, als door Jaro is aangevoerd. Mede in dit licht bezien, is het enkele feit dat de machinist van de KATO 512 niet mededeelzaam was, onvoldoende voor het verlangde bewijs. Dat rupsbanden van die baggermachine vol met modder zaten, is gelet op dit alles evenmin doorslaggevend. Hetzelfde geldt voor het feit dat op de bedoelde foto’s is te zien dat er modder (dunne bagger) aan de kant van de sloot lag, nu niet zeker is of die modder wel afkomstig was van de locatie waar de schade is veroorzaakt. Het hof acht het bij gebreke van voldoende verifieerbare gegevens, ook niet voldoende aannemelijk dat die foto’s (precies) zijn genomen op de schadelocatie. Dat er op één van de foto’s sporen van rupsbanden van een machine in het talud van de sloot zichtbaar zijn, is evenmin doorslaggevend, nu Jaro er – onbetwist - op heeft gewezen dat de machinist van een baggermachine bij het baggeren met zijn kraan zeker niet zo schuin op de kant zal gaan staan, en dat dit ook niet nodig is gelet op de lengte van de kraanarm (memorie van antwoord onder 82). Bij dit alles komt nog dat [schadeopnemer] zijn beschrijving van de toedracht (onbetwist) nu eenmaal niet op waarheid heeft laten toetsen - en ondertekenen - door (een) machinist(en) van Jaro. Ten slotte geldt dat, zoals namens Evides ten pleidooie is bevestigd, het hof ervan uit kan gaan dat de betreffende leiding op de bodem van de sloot lag. De leiding lag dus niet
inde bodem, waardoor niet zonder meer kan worden aangenomen dat de schade tijdens baggerwerkzaamheden (grondroeren) moet zijn ontstaan. Deze kan immers ook zijn ontstaan door maaiwerkzaamheden, waarbij de maaikorf over de bodem van de sloot wordt getrokken en daarbij de leiding (liggend op de bodem) kan hebben beschadigd.
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het door Evides bijgebrachte bewijs onvoldoende is omdat bij het hof twijfel blijft bestaan over de vraag of de schade aan de waterleiding is toegebracht door baggerwerkzaamheden van Jaro in de betreffende sloot. Evides heeft in hoger beroep geen aanvullend bewijs aangeboden. De grieven 2 tot en met 6 kunnen dan ook niet slagen.
Geen graafwerkzaamheden in de zin van de WION
13. Het hof komt thans toe aan de behandeling van grief 1. Met deze grief komt Evides op tegen het oordeel van de rechtbank in het voornoemde tussenvonnis, dat partijen het erover eens zijn dat de zorgplichten die gelden voor graafwerkzaamheden niet gelden voor maaiwerkzaamheden, en dat (slechts) voor zover sprake zou zijn van baggerwerkzaamheden Jaro gehouden zou zijn om de schade van Evides te vergoeden. Ter toelichting op deze grief heeft Evides – samengevat – het navolgende gesteld.
14. Evides meent dat zij in haar processtukken niet de conclusie heeft getrokken dat de zorgplichten die gelden voor graafwerkzaamheden niet gelden voor maaiwerkzaamheden. Volgens haar sluit de WION, integendeel, niet uit dat ook het maaikorven als graafwerkzaamheden moet worden beschouwd. Voor zover maaikorven in het algemeen niet als graafwerkzaamheden zou moeten worden beschouwd, moet het in ieder geval als gevaarzettend worden aangemerkt. Het door Jaro aangenomen 'werk' of 'project' - hier het baggerproject - moet als geheel worden beschouwd en de daarvoor bestaande zorgplichten moeten ruim vooraf in acht worden genomen, zodat alle onderdelen van het werk daardoor zijn beveiligd. Het maaikorven is onderdeel van het baggerproject. De rechtbank heeft ten onrechte de werkzaamheden opgedeeld en onderscheid gehanteerd tussen bagger- en maaiwerkzaamheden als beslissende factor voor aansprakelijkheid. Voor de aansprakelijkheid maakt het niet uit of de schade hier met een maaikorf of met een baggermachine is veroorzaakt. De rechtbank had moeten oordelen dat Jaro: (i) in opdracht van Waterschap Hollandse Delta baggerwerk moest uitvoeren, voor welke werkzaamheden zorgplichten gelden, (ii) dat Jaro niet heeft betwist dat ze aan die zorgplicht niet heeft voldaan, zodat (iii) zij aansprakelijk is voor de onderhavige schade, aldus Evides.
15. Deze grief stelt onder meer de vraag aan de orde of maaiwerkzaamheden aan te merken zijn als graafwerkzaamheden in de zin van de WION. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is en zal dat oordeel hieronder toelichten.
16. Nu Evides niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, moet het ervoor worden gehouden dat geen sprake was van graafwerkzaamheden (als bedoeld in de WION), maar van maaiwerkzaamheden (als door Jaro gesteld). Maaiwerkzaamheden verschillen duidelijk van het uitbaggeren van een sloot, een in de memorie van toelichting genoemd voorbeeld van werkzaamheden die onder de WION vallen. Bij baggerwerkzaamheden gaat het om het weghalen van zand, slib en andere lagen van de waterbodem. Hiervan is geen sprake geweest. Daarbij geldt nog dat, zoals Jaro onbetwist heeft toegelicht ten pleidooie, een maaikorf constructief ook niet geschikt is om de bodem van een sloot uit te diepen. De maaiwerkzaamheden vallen overigens evenmin te vergelijken met ‘diepploegen’, een ander voorbeeld van (agrarische) werkzaamheden die volgens de memorie van toelichting onder ‘graafwerkzaamheden’ worden geschaard. Uit de in de memorie van toelichting gegeven voorbeelden volgt dat niet iedere vorm van (al dan niet agrarische) grondbewerking zonder meer onder de reikwijdte van de WION valt, alleen al omdat niet bij iedere agrarische grondbewerking het risico op kabel- en leidingschade bestaat. Doorslaggevend voor de toepasselijkheid van de WION is of de werkzaamheden in de ondergrond kabel- of leidingschade tot gevolg kunnen hebben (vgl. Hof Den Haag 30 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2334). Van een ondergrondse leiding was hier – als gezegd – geen sprake; de leiding lag op de bodem van de sloot.
17. Evides heeft een beroep gedaan op de memorie van toelichting bij de WION, waarin staat:
het mechanisch verrichten van werkzaamheden in water valt eveneens onder ‘graafwerkzaamheden’ in de zin van de WION. Deze passage brengt echter niet mee dat daarbij iedere mechanische werkzaamheid in het water onder het toepassingsbereik van de WION wordt gebracht. Het zal moeten gaan om werkzaamheden “in de ondergrond” van het water. Het hof verwerpt ook het beroep op CROW 500. Die Richtlijn ziet weliswaar op werkzaamheden bij kabels en leidingen rond het water, maar ook voor de toepassing van die Richtlijn is nodig dat sprake is van graafwerkzaamheden in de zin van de WION. Het feit dat de door Jaro geraakte leiding in het water lag, betekent dus niet zonder meer dat de WION van toepassing is. Hetzelfde geldt voor het enkele feit dat bij Jaro het maaikorven van het natte profiel van de watergang vooraf gaat aan het baggeren. Maaikorven is naar zijn aard nu eenmaal een andere bewerking dan grondroeren. Bij maaikorven wordt, als gezegd, de maaikorf over de bodem van de sloot naar de kant getrokken, hetgeen duidelijk verschilt van het uitbaggeren van een sloot. Maaikorven kan ook onafhankelijk van baggeren plaatsvinden. Het stappenplan op de site van Jaro waarin het - in de agrarische wereld gebruikelijke - 'keukentafelgesprek’ voor komt, maakt dit alles niet anders.
18. De slotsom is dat het hof van oordeel is dat de verrichte maaiwerkzaamheden van Evides niet onder de WION vallen. Vervolgens resteert de vraag, die in grief 1 eveneens aan de orde wordt gesteld, of Jaro in het kader van de maaiwerkzaamheden, waarop de WION en CROW 500 dus niet van toepassing zijn, (niettemin) onrechtmatig gevaarzettend heeft gehandeld. Daarover overweegt het hof het navolgende.
Geen onrechtmatig gevaarzettend handelen bij de verrichte maaiwerkzaamheden
19. Indien en voor zover Evides met haar grieven nog aanvoert dat de maaiwerkzaamheden van Jaro ook indien deze niet vallen onder de zorgplichten van de WION en de voornoemde Richtlijn, zijn aan te merken als onrechtmatig gevaarzettend handelen jegens Evides, geldt het navolgende.
20. Bij de aansprakelijkheid voor schade aan leidingen en kabels als gevolg van maaiwerkzaamheden gaat het om een afweging, waarbij onder meer de grootte van het risico op schade en de bezwaarlijkheid van door de uitvoerder van de werkzaamheden en door de netbeheerder te nemen voorzorgsmaatregelen moet worden bezien, ook in hun onderlinge verhouding, en waarbij deze moet worden afgezet tegen de mogelijke gevolgen van het beschadigen van kabels of leidingen.
21. Het hof stelt voorop dat noch uit de WION, noch uit de vigerende CROW-richtlijn voortvloeit dat een KLIC-melding in dit geval verplicht was. Niettemin heeft Jaro (onverplicht) een KLIC- melding gedaan voorafgaand aan de onderhavige maaiwerkzaamheden. Op de daarop ontvangen informatie is de onderhavige leiding echter niet zichtbaar.
22. Dat (ook) bij het slootmaaien een risico bestaat op schade aan leidingen en kabels in sloten, staat wel vast. Dat risico heeft zich hier immers verwezenlijkt. Echter, dat het gaat om een zodanig groot risico dat van Jaro bijzondere voorzorgsmaatregelen konden worden verlangd, zoals het lokaliseren van mogelijke leidingen op de bodem van de sloot voorafgaand aan het maaien, heeft Evides niet (voldoende) onderbouwd. Welke andere voorzorgsmaatregelen – anders dan een KLIC-melding – Jaro had kunnen treffen, heeft Evides niet duidelijk gemaakt. Daarbij acht het hof van belang dat Evides niet heeft betwist dat Jaro wél onverplicht een KLIC-melding heeft gedaan, waarop de huisaansluiting niet was te zien. In zoverre heeft Jaro feitelijk wel degelijk voorzorgsmaatregelen getroffen.
23. Verder geldt dat Evides zelf betrekkelijk weinig heeft gedaan ter voorkoming van leidingschade als gevolg van maaiwerkzaamheden waarvoor een – onverplichte, maar in de ogen van Evides essentiële – KLIC-melding wordt gedaan. Gesteld noch gebleken is dat de voorzorgsmaatregel die Jaro heeft gesuggereerd, te weten het voldoende duidelijk aangeven van (alle) relevante huisaansluitingen naar aanleiding van een KLIC-melding, als bijzonder bezwaarlijk kan worden aangemerkt. Het hof tekent hierbij aan dat de overgelegde brief van Evides aan Jaro van 11 augustus 2017 (prod. A5 bij akte ten behoeve van de meervoudige behandeling van Evides) in dit opzicht te wensen over laat. Daarin is vermeld dat het kan voorkomen dat geen of niet alle gevraagde gegevens omtrent huisaansluitingen zijn bijgesloten (in de naar aanleiding van de KLIC-melding aan Jaro verschafte informatie, hof), doordat dit niet (nog) niet geautomatiseerd mogelijk is. Verder is in deze brief vermeld:
“Indien u (Jaro, hof) deze gegevens alsnog wilt ontvangen, kunt u hiertoe een verzoek indienen via het mailadres graafmeldingen@evides.nl. Hierbij dient u de adressen van de gewenste aansluitgegevens te vermelden. U zult dan de gegevens binnen 5 werkdagen ontvangen”.Door Evides is niet voldoende toegelicht waarom het in 2017 nog niet mogelijk was om de gegevens over alle relevante huisaansluitingen geautomatiseerd beschikbaar te maken, zodat die complete informatie (inclusief alle relevante huisaansluitingen) in één keer kon worden bijgesloten naar aanleiding van een KLIC-melding. Als dit toen (in 2017) in redelijkheid nog steeds niet mogelijk was, is verder niet toegelicht waarom in de betreffende brief dan niet een voldoende indringende waarschuwing kon worden gegeven dat het (alsnog) aanvragen van de bedoelde (aanvullende) informatie van belang was voor het veilig kunnen gaan verrichten van werkzaamheden waarvoor geen KLIC-melding nodig was, zoals de door Jaro uitgevoerde maaiwerkzaamheden.
24. Het hof is aldus, alles afwegende, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Jaro onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen, in die zin dat in verband met de maatschappelijke zorgvuldigheid die Jaro in acht behoort te nemen, van haar verlangd kon worden dat zij meer of andere voorzorgsmaatregelen had getroffen ter voorkoming van de schade aan de waterleiding. Ook in zoverre zijn de grieven 1 tot en met 6 ongegrond.
25. Grief 7, die voortbouwt op de andere grieven en tevens ziet op de proceskosten, heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de andere grieven.
De slotsom
26. De slotsom is dat de bestreden vonnissen met aanvulling van gronden zullen worden bekrachtigd en dat Evides als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten als gevorderd.

Beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2019 en 3 april 2020;
- veroordeelt Evides in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Jaro tot op heden begroot op € 760,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.361,- aan salaris advocaat (3 punten, tarief I, Liquidatietarief 2021) en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, C.A. Joustra en P. Kuipers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.