Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 25 mei 2021
1. Petrus Cornelis SCHOUTEN ,
2. [appellant 2] ,
Het verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
Voor zover niet bij wet anders is bepaald, is de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Datzelfde geldt voor medewerkers en personeel van de advocaat, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening’.
In deze bijlage worden als nummer, bedoeld in artikel 4a, tweede lid, van het besluit, aangewezen de volgende nummers:
De gedetineerde wordt in staat gesteld met de in artikel 37, eerste lid, genoemde personen en instanties(waaronder de ‘rechtsbijstandverlener’, het hof
) telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en gelegenheid bestaat. Op deze gesprekken wordt geen ander toezicht uitgeoefend dan noodzakelijk is om de identiteit van de persoon of instantie met wie de gedetineerde een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast te stellen’.
rechtsbijstandverlener’ gedefinieerd als, voor zover hier van belang: ‘
advocaat’.
Artikel 1.1:
De advocaat (…) geeft (…) aanvullend de volgende nummers op als geheimhoudernummer aan de secretaris van de algemene raad
Ik sluit af met de opmerking dat deze beslissing niet voortkomt uit een gebrek aan vertrouwen van het Landelijk Parket richting [appellant 2] , wij kennen hem als iemand die zich aan de gemaakte afspraken houdt.”
grief 3behandelen waarmee de vraag aan de orde wordt gesteld of [appellant 2] als werknemer van het advocatenkantoor van Schouten een van deze afgeleid verschoningsrecht heeft. De Staat stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is.
Ingevolge artikel 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, zich in rechte op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Het gaat daarbij om de wetenschap die een verschoningsgerechtigde heeft verkregen in de uitoefening van zijn beroep. Een advocaat komt daarom alleen een verschoningsrecht toe in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat.’
Grief 3van de Staat gaat dus niet op.
grief 4van de Staat faalt derhalve.
grief 2van de Staat, die uit twee onderdelen bestaat:
de factoal gehonoreerd met betrekking tot de rechten van de kroongetuige om te klagen over de uitoefening van de artikel 39 lid 4 Pbw-bevoegdheden van de directeur. Door de Staat is niet duidelijk gemaakt dat er nog andere rechten van de kroongetuige zijn die door de beslissing van de voorzieningenrechter worden geraakt.
grief 2kan, zo moet worden geconcludeerd, niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
grief 5in de zaak tegen Schouten heeft de Staat geen andere argumenten ten grondslag gelegd dan hiervoor al zijn besproken en verworpen. Ten opzichte van [appellant 2] is in grief 5 nog aangevoerd dat niet valt in te zien dat zijn weigering om medewerking te verlenen aan het tot brengen van contact tussen [appellant 2] en de kroongetuige via een geheimhoudernummer, het voor [appellant 2] onmogelijk maakt om zijn taken uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met Schouten Legal Advocaten naar behoren uit te voeren en dat het niet duidelijk is waarom het voor het uitdenken van een mediastrategie en mediavoering noodzakelijk is om
geprivilegieerdcontact met de kroongetuige te hebben. Ook hierin kan de Staat niet worden gevolgd. Zoals hiervoor is overwogen, is het door [appellant 2] te verrichten ‘mediawerk’ zozeer verknoopt met de rechtshulpverlening door Schouten dat het onder diens ‘advocatuurlijke’ werkzaamheden valt. Dat betekent dat te dien aanzien op [appellant 2] een geheimhoudingsplicht rust (zie artikel 11a lid 1 Advocatenwet), waaraan artikel 218 Sv het privilege van het verschoningsrecht verbindt.