ECLI:NL:GHDHA:2021:859

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
BK-20/00778
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015 met betrekking tot verzwegen inkomsten en omkering bewijslast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 75.000, maar na bezwaar werd dit verlaagd tot € 38.163. Belanghebbende had echter een aangifte gedaan van slechts € 7.245. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarbij de Inspecteur de omkering van de bewijslast toepaste op basis van de stelling dat belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan.

De feiten wijzen op een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende, waarbij hij betrokken zou zijn geweest bij de productie van synthetische drugs. De Inspecteur baseerde zijn correcties op bevindingen uit dit onderzoek, waaronder contante stortingen en aangetroffen contanten in de woning van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat belanghebbende in 2015 zodanig hoge inkomsten had dat de vereiste aangifte niet was gedaan. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de aanslag op een redelijke schatting was gebaseerd en dat de aanslag moest worden verminderd tot het bedrag dat belanghebbende had aangegeven in zijn aangifte.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en stelde het belastbaar inkomen vast op € 7.245. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en diende hij het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00778

Uitspraak van 29 april 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S. Önemli)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 november 2020, nummer SGR 20/346.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 2.061 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.163. De in rekening gebrachte belastingrente heeft de Inspecteur verminderd tot € 1.299.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 26 maart 2021 een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 april 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.1. Op 11 augustus 2015 is bij het Internationaal Rechtshulp Centrum te Den Haag door de Belgische autoriteiten gemeld dat er een grote hoeveelheid chemicaliën is besteld vanuit Nederland. Naar aanleiding van deze melding is op 24 maart 2016 een strafrechtelijk onderzoek onder de naam " [Y] " gestart naar belanghebbende.
2.1.2. In het kader van het onderzoek " [Y] " hebben er op 6 september 2016 doorzoekingen plaatsgevonden in de loods aan de [adres 1] te [woonplaats 1] en de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 2] . Daarbij is belanghebbende aangehouden.
2.1.3. Het proces-verbaal aanvraag machtiging leggen en handhaven conservatoir beslag van 30 januari 2016 [2017,
Hof] vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
"Uit observaties en bakengegevens is gebleken dat [verdachte X] met grote regelmaat vanuit zijn opslagcontainers aan de (…) te [woonplaats 3] of loodsen aan de (…) te [woonplaats 4] en/of (…) te [woonplaats 5] naar [woonplaats 1] reed, alwaar hij de autosleutel van zijn voertuig vervolgens op heimelijke wijze in een aldaar gelegen supermarkt overdroeg aan [belanghebbende]. [Belanghebbende] reed vervolgens met dit voertuig in alle gevallen direct door naar de [adres 1] te [woonplaats 1] . Het onderzoeksteam vermoedt dat men door deze manier van handelen niet aan anderen wilde prijsgeven waar het pand zich bevond. Onder normale omstandigheden zouden andere personen immers direct doorrijden naar het pand.
Tevens bestond het ernstige vermoeden dat de door [verdachte X] geleverde chemicaliën door [verdachte Y] en [belanghebbende] zijn gebruikt bij de vervaardiging/productie van (synthetische) drugs, zoals amfetamine, speed en MDMA. Op 6 september 2016 werden de verdachte [Y] en [belanghebbende] in het pand aan de [adres 1] te [woonplaats 1] aangehouden, waar tevens een laboratorium werd aangetroffen welke bestemd was voor de productie van synthetische drugs. Ten tijde van het onderzoek [Y] is waargenomen dat alleen [verdachte Y] en [belanghebbende] het pand aan de [adres 1] te [woonplaats 1] bezochten.
(…)
In het onderzoek [Y] werd [belanghebbende] stelselmatig gevolgd. Uit de bevindingen van het observatieteam kwam naar voren dat [belanghebbende] de woning betrad, middels gebruikmaking van een sleutel van de voordeur, welke is gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 2] . Tevens bleek uit waarnemingen van zowel het observatieteam als waarnemingen gedaan door het onderzoeksteam dat het voertuig waar [belanghebbende] gebruik van maakt, zijnde een personenauto van het merk Seat en type Ibiza, welke is voorzien van het kenteken (…), veelvuldig geparkeerd werd aangetroffen nabij de woning voornoemd.
(…)
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachten van het laboratorium aan de [adres 1] te [woonplaats 1] , waarbij wij in het voordeel van de verdachten uitgaan van de minimale opbrengst per liter PMK, bedraagt:

€ 606.000,- minus € 298.960,- = € 307.040,-"

2.1.4. Het proces-verbaal van bevindingen inkomen belanghebbende van 29 maart 2017 vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

"Looninkomsten

Uit de verstrekte gegevens van de iCOV blijkt dat [belanghebbende] in 2009 een nettoloon van € 9.271,- heeft ontvangen. Verder blijkt dat hij in de overige jaren tot en met 2016 geen looninkomsten heeft genoten. Ook heeft hij in de periode van 2011 tot en met 2016 geen uitkeringen genoten.

Bankrekeningen

Uit de verstrekte gegevens van de iCOV blijkt dat [belanghebbende] beschikt over twee bankrekeningen, te weten:
- [bankrekening 1] , Aegon Bank N.V., Aegon Sparen
- [bankrekening 2] , ING Bank N.V., betaalrekening en bijbehorende spaarrekening
Het saldo op de Aegon Sparen rekening is in 2011 en 2012 € 9,- en in de overige jaren tot en met 2016 €10,-.
Het saldo op de ING Spaarrekening is in 2015 € 200,-. Het saldo op de ING Betaalrekening is in 2015 €698,-
Het totale vermogen uit bankspaargelden, effecten en verzekeringen bedroeg:
- 2011: €9,-
- 2012: €9,-
- 2013: €10,-
- 2014: €10,-
- 2015: €908,-
Op bevel van de heer (…), officier van justitie, werden bij ING Bank N.V. de bankrekening gegevens gevorderd van de bankrekening van [belanghebbende] over de periode van 25 november 2015 tot en met 27 juli 2016. In deze periode wordt er in totaal € 5.387,- bijgeschreven op de rekening, waarvan € 5.260,- contante stortingen betreffen. De betalingen die worden verricht met deze bankrekening bestaan voornamelijk uit internetaankopen. Er zijn geen uitgaven te zien aan bijvoorbeeld boodschappen, kleding, zorgverzekering, belastingen of brandstoffen."
2.1.5. Het proces-verbaal van bevindingen aantreffen goederen van 3 april 2017 vermeldt, voor zover van belang, het volgende over de doorzoeking op 6 september 2016 aan de [adres 2] te [woonplaats 2] :
"Tijdens de doorzoeking werden door de zoekploeg diverse documenten zoals aankoopbonnen en luxe goederen aangetroffen waaruit bleek dat die door middel van een contante betaling waren aangeschaft. In de woning werden geen pinbetalingen of overschrijvingskaarten c.q. giro/bankafschriften aangetroffen.
In de woonkamer werden op de salontafel twee nieuwe smartfoons aangetroffen, waaruit bleek dat die uit de bij die smartfoons aanwezige aankoopbonnen met daarop de opmerking “contant betaald” (Iphone 6+ en Samsung Galaxy elk ter waarde van €1000,-) een paar dagen eerder waren aangeschaft. Tevens werd een aankoopbon tegen “contante betaling” aangetroffen van een door ons in de woonkamer aangetroffen Samsung TV van 3500 euro. Verder werden in kasten in de woonkamer meerdere aankoopbonnen aangetroffen met de opmerkingen “contante betalingen” zoals een investeringsdocument voor 25.000 euro aan whiskeys ten behoeve van [belanghebbende] en een “contante betaling” van een vakantiereis Lanzarote twv 6500 euro.
Bij de doorzoeking op de 1e etage bleek een kamerdeur aan de achterzijde van de woning afgesloten te zijn met een sleutel. Bij het openen van deze deur bleek het te gaan om een werkkamer, vermoedelijk in gebruik bij [belanghebbende]. Dit bleek uit de aangetroffen documentatie en de vele gegevensdragers (USB-sticks), jammers, gelaatsmaskers en politiemisleidende apparatuur.
In die werkkamer stond een monitor waarop camerabeelden te zien waren van de omgeving rondom de woning en een beeld van een garagedeur. In die werkkamer werd in een kast direct achter de deur een kluis aangetroffen. Deze werd met een kluissleutel geopend. In die kluis werd een enveloppe aangetroffen, waarna doortelling van de rechter-commissaris in ieder geval 6000,- aan 50 eurobiljetten aan contanten in beslag werd genomen. Op de slaapkamerdeur, van vermoedelijk [A] omdat daar alleen volwassen vrouwenkleding werd aangetroffen, staat de tekst " [belanghebbende] loves [A] forever". In die slaapkamer werden fiches aangetroffen van het casino twv 1000,- en een spuitbus, die na controle aan de onderzijde was opgemaakt met daarin opgerold 900 euro aan contant geld.
Die garagedeur op de camerabeelden bleek de garagedeur te zijn achter de woning op 30 meter loopafstand van de achterzijde van de woning [adres 2] te [woonplaats 2] . De camerabeelden van de garagedeur bleken gericht te zijn op de garage [adres 3] te [woonplaats 2] ). In die garage werd een motorscooter Peugeot met in het kenteken […] aangetroffen waarvan in de woning in een kast in de woonkamer een aankoopbon werd aangetroffen eveneens met de opmerking contact betaling van 8500 euro.
Uit de bij de doorzoeking aangetroffen aanslagen van de belastingdienst bleek dat [A] werkt op de kinderopvang en de volgende toeslagen ontvangt: huurtoeslag, kindgebonden budget en zorgtoeslag twv ongeveer 6500,- per jaar (bron aanslagen belasting)."
2.2.1. Belanghebbende is op 6 september 2016, 15 september 2016 en 1 mei 2017 gehoord over zijn betrokkenheid bij de vervaardiging van synthetische drugs. Belanghebbende heeft tijdens deze verhoren een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
2.2.2. Op 11 november 2016 is de partner van belanghebbende, [A] , als getuige gehoord. Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

"V: Wat kunt u vertellen over u relatie met [belanghebbende]?

A: Wij zijn al wel heel lang samen, maar het is wel aan uit. Door het verleden heb ik mij voorgenomen dat ik nooit meer afhankelijk wilde zijn van een man en had ik besloten om alles voor mijzelf op te bouwen. Ik ben op deze manier ongeveer tien jaar geleden in de woning in [woonplaats 2] ingetrokken.
V: Maar woonde [belanghebbende] bij u?
A: Ja, ik moet eerlijk zijn van wel. Maar ik wil niet dat hij zich GBA inschrijft bij mij, want dan kan hij aanspraak maken op mijn woning en dat wil ik niet.
V: Is [belanghebbende] de vader van je kinderen?
Mijn jongste dochter is van [belanghebbende], maar hij heeft haar niet erkend. En mijn tweede zoon is van mijn ex. Mijn kinderen wonen bij mij in [woonplaats 2] .
V: Hoe lang heeft [belanghebbende] nu bij u in de woning gewoond?
A: ja eigenlijk vanaf het begin. Dus al tien jaar. Maar als het uit was dan ging hij naar zijn moeder. Het is een keertje een halfjaar uit geweest, maar dat is vier jaar geleden.
V: Dus de gezinssamenstelling is u twee kinderen, [belanghebbende] en u?
A: Ja en mijn moeder heeft tot en met mei dit jaar drie dagen per week bij ons gewoond. Dit in verband met haar werk.
(…)
V: Hoe deden jullie dit dan qua huishoudboekje?
A: Mijn moeder gaf af en toe wat geld of storten honderd euro op mijn rekening. Er was geen vaste afspraak met mij moeder over een financieel bijdrage.
V: En met [belanghebbende]?
A: Hij gaf wel een geld en deed boodschappen, maar de vaste lasten betaalde ik zelf. Het is mijn huis natuurlijk. En mijn ex betaalde geld voor de kleren van mijn zoon. Er is op papier hiervoor niets geregeld, maar hij draagt genoeg bij.
V: Maar wat waren de vaste afspraken vwb [belanghebbende] en zijn financiële bijdrage?
A: Die waren er niet.
V: Waar leefde [belanghebbende] van dan?
A: Naar mijn idee was hij aannemer. Hij heeft een aannemers bedrijf. Volgens mij werkte hij dagelijks. Hij ging met werkkleding de deur uit. Ik was echt verbaasd dat hij was aangehouden. Dat had ik nooit verwacht. Hij werkte als loodgieter vaak voor mijn vader. Mijn vader is/was loodgieter en [belanghebbende] heeft een aantal klussen van hem overgenomen.
(…)
V: En wat doet u voor werk?
A: Ik werk als paaldanseres en stripper. Dit doe ik voornamelijk in de weekenden. Toen mijn moeder nog bij ons kwam voor drie dagen in de week deed ik dit werk ook door de weeks, maar nu dus niet meer.
Ik ben vrijdag en zaterdag aan het werk. Ik werk in een club in Amsterdam. Vroeger deed ik mijn act ook bij mensen thuis, maar nu niet meer.
Ik verdien geen vast inkomen, maar op een avond werken verdien ik tussen de € 500,- en € 800,- en soms zelf nog meer. Ik moet wel huur betalen voor mijn plekje daar, maar dat is € 20,- per uur om op de bar te mogen dansen. Vervolgens krijg ik dan fooi van de mensen die naar mijn act kijken en ik doe ook lapdansen.
(…)
V: Het geld. Waar lag welk geld, waarvan u claimt dat het van u is?
(J.07.05.003: 6.000 euro (120 x 50 euro)1e etage: Studeerkamer, uit de kluis)
A: Er lag € 6.000,- in de kluis. Dit was van mij. Dit heb ik bij elkaar gespaard met mijn werk in Amsterdam. Het waren allemaal briefjes € 50,-. Ik heb dit geld aan [belanghebbende] gegeven om in de kluis te leggen. Hij heeft het in de kluis gelegd neem ik aan en vervolgens hebben jullie van de politie het er weer uit gehaald."
2.3.
Belanghebbende is op 6 december 2018 strafrechtelijk veroordeeld door de strafkamer van de Rechtbank vanwege kortgezegd het vervaardigen van synthetische drugs, het bezit van munitie en deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 maart 2016 tot en met 6 september 2016. Belanghebbende heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.4.
Belanghebbende heeft op 14 november 2017 aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.245. In de aangifte heeft belanghebbende een nettoresultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 7.245 met als omschrijving ‘onderhoudsklussen’.
2.5.
Op basis van de bevindingen van het onderzoek " [Y] " is met dagtekening 9 november 2018 aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000, bestaande uit resultaat uit overige werkzaamheden.
2.6.
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk toegewezen. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 38.163. De Inspecteur heeft dit bedrag in de uitspraak op bezwaar als volgt gespecificeerd:
€ 1.250 contante stortingen
€ 6.000 contanten aangetroffen tijdens doorzoeking woning
€ 8.913 contante aankopen
€ 18.000 uitgaven voor levensonderhoud
€ 4.000uitgaven aan duiksport (geschat)
€ 38.163 totaal

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
"
Aanhoudingsverzoek
12. Eiser heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden totdat op het hoger beroep in de strafzaak zal zijn beslist. De rechtbank wijst dit verzoek af. In de onderhavige belastingzaak is in geschil of verweerder de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Voor de beantwoording van die vraag is van belang tot welk bedrag eiser belastbare inkomsten heeft genoten. Uit welke bron eiser die eventuele inkomsten heeft genoten is in dat kader niet van belang.
Vereiste aangifte
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan en concludeert daarom tot omkering van de bewijslast. Alvorens kan worden geconcludeerd dat de vereiste aangifte niet is gedaan, zal aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast moeten worden vastgesteld of sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Verweerder dient dat aannemelijk te maken.
14. Verweerder heeft daartoe gewezen op de bevindingen uit het politieonderzoek en op het feit dat eiser strafrechtelijk is veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs. Voorts heeft verweerder gewezen op het feit dat in de woning van eiser € 6.000 aan contant geld alsmede tot een totaalbedrag van € 8.913 bonnen en facturen zijn aangetroffen waaruit blijkt dat contante uitgaven zijn gedaan terwijl eiser, gelet op het door hem aangegeven inkomen, niet over de daarvoor benodigde inkomsten beschikte. Verder blijkt uit het onderzoek dat tot een bedrag van € 1.250 contante stortingen zijn gedaan en dat de uitgaven voor levensonderhoud (door verweerder aan de hand van NIBUD-cijfers begroot op € 18.000) niet via de bankrekening van eiser zijn gedaan. Ten slotte is gebleken dat eiser uitgaven voor het beoefenen van de duiksport heeft gedaan (door verweerder geschat op € 4.000). Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser inkomsten heeft genoten die de door hem aangegeven inkomsten ruimschoots overtreffen zodat hij met het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.245 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
Omkering bewijslast
15. Aangezien eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, wordt ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dat laat onverlet dat verweerder gehouden is bij het ambtshalve vaststellen van de aanslagen uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van eiser. Wanneer verweerder daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van eiser, voor zover hij de juistheid van de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (zie Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
Redelijke schatting
16. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag berust op een redelijke schatting. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder daarbij is uitgegaan van de contante bedragen en de aankoopbonnen die in de woning waar eiser verbleef zijn aangetroffen. Voorts acht de rechtbank redelijk dat verweerder er, gelet op de gegevens van het Nibud en rekening houdend met de gezinssamenstelling, van uitgaat dat eiser in de onderhavige jaren voor een bedrag van € 18.000 aan contante uitgaven voor levensonderhoud heeft gedaan.
17. Eiser heeft aangevoerd dat de schatting van de uitgaven die voor de duiksport zijn gedaan niet redelijk is nu deze slechts € 1.759 in plaats van € 4.000 hebben belopen. Verweerder heeft zich in dit verband op interne compensatie beroepen en zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is de aanslag te verminderen omdat uit het politieonderzoek naar voren komt dat eiser, naast de bedragen waarop de aanslag is gebaseerd, een vakantiereis ter waarde van € 6.500 contant heeft betaald en een bedrag van € 25.000 in whisky heeft geïnvesteerd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in woning aangetroffen documenten met betrekking tot de vakantiereis en de investering in whisky, de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Dat de uitgaven die voor de duiksport zijn gedaan mogelijk op een te hoog bedrag zijn gesteld, maakt dan ook niet dat van een redelijke schatting geen sprake is.
Verlangde tegenbewijs
18. Dit brengt mee dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Eiser dient daartoe overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven.
19. In dat verband heeft eiser aangevoerd dat het aangetroffen geld aan zijn partner toebehoort en dat de contante stortingen en de uitgaven waarvan facturen zijn aangetroffen eveneens door zijn partner zijn gedaan. Eiser heeft zijn stellingen op dit punt echter niet onderbouwd zodat hij daarmee niet heeft doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Gelet op het feit dat uit het politieonderzoek naar voren is gekomen dat de partner van eiser niet over een vast inkomen beschikte, acht de rechtbank ook onwaarschijnlijk dat zij voor een bedrag van € 1.250 aan contante stortingen heeft kunnen doen dan wel over € 6.000 aan contant geld heeft kunnen beschikken. Wat betreft de aangetroffen contanten komt daar nog bij dat deze zijn aangetroffen in een kluis in de werkkamer van eiser. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat de partner van eiser in staat was de contant betaalde aankopen waarvan in de woning facturen en bonnen zijn aangetroffen te doen. Daar komt bij dat, voor zover de facturen op naam gesteld zijn, daarop de naam van eiser (en niet die van diens partner) is vermeld. Datzelfde geldt voor de facturen van de uitgaven die voor de duiksport zijn gedaan: ook die staan op eisers naam. Met betrekking tot de kosten van levensonderhoud heeft de partner van eiser verklaard dat eiser daaraan bijdroeg door boodschappen te betalen en haar geld te geven. Nu is gebleken dat deze uitgaven niet via de bankrekening van eiser zijn gelopen, moeten deze contant zijn gedaan. Dat betekent dat eiser over meer inkomsten moet hebben beschikt dan hij heeft aangegeven.
20. Eiser heeft ten slotte nog aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar niet juist kan zijn, omdat de strafrechtelijke veroordeling betrekking heeft op het jaar 2016 terwijl de aanslag ziet op het jaar 2015. Nog daargelaten dat uit het strafvonnis blijkt dat het onderzoek naar eisers betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs is gestart op basis van informatie die reeds op 11 augustus 2015 is ontvangen en dat aldus niet valt uit te sluiten dat eiser daaruit in 2015 inkomsten heeft genoten, heeft eiser met die enkele, niet onderbouwde stelling niet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Verweerder heeft de redelijke schatting immers niet gebaseerd op eventuele inkomsten die eiser uit de productie van synthetische drugs zou hebben genoten. Voorts heeft eiser zijn stelling dat hij in zijn levensonderhoud kon voorzien met de inkomsten uit onderhoudsklussen niet met enig bewijsstuk (zoals een administratie) onderbouwd. Eiser heeft dan ook niet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
21 . Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking belastingrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7907). Eiser heeft tegen deze beschikking geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de rente zou zijn berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, zo begrijpt het Hof, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van het belastbaar inkomen tot € 7.245 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat – gelet op het bepaalde in artikel 27e Algemene wet inzake rijksbelastingen – de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, hetgeen betekent dat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat het bij de aanslag nader vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning van € 38.163 onjuist is. De Inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar een opstelling gemaakt op basis van de processen-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek en de veronderstelde uitgaven voor levensonderhoud in 2015. Ter zitting heeft de Inspecteur erkend dat hij niet over onderliggende bewijsstukken beschikt en dat de uitgaven van levensonderhoud zijn gebaseerd op een schatting van de ambtenaar die de primitieve aanslag heeft opgelegd.
5.1.2.
Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij niet onherroepelijk is veroordeeld en dat daarom de juistheid van de stukken van de strafrechtelijke procedure niet vaststaat. De tot de gedingstukken behorende facturen zijn uitgaven die zijn gedaan door zijn partner. Dat geldt eveneens voor de aangetroffen contanten; dat bedrag is bijeen gespaard door zijn partner.
5.1.3.
Bij gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (zie HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1083, BNB 2015/176 en HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1312, BNB 2018/199). Bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, dienen alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
5.1.4.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2015 zodanig hoge inkomsten heeft gehad dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de Inspecteur heeft volstaan met een verwijzing naar de bevindingen in het strafdossier en geen eigen onderzoek heeft verricht. Mede gelet op de verklaring van de partner van belanghebbende ter zitting, volgt het Hof de Inspecteur niet in zijn stelling dat de in de kluis aangetroffen contanten aan belanghebbende moeten worden toegerekend. De Inspecteur heeft, gelet op de betwisting door belanghebbende, enkel uitgaven tot een bedrag van € 4.630,96 aannemelijk gemaakt. Dit bedrag bestaat uit de facturen op naam van belanghebbende van Alternate en Lucky Dive Center en de contante stortingen in 2015 zoals die ter zitting door belanghebbende zijn erkend. Voorts heeft de Inspecteur bij de veronderstelde uitgaven voor het levensonderhoud geen rekening gehouden met het inkomen van de partner van belanghebbende, zijn woonsituatie en persoonlijke omstandigheden. Anders dan waar de Rechtbank kennelijk vanuit is gegaan, zijn de uitgaven voor het levensonderhoud niet gebaseerd op gegevens van het Nibud, maar op een verder niet onderbouwde eigen schatting van de Inspecteur. Bovendien is ter zitting komen vast te staan dat de partner van belanghebbende met haar werkzaamheden weliswaar geen vast inkomen verdiende, maar dat de hoogte van haar inkomen in de jaren 2014 tot en met 2016 stabiel is geweest. Het Hof komt tot de conclusie dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor omkering en verzwaring van de bewijslast.
5.2.
De Inspecteur dient aldus aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast de correcties aannemelijk te maken. Hierin is de Inspecteur, gelet op hetgeen in 5.1.4 is overwogen, naar het oordeel van het Hof evenmin geslaagd. Dit betekent dat de aanslag moet worden verminderd conform de ingediende aangifte tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.245.
5.3.
Voor zover de correcties naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk zijn gemaakt, heeft de Inspecteur een beroep gedaan op interne compensatie omdat nog rekening moet worden gehouden met een investering in whisky ter waarde van € 25.000 en een vakantie naar Lanzarote ter waarde van € 6.500. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur, met de verwijzing naar de inhoud van de processen-verbaal, niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende die uitgaven in 2015 heeft gedaan. Bovendien hebben belanghebbende en zijn partner de veronderstelde investering gemotiveerd weersproken en verklaard dat niet belanghebbende, maar zijn partner en haar familie de uitgave voor de vakantie hebben gedaan. Het beroep op interne compensatie faalt dan ook.
5.4.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Vast staat dat belanghebbende op 6 maart 2018 zelf een – summier gemotiveerd – bezwaarschrift heeft ingediend. Uit de stukken van het geding leidt het Hof af dat dit bezwaar, in ieder geval, op 26 juni 2019 is aangevuld door de gemachtigde van belanghebbende. Er is derhalve aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte kosten in bezwaar (zie CRvB 14 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8558). Deze kosten worden op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vastgesteld op € 530 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een bedrag per punt van € 265 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1).
6.2.
Verder is er aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep, welke kosten worden vastgesteld op € 2.136 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de Rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van het Hof met een bedrag per punt van € 534 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1).
6.3.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 47, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 131 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.245;
  • vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.666; en
  • bepaalt dat de Inspecteur aan belanghebbende het voor de Rechtbank en het Hof betaalde griffierecht van € 178 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 29 april 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.