ECLI:NL:GHDHA:2021:74

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
2200329819
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en zware mishandeling van een jonge studente in Rotterdam met bijkomende straatroven en verduistering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot doodslag, verkrachting en zware mishandeling van een jonge studente in de wijk De Esch in Rotterdam. De feiten vonden plaats in de vroege ochtend van 21 juli 2018, toen de verdachte het slachtoffer aanviel, haar probeerde te wurgen en haar vervolgens verkrachtte. Het hof heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan twee straatroven en verduistering. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van de poging tot moord, maar het hof heeft deze beslissing niet herzien. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft een problematische achtergrond, wat heeft geleid tot een beperkte toerekeningsvatbaarheid. De vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van €50.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn er vorderingen van andere benadeelde partijen toegewezen, maar niet in volle omvang. Het hof heeft ook vastgesteld dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, maar heeft hier geen consequenties aan verbonden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003298-19
Parketnummers: 10-650111-18 en 09-777045-16 (TUL)
Datum uitspraak: 21 januari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2019 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde (poging tot moord) vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging, een en ander als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [aangeefster 1] van het leven te beroven, met dat opzet (nadat hij die [aangeefster 1] van achteren was genaderd) een
t-shirt, althans een voorwerp, om de nek/hals van die [aangeefster 1] heeft gedaan en/of (vervolgens) dat t-shirt, althans dat voorwerp, meermalen met kracht heeft aangedraaid en/of aangetrokken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2018 te Rotterdam, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit en/of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1], namelijk het brengen en/of houden van zijn hand en/of vingers in de vagina van die [aangeefster 1],
bestaande het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) uit het:
- onverhoeds van achteren benaderen van die [aangeefster 1] en/of
- het meermalen, althans éénmaal slaan van die [aangeefster 1] op/tegen het hoofd en/of
- het doen en/of draaien van een t-shirt, althans een voorwerp, om de nek/hals van die [aangeefster 1] en/of (vervolgens) met kracht aandraaien en/of aantrekken van dat t-shirt, althans dat voorwerp, en/of
- met kracht naar beneden trekken van de broek/legging en/of onderbroek van die [aangeefster 1], en/of
- ( terwijl die [aangeefster 1] op haar rug op de grond lag) omdraaien van die [aangeefster 1] naar haar zij/buik, en/of
- ( met kracht) zijn hand of drie, althans één of meer vingers brengen en/of houden in de vagina van die [aangeefster 1] en/of (vervolgens) met zijn hand en/of (drie, althans één of meer) vingers een haak maken en/of (daarmee) (een) snijdende en/of duwende en/of krabbende en/of trekkende beweging(en) maken in de vagina van die [aangeefster 1],
3.
hij op of omstreeks 21 juli 2018 te Rotterdam aan een persoon genaamd [aangeefster 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten,
- een scheur in de kleine rechterschaamlip en/of
- scheuren (van 3 cm lengte) aan beiden zijden van de vaginawand en/of
- een scheur in de bilnaad doorlopend tot aan de kringspier met in de wond een slagaderlijke bloeding heeft toegebracht door (met kracht) zijn hand of drie, althans één of meer vingers in de vagina van die [aangeefster 1] te brengen en/of te houden en/of (vervolgens) met zijn hand en/of (drie, althans één of meer) vingers een haak te maken en/of (daarmee) (een) snijdende en/of duwende en/of krabbende en/of trekkende beweging(en) te maken in de vagina van die [aangeefster 1],
4.
hij op of omstreeks 21 juli 2018 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [aangeefster 2], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het aanraken/betasten van de (linker)bil, het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het (onverhoeds) van achteren naderen van die [aangeefster 2] en/of (daarna) een hand over de mond van die [aangeefster 2] leggen en/of vastpakken van die [aangeefster 2];
5.
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (van het merk Samsung, type S7 Edge), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 3]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [aangeefster 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- volgen en/of (onverhoeds) van achteren naderen van die [aangeefster 3] en/of
- ( vervolgens) (met kracht) de mobiele telefoon uit de handen van die [aangeefster 3] trekken/rukken;
6.
hij op of omstreeks 29 april 2018 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (van het merk Iphone 6S, zilverkleurig) met in de hoes van die telefoon een pinpas van de ABN-Amrobank, een OV-chipkaart en een rijbewijs ten name van [aangeefster 4], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [aangeefster 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- volgen en/of (onverhoeds) van achteren naderen van die [aangeefster 4] en/of
- ( vervolgens) (met kracht) de mobiele telefoon (met in de hoes van die telefoon een pinpas van de ABN-Amrobank, een OV-chipkaart en een rijbewijs ten name van [aangeefster 4]), uit de handen van die [aangeefster 4] trekken/rukken;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 29 april 2018 tot en met 30 april 2018 te Rotterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, een of meer goederen, te weten een mobiele telefoon (van het merk Iphone 6S, zilverkleurig) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
7.
hij in of omstreeks de periode van 23 maart 2018 tot en met 25 juli 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk een zwarte portemonnee met inhoud waaronder een rijbewijs op naam van [aangever 5], in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door vinding (op straat), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest en voorts dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Daarnaast heeft hij geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen benadeelde partij als beslist door de rechtbank en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich – overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het gewelddadige handelen van de verdachte geen seksuele strekking heeft gehad, zodat niet gesproken kan worden van seksueel binnendringen in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:1995:ZD0031) is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van vorenbedoeld seksueel binnendringen niet van doorslaggevend belang of de dader bij de desbetreffende handeling(en) bepaalde seksuele gevoelens heeft ondervonden of het slachtoffer die handelingen als seksueel heeft ervaren. Het gaat er in de eerste plaats om of het handelen – objectief gezien – een seksuele strekking heeft gehad. Dit betekent dat niet de subjectieve beleving van de dader of het slachtoffer, maar vooral de aard en verschijningsvorm van het handelen van beslissende betekenis zijn voor het oordeel of bepaalde gedragingen als seksueel binnendringen kunnen worden aangemerkt.
Het handelen van de verdachte, kort gezegd: het tegen de wil van het slachtoffer met kracht brengen van zijn vingers in haar vagina en het vervolgens maken van duwende, krabbende en trekkende bewegingen, heeft naar het oordeel van het hof naar zijn aard en verschijningsvorm onmiskenbaar een seksuele strekking. Bovendien heeft het slachtoffer dit handelen ook als zodanig ervaren. Uit haar aangifte blijkt immers dat zij na het gebeurde vrijwel direct tegen haar buren, bij wie zij hulp had gezocht, heeft gezegd dat zij was verkracht. Dat de verdachte geen seksuele bedoeling zou hebben gehad, doet aan het voorgaande niet af.
Zodoende is het hof van oordeel dat de hiervoor omschreven gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als seksueel binnendringen in de zin van artikel 242 Sr, zodat het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierna bewezenverklaard, als verkrachting kan worden gekwalificeerd. Het verweer wordt verworpen.
Vrijspraken
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Daarnaast is naar het oordeel van het hof evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte ook daarvan vrijgesproken dient te worden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21 juli 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radeeen persoon genaamd [aangeefster 1] van het leven te beroven, met dat opzet (nadat hij die [aangeefster 1] van achteren was genaderd) een
t-shirt, althans een voorwerp, om de nek/hals van die [aangeefster 1] heeft gedaan en
/of(vervolgens) dat t-shirt, althans dat voorwerp,
meermalenmet kracht heeft aangedraaid en/of aangetrokken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid
,;
2.
hij op
of omstreeks21 juli 2018 te Rotterdam, door geweld
en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)iemand, te weten [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit
en/of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1], namelijk het brengen en
/ofhouden van zijn
hand en/ofvingers in de vagina van die [aangeefster 1],
bestaande het geweld
en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en)uit het:
- onverhoeds van achteren benaderen van die [aangeefster 1] en
/of
- het meermalen
, althans éénmaalslaan van die [aangeefster 1] op/tegen het hoofd en
/of
- het doen en/of draaien van een t-shirt, althans een voorwerp, om de nek/hals van die [aangeefster 1] en
/of(vervolgens) met kracht aandraaien en/of aantrekken van dat t-shirt, althans dat voorwerp, en
/of
- met kracht naar beneden trekken van de broek/legging en
/ofonderbroek van die [aangeefster 1], en
/of
- ( terwijl die [aangeefster 1] op haar rug op de grond lag) omdraaien van die [aangeefster 1] naar haar zij/buik, en
/of
-
(met kracht
)zijn
hand of drie, althans één of meervingers brengen en
/ofhouden in de vagina van die [aangeefster 1] en
/of(vervolgens) met zijn
hand en/of (drie, althans één of meer)vingers een haak maken en
/of (daarmee
)(een)
snijdende en/ofduwende en
/ofkrabbende en
/oftrekkende beweging(en) maken in de vagina van die [aangeefster 1]
,;
3.
hij op
of omstreeks21 juli 2018 te Rotterdam aan een persoon genaamd [aangeefster 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten,
- een scheur in de kleine rechterschaamlip en
/of
- scheuren (van 3 cm lengte) aan beiden zijden van de vaginawand en
/of
- een scheur in de bilnaad doorlopend tot aan de kringspier met in de wond een slagaderlijke bloeding heeft toegebracht door
(met kracht
)zijn
hand of drie, althans één of meervingers in de vagina van die [aangeefster 1] te brengen en
/ofte houden en
/of (vervolgens
)met zijn
hand en/of (drie, althans één of meer)vingers een haak te maken en
/of (daarmee
)(een)
snijdende en/ofduwende en
/ofkrabbende en
/oftrekkende beweging(en) te maken in de vagina van die [aangeefster 1]
,;
5.
hij op
of omstreeks16 juli 2018 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (van het merk Samsung, type S7 Edge),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangeefster 3]
),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweldtegen die [aangeefster 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldbestond
(en)uit het
- volgen en/of (onverhoeds) van achteren naderen van die [aangeefster 3] en
/of
-
(vervolgens
) (met kracht
)de mobiele telefoon uit de handen van die [aangeefster 3] trekken/rukken;
6.
hij op
of omstreeks29 april 2018 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (van het merk Iphone 6S, zilverkleurig) met in de hoes van die telefoon een pinpas van de ABN-Amrobank, een OV-chipkaart en een rijbewijs ten name van [aangeefster 4],
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangeefster 4],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweldtegen die [aangeefster 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldbestond
(en)uit het
- volgen en/of (onverhoeds) van achteren naderen van die [aangeefster 4] en
/of
-
(vervolgens
) (met kracht
)de mobiele telefoon (met in de hoes van die telefoon een pinpas van de ABN-Amrobank, een OV-chipkaart en een rijbewijs ten name van [aangeefster 4]), uit de handen van die [aangeefster 4] trekken/rukken;
7.
hij in
of omstreeksde periode van 23 maart 2018 tot en met 25 juli 2018 te Rotterdam
, althans in Nederland,opzettelijk een zwarte portemonnee met inhoud waaronder een rijbewijs op naam van [aangever 5],
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 5],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door vinding (op straat), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend
;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van verkrachting

en

zware mishandeling.

Het onder 5 en 6 primair bewezenverklaarde levert telkens op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:

verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich ten aanzien van het slachtoffer [aangeefster 1] schuldig gemaakt aan meerdere zeer ernstige strafbare feiten, welke feiten het zwaartepunt vormen van de onderhavige strafzaak. De verdachte heeft het slachtoffer [aangeefster 1], toen zij in de vroege ochtend van 21 juli 2018 bij haar woning aankwam, op straat aangevallen, waarbij hij haar heeft geprobeerd te wurgen, heeft verkracht en zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Vervolgens heeft hij het slachtoffer – die door verdachtes handelen zeer ernstig en potentieel levensbedreigend letsel had bekomen – aan haar lot overgelaten.
Dit handelen van de verdachte kan niet anders dan als zeer gruwelijk worden bestempeld. Hij heeft daarmee een volstrekt ontoelaatbare en grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring blijkt treffend tot welke ernstige gevolgen het handelen van de verdachte voor het slachtoffer heeft geleid. Het slachtoffer heeft niet alleen zeer ernstig lichamelijk letsel opgelopen, waaraan zij met spoed geopereerd moest worden, maar ook heeft zij tot op de dag van vandaag te kampen met ingrijpende nadelige psychische gevolgen. Het gebeurde, en de als gevolg daarvan ontstane gevoelens van angst en onveiligheid, beheerst haar leven nog iedere dag en zal ongetwijfeld een grote negatieve impact hebben op haar verdere leven.
Daarnaast hebben deze strafbare feiten ook grote en heftige gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaakt. Het hof rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee gewelddadige straatroven. De verdachte heeft de beide vrouwelijke slachtoffers voor of dichtbij hun woning onverhoeds van achteren benaderd, waarna hij hun telefoons met kracht uit hun handen heeft getrokken. De verdachte heeft hiermee laten blijken dat hij geen respect heeft voor de persoonlijke eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer. Hij heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van dit soort delicten doorgaans nog geruime tijd kunnen leiden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Bovendien veroorzaken dit soort feiten ook gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een portemonnee, waarmee de verdachte wederom blijk heeft gegeven van zijn gebrek aan respect voor andermans eigendommen.
Justitiële documentatie
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder ook soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 22 december 2020, opgemaakt door B.G.J. Gunnewijk, psychiater en P.G. Smits, klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC).
Uit het gedragsdeskundige onderzoek komt volgens de deskundigen – zakelijk weergegeven – naar voren dat de verdachte een traumatiserende jeugd heeft gekend, met affectieve en pedagogische verwaarlozing, waarbij ook sprake was van langdurige forse mishandeling en seksueel misbruik. Zijn ontwikkeling is daardoor al op zeer jonge leeftijd op een dusdanig ernstige wijze verstoord, dat bij hem veel belangrijke psychische functies en processen niet of zeer beperkt tot ontwikkeling zijn gekomen. De verdachte heeft zich antisociaal ontwikkeld: hij vertoont impulsief gedrag, heeft een gebrek aan empathie, kent geen of weinig wroeging, vertoont manipulatief gedrag en heeft een onverantwoordelijke levensstijl. Ook is zijn emotionele ontwikkeling ontregeld: de verdachte heeft een zwak zelfgevoel en een beperkt psychologisch concept van de ander. Ook kan hij emoties slecht onderkennen en reguleren. Woede kan bij de verdachte snel oplopen en in agressief gedrag tot uiting komen. Er zijn nauwelijks gezonde geïnternaliseerde normatieve kaders in de ontwikkeling van de verdachte tot stand gekomen die daarop kunnen remmen. Er is kortom sprake van een beperkte en defectueuze persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij ook verdachtes seksualiteit geperverteerd is geraakt. In diagnostische zin kan gesproken worden van psychopathie en een antisociale persoonlijkheidsstoornis alsmede van een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van een (seksuele) parafiele stoornis en tot slot kan tevens de diagnose ADHD worden gesteld.
Voor een dissociatieve stoornis in engere zin, waarbij het volledige bewustzijn is losgekoppeld van de actuele realiteit, hebben de deskundigen geen aanwijzingen gevonden, waarbij wordt opgemerkt dat zij het onwaarschijnlijk achten dat het door de verdachte genoemde herinneringsverlies voor (delen van) het onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde aan dissociatieve processen is toe te schrijven.
De hiervoor beschreven persoonlijkheidspathologie maakt dat de verdachte sociaal-emotioneel gezien chronisch op een zeer laag niveau functioneert. Zijn hele emotionele, gedragsmatige en cognitief functioneren is onlosmakelijk verweven met deze stoornissen. Hij kan in zijn intrapsychisch en interpersoonlijk functioneren niet geheel buiten deze beperkingen treden, maar is daarin opgenomen en wordt daardoor onvermijdelijk en in grote mate aangestuurd. De verdachte is, als gevolg hiervan, niet in staat zijn leven zelfstandig in te richten en vorm te geven. Daar komt bij dat de verdachte het begin 2018, na langere tijd in jeugdinstellingen te hebben verbleven, zonder structuur van een instelling moest stellen. Hij verbleef bij zijn moeder, maar liet zich door haar niet aansturen en hij kon ook zelf niet tot enige structurering komen. Omdat de verdachte geen inkomen had, hij op eigen initiatief met zijn medicatie voor ADHD was gestopt en van enige externe structuur geen sprake was, liepen de chaos en onrust in het leven van de verdachte op.
De deskundigen concluderen dat de verdachte tegen deze achtergrond van beperkingen en toenemende ontreddering en spanningen de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, indien bewezen, heeft gepleegd. De deskundigen adviseren daarom ten aanzien van deze feiten uit te gaan van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Gezien de beschreven structurele beperkingen van verdachte om zelf zijn leven enige richting te geven, wordt daarnaast geadviseerd om de onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De deskundigen schatten zowel het risico op herhaling van seksueel delinquent gedrag als het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog in. Het recidivegevaar kan worden beperkt door verdachte onder meer te leren om zijn gedrag, emoties, agressie en seksualiteit beter te reguleren. Gelet op de complexiteit en de ernst van verdachtes problematiek, die moeilijk veranderbaar is, is de verwachting dat de hiervoor benodigde behandeling lang en intensief dient te zijn. Het afgelopen jaar is de problematiek dusdanig ernstig gebleken, dat deze, naar het oordeel van de deskundigen, het pedagogisch georiënteerde behandelklimaat van een jeugdinrichting overstijgt, zodat niet wordt geadviseerd toepassing te geven aan het minderjarigenstrafrecht. Gelet op de aard en de omvang van de persoonlijkheidsproblematiek en het hoge recidivegevaar is, naar het oordeel van de deskundigen, een behandeling in het kader van een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege de enige mogelijkheid.
Het hof heeft ten slotte ook kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage d.d. 21 januari 2019, opgemaakt door M. Haveman en J. Vreugdenhil, alsmede van alle overige in het dossier aanwezige rapporten omtrent de persoon van de verdachte.
Toepassing van het minderjarigen- of volwassenstrafrecht?
Nu uit de Pro Justitia rapportage van 22 december 2020 blijkt dat door de deskundigen wordt afgeraden om over te gaan tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht, in welke bevindingen zowel de advocaat-generaal als de verdachte en zijn raadsvrouw zich kunnen vinden, acht het hof, anders dan de rechtbank, thans geen gronden aanwezig om over te gaan tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht.
Conclusies hof
Op grond van de voormelde bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen B.G.J. Gunnewijk en P.G. Smits, welke conclusies het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten lijdende was aan meerdere ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, Sr. Voorts is het hof – met de deskundigen – van oordeel dat die ziekelijke stoornissen de gedragskeuzen en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde zodanig hebben beïnvloed, dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde hem slechts in sterk verminderde mate en het onder 5, 6 en 7 bewezenverklaarde in verminderde mate, kan worden toegerekend. Daarnaast is het hof, gelet op hetgeen de voormelde gedragsdeskundigen van het PBC dienaangaande hebben aangegeven, van oordeel dat sprake is van een hoog gevaar voor herhaling van seksueel delinquent en gewelddadig gedrag.
De op te leggen maatregel
Gelet op de ernst van de onder 1, 2, 3, 5 en 6 bewezenverklaarde feiten – misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld - en gelet op hetgeen hiervoor omtrent de persoon van de verdachte en het gevaar op recidive is overwogen, is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van personen zowel het opleggen van een maatregel tot terbeschikkingstelling als een verpleging van overheidswege eist.
Het hof is dan ook – alles afwegende – met de advocaat-generaal en overeenkomstig het uitdrukkelijke verzoek van de verdachte van oordeel dat aan de verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
Het hof bepaalt voorts dat de op te leggen tbs met dwangverpleging niet op voorhand is gemaximeerd, nu deze wordt opgelegd ter zake van misdrijven (feiten 1, 2, 3, 5 en 6) die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De op te leggen straf
Alles overwegende is het hof voorts van oordeel dat naast terbeschikkingstelling met dwangverpleging een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Op het plegen van dergelijke zeer ernstige strafbare feiten kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke, langdurige gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf houdt het hof er in strafmatigende zin rekening mee dat de in de onderhavige zaak meest ernstige en zwaarwegende delicten (feiten 1, 2 en 3) de verdachte slechts in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend. Ook neemt het hof de jonge leeftijd van de verdachte in aanmerking evenals het feit dat de verdachte kenbaar heeft gemaakt een behandeling te willen ondergaan.
Het hof is – al het voorgaande afwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Ambtshalve stelt het hof tot slot vast dat de behandeling van de zaak in hoger niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu er tussen het instellen van het hoger beroep op 2 juli 2019 en het wijzen van het onderhavige arrest een periode van meer dan 16 maanden is gelegen. Gelet evenwel op de geringe overschrijding van de termijn, zal het hof met de enkele constatering van die overschrijding volstaan en daaraan geen consequenties verbinden.
Vordering tot schadevergoeding van [aangeefster 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster 1] zich als benadeelde partij gevoegd en namens haar is een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2, 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 50.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde.
Het hof overweegt in dit verband dat uit de bij de vordering gevoegde stukken blijkt dat de benadeelde partij ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen. Om te voorkomen dat zij zou stikken moest er een buis in haar luchtpijp worden geplaatst en zij moest, vanwege de ernst van de slagaderlijke bloeding, met spoed worden geopereerd. Bovendien had ze meerdere inwendige beschadigingen die gehecht moesten worden. Daarnaast was het noodzakelijk dat zij geruime tijd allerlei medicatie kreeg toegediend om te voorkomen dat ze een seksueel overdraagbare ziekte zou oplopen, omdat de dader op dat moment niet bekend was. Al met al heeft zijn bijna twee weken in het ziekenhuis gelegen, waarvan enkele dagen op de intensive care. Het letsel is bovendien toegebracht op een plek die voor vrouwen, en zeker voor jonge vrouwen, zeer intiem is. Ondanks dat de lichamelijke letsels zijn hersteld, blijft bij haar de wetenschap bestaan dat die plaats voor altijd beschadigd is. Dat geldt ook voor de zorg dat het lichamelijke letsel in de toekomst nog zou kunnen leiden tot complicaties of problemen, bijvoorbeeld in een toekomstige relatie of bij een zwangerschap.
Daarnaast heeft het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde ook voor ernstige geestelijke gevolgen gezorgd, waar de benadeelde partij tot op heden mee heeft te kampen. Zo is bij haar een posttraumatische stressstoornis geconstateerd en zij heeft daarvoor een intensieve behandeling moeten ondergaan.
Voorts heeft het hof bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding in aanmerking genomen dat de benadeelde partij een buitenlandse studente was die in Nederland verbleef voor haar studie. Deze hele ervaring was daardoor extra traumatisch, omdat ze de taal niet sprak en haar familie niet in de buurt was. Tot slot neemt het hof bij de beoordeling mee dat het voor de benadeelde partij zeer zwaar weegt dat zij door toedoen van de verdachte van een zelfstandige en onbezorgde studente tegen haar wil is gemaakt tot een slachtoffer. Een stempel dat zij uitdrukkelijk wil afwijzen, maar waaraan zij maar heel moeilijk kan ontsnappen, mede vanwege de vele aandacht die in eerste aanleg aan deze zaak is besteed in de landelijke media.
Dit alles maakt dat dat het hof van oordeel is dat de vordering ter zake van geleden immateriële schade zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen – leent voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 50.000,-, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1].
Vordering tot schadevergoeding van [aangeefster 4]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 6 primair tenlastegelegde, tot een bedrag van € 109,39 aan materiële geleden schade en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over dit totale bedrag van € 1.109,39.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 609,39, bestaande uit € 109,39 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige en met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot het gevorderde bedrag van € 109,39 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 6 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wat betreft het immateriële deel van de vordering overweegt het hof als volgt.
Voor vergoeding van nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, is op grond van artikel 6:106, eerst lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) slechts plaats als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In dit verband dient te worden opgemerkt dat de enkele omstandigheid dat de vordering in hoger beroep niet is betwist, niet met zich meebrengt dat de vordering kan worden toegewezen. Het hof zal moeten vaststellen of zich een van de gevallen voordoet waarin grond bestaat voor vergoeding van immateriële schade (vgl. ECLI:NL:HR:2020:1642 en ECLI:NL:HR:2019:1454).
De benadeelde partij stelt zich, blijkens de toelichting op de vordering, kennelijk op het standpunt dat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Daartoe heeft zij echter, naar het oordeel van het hof, onvoldoende gesteld. Door de benadeelde partij is niet met concrete gegevens onderbouwd dat ten gevolge van het onder 6 bewezenverklaarde psychische schade is ontstaan op grond waarvan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat sprake is van een aantasting van een persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106 BW. Dat als gevolg van het bewezenverklaarde sprake is geweest van gevoelens van angst en onveiligheid acht het hof wel aannemelijk, maar zulks is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is psychische schade in de vorm van geestelijk letsel.
Evenmin is onderbouwd, of anderszins gebleken, dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, maken dat sprake is van vorenbedoelde aantasting in de persoon.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 109,39, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 4].
Vordering tot schadevergoeding van [aangever 5]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 7 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 346,50, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 39,40, met afwijzing voor het overige en met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 39,40 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Met betrekking tot het meer gevorderde is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 7 bewezenverklaarde, zodat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 39,40, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 5].
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2017, onder parketnummer 09-777045-16, is de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 96 dagen, met bevel dat een gedeelte van die jeugddetentie, te weten 90 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder – voor zover in deze van belang - de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep – in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf – gevorderd dat die vordering, gelet op de door de advocaat-generaal gevorderde straf en maatregel, wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve in beginsel gegrond.
Gelet echter op de op te leggen straf en maatregel is het hof van oordeel dat het thans niet opportuun is de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 55, 57, 242, 287, 302, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3, 5, 6 primair en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast (ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3, 5, 6 primair bewezenverklaarde) dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 50.000,00 (vijftigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 1], ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op
ten hoogste 285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 4] ter zake van het onder 6 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 109,39 (honderdnegen euro en negenendertig cent) ter zake van materiële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 4], ter zake van het onder 6 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 109,39 (honderdnegen euro en negenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op
ten hoogste 2 (twee) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 april 2018.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 5] ter zake van het onder 7 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 39,40 (negenendertig euro en veertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 5], ter zake van het onder 7 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 39,40 (negenendertig euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
1 (één) dag.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 april 2018.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 21 mei 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2017, onder parketnummer 09-777045-16, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 januari 2021.