ECLI:NL:GHDHA:2021:70

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
BK-20/00400 en 20/00401
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes wegens onterecht opgevoerde giften aan een instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013, alsook tegen de opgelegde vergrijpboetes. Belanghebbende had in zijn aangiften giften aan een stichting opgevoerd als aftrekpost. De Inspecteur heeft deze giften aanvankelijk toegestaan, maar later teruggenomen met navorderingsaanslagen, omdat belanghebbende niet aannemelijk kon maken dat hij daadwerkelijk giften had gedaan. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat de Inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat belanghebbende zich bewust was van de onjuistheid van zijn aangiften. De boetes van 75% worden als passend en geboden beschouwd. Tevens wordt geoordeeld dat de Rechtbank ten onrechte een proceskostenvergoeding heeft toegekend aan belanghebbende, omdat hij in de bezwaarfase niet was bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Het Hof bevestigt de uitspraken van de Inspecteur en vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboetes en de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00400 en BK-20/00401

Uitspraak van 12 januari 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: […] , […] en […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 februari 2020, nummers SGR 19/3291 en SGR 19/3293.

Procesverloop

Jaar 2012 – BK-20/00400
1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.017 (de navorderingsaanslag 2012). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 143 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 651.
1.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag 2012 en de beschikkingen afgewezen.
Jaar 2013 – BK-20/00401
1.2.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.600 (de navorderingsaanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 118 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 669.
1.2.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag 2013 en de beschikkingen afgewezen.
Beide jaren
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is eenmaal een bedrag van € 47 aan griffierecht geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
"De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover zij gericht zijn tegen de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover zij betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- vernietigt de boetebeschikkingen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de uitspraken op bezwaar;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt [de Inspecteur] tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.572;
- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 47 aan [belanghebbende] te vergoeden."
1.4.
De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en in een afzonderlijk geschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel ingestelde hoger beroep naar voren gebracht.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 oktober 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Jaar 2012
2.1.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2012 een gift van € 2.500 aan de [stichting] ( [stichting] ) opgevoerd. Na aftrek van de drempel van € 432 resteerde een aftrekbare gift van € 2.068.
2.1.2.
De aanslag IB/PVV 2012 is met dagtekening 27 september 2013 conform de ingediende aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.951.
Jaar 2013
2.2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2013 een gift van € 2.500 aan de [stichting] opgevoerd. Na aftrek van de drempel van € 376 resteerde een aftrekbare gift van € 2.124.
2.2.2.
De aanslag IB/PVV 2012 is met dagtekening 23 mei 2014 conform de ingediende aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.476.
Beide jaren
2.3.1.
De Belastingdienst is in 2013 een onderzoek gestart naar de houdbaarheid van de ANBI-status van de [stichting] . Daaruit bleek ten aanzien van het jaar 2012 dat belastingplichtigen gezamenlijk voor ten minste een bedrag van € 3.000.000 aan giften aan de [stichting] in aftrek hadden gebracht terwijl in de jaarstukken van de [stichting] voor dat jaar een bedrag van € 591.210 aan ontvangen giften was verantwoord. Voorts bleek dat de [stichting] in het jaar 2012 meer kwitanties (in totaal 2.500) had uitgeschreven dan in haar administratie was verantwoord (531) en dat de [stichting] in de jaarstukken voor 2013 een bedrag van € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in aangiften IB/PVV van diverse belastingplichtigen in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [stichting] was aangegeven. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 17 mei 2016.
2.3.2.
Omdat de administratie van de [stichting] ernstige gebreken vertoonde, is de ANBI-status van de [stichting] op 6 januari 2014 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008.
2.3.3.
In januari 2015 is de FIOD gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [stichting] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ). Uit die onderzoeken bleek dat diverse belastingplichtigen, die giften aan voormelde instanties in de aangiften hadden opgenomen, ook giften aan de [stichting] hadden opgenomen in hun aangiften.
2.4.1.
Voormelde bevindingen (2.3.1 en 2.3.3) zijn aanleiding geweest voor de FIOD om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de [stichting] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van de [stichting] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV ( [FIOD-onderzoek 3] ).
2.4.2.
De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn door de FIOD opgenomen in een proces-verbaal, met dossiernummer 57425. De Officier van Justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek te gebruiken voor fiscale doeleinden. De resultaten van het onderzoek zijn op 23 april 2018 ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst/kantoor Den Haag. Het (geanonimiseerde) proces-verbaal met bijlagen is door de Inspecteur verstrekt op een CD-rom (het FIOD-rapport).
2.4.3.
Belanghebbende is in voormeld onderzoek niet als verdachte aangemerkt, noch is hij als getuige gehoord.
2.5.
In het FIOD-rapport zijn proces-verbalen van verhoor van verdachten opgenomen uit de strafrechtelijke onderzoeken [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] . De verdachten hebben onder andere verklaringen afgelegd over de handel in giftkwitanties bij de [stichting] .
2.6.1.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 1] (blz. 2040 e.v.) De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"[…] is belastingadviseur en hij werkt samen met de [stichting] met betrekking tot het kopen van kwitanties. Hij koopt de kwitanties in voor 10% en verkoopt ze voor 12 tot 15% aan zijn klanten zodat zij dit kunnen aftrekken van de belasting."
2.6.2.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 2] (blz. 2140 e.v.). De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"Ik ga u alles vertellen in 2011, 2012 en 2013 heb ik kwitanties gekocht bij [stichting] . Dit was niet voor 10% maar voor 15% of zelfs 20% procent weet ik niet meer zeker. Het zijn allemaal oplichters van die stichtingen. Ze stoppen alles in de eigen zak en melden niets aan de Belastingdienst. In 2011 heb ik geld betaald aan [de bestuurder/directeur] van de [stichting] . In 2012 en 2013 heb ik geld betaald aan [de penningmeester] van de [stichting] . De door mij overgelegde kwitanties over het jaar 2013 van de [stichting] heb ik van die [penningmeester] gekregen. Dit geld heb ik op de [adres] in [woonplaats] betaald. De kwitanties heeft [de penningmeester] mij op het adres aan de [adres] waar de [stichting] is gevestigd gegeven."
2.6.3.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 3] (blz. 1900 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang:
"
Opmerking verbalisanten:Uit onderzoek is naar voren gekomen dat uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn ingediend vanaf het IP-adres van de [stichting] .
Vraag verbalisanten:Wie heeft uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 ingevuld en ingediend bij de Belastingdienst?
Antwoord gehoorde:
"Omdat ik slecht Nederlands spreek, ben ik door diverse mensen geadviseerd om naar de [stichting] te gaan. Ik ging naar de [stichting] om mijn aangiften in te laten vullen.
(…)
Vraag verbalisanten:Wie heeft de aangifte Inkomstenbelasting 2011 op uw naam bij de Belastingdienst ingevuld en ingediend?
Antwoord gehoorde:
"Ik ben eerlijk, maar toen ik daar kwam waren het elke keer andere mensen. Er waren allemaal kleine hokjes en daar werd het ingevuld. Ik ben daar gewoon naartoe gegaan, maar ik ken daar helemaal niemand. Ik kan dus niet zeggen wie dat voor mij ingevuld heeft. Op de dag dat ik mijn aangifte liet invullen, kreeg ik de twee kwitanties die ik u zojuist heb overhandigd. De data op de kwitanties hebben zij van de [stichting] erop gezet. Ik heb in ieder geval niet op die data betaald. Ik heb in één keer € 300 of zo betaald. Ik weet niet meer precies hoeveel ik heb betaald maar ik dacht iets van 12 of 15% van € 2.500. Ik heb mijn DigiD code en wachtwoord aan de medewerker van de [stichting] gegeven en die heeft vervolgens mijn aangifte ingediend. Dat ging elk jaar zo."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2012 staat in het onderdeel 'giften' een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
"Daarvoor geldt hetzelfde als het jaar 2011. Ik denk dat ik daar ook ongeveer € 300 voor betaald heb."
(…)
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2012 staan de data 10-03-2012 en 15‑11‑2012. Uw aangifte inkomstenbelasting 2012 is gedaan op 9 maart 2013.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2013 staat in het onderdeel ‘giften’ een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
“Ook hier heb ik maar € 300 of € 350 voor betaald."
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2013 staan de data 23-02-2013 en 24‑05‑2013. Uw aangifte inkomstenbelasting 2013 is gedaan op 26 februari 2014.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
2.7.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "aangetroffen belastingaangiften en correspondentie op de PC van de [stichting] " (blz. 930 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

"Resumé

Op grond van de volgende feiten en omstandigheden, te weten dat:
(…)
 […] zijn aangifte inkomstenbelasting 2013 voor € 50 in heeft laten vullen door/bij de [stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] een gift is opgenomen van € 3.000;
 […] € 300, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is ingediend;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] die bij de Belastingdienst is ingediend, is verzonden vanaf één van de computers van de [stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] een gift is opgenomen van €1.000;
 […] € 100, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De kwitantie op naam van […] met nummer [xxx] gelet op de verklaring van [de penningmeester] vermoedelijk valselijk is opgemaakt;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is gedaan;
(…)"
2.8.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "onderzoek in administratie [stichting] " (blz. 747 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"In verband met dit onderzoek heeft op 13 december 2016 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van de [stichting] , waarbij diverse administratie in beslag is genomen. Ik heb verhuisdoos 1 met boekingsnummer C.22.02.01 van object C van totaal 21 dozen nader onderzocht.
(…)

Resumé

 De [stichting] neemt niet alle door hun afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties naar aanleiding van contante stortingen op in het kasboek van de [stichting] .
 Meerdere malen wordt slechts het bedrag of een gedeelte van het bedrag wat vermeld staat op 1 donatieformulier of op het bewijs van donatie opgenomen in het kasboek van de [stichting] ;
 Uit onderstaande tabel is op te maken dat ongeveer 22% procent van de afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties verantwoord is in het kasboek van de [stichting] ;
 (…)"
2.9.
Het FIOD-rapport bevat een op 16 april 2015 bij de FIOD binnengekomen anonieme melding, met nummer 35.04946 (blz. 4180) met de volgende mededeling:
"Belastingfraude door […]. Het gaat om giften/donaties aan de [stichting] te [woonplaats] . De ontvangstbewijzen die ontvangen zijn van de [stichting] zijn meermalen vervalst en gebruikt voor meerdere personen om belastingteruggaaf aan te vrahen (lees: vragen,
Hof) (alsof zij deze giften/bedragen ook hebben betaald)"
2.10.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "Vergelijking opbrengst donaties Stichting [stichting] " (blz. 469 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"
Ontvangst Excelbestand en kwitanties [stichting]
(…)
De Belastingdienst heeft, onder andere over het jaar 2014, diverse kwitanties op naam van de Stichting [stichting] en een Excelbestand aan de FIOD ter beschikking gesteld.
(…)
Uit onderzoek in het Excelbestand is naar voren gekomen dat er op naam van de [stichting] in de periode 1 januari 2014 tot en met 6 januari 2014 in totaal 232 kwitanties zijn uitgeschreven, die een gezamenlijke waarde van € 564.820 vertegenwoordigen.

Vergelijking donaties 2014 met voorliggende Jaren

Ik heb het aantal boekingen, dat over de jaren 2008 tot en met 2013 in de periode 1 januari tot en met 6 januari in de administratie van de Stichting [stichting] is gedaan, vergeleken met het aantal kwitanties, dat in dezelfde periode in 2014 is uitgeschreven.
Ik zag daarbij dat het aantal boekingen in de administratie over de jaren 2008 tot en met 2013 sterk afwijkt van het aantal kwitanties, dat in 2014 is uitgeschreven. Zie onderstaande tabel.
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Data van de boekingen
1, 4 en 5 januari
5 en 6 januari
2, 3 en 5 januari
1, 3,4 en 5 januari
4 en 6 januari
1 t/m 6 januari
Aantal boekingen
7
5
3
13
6
232
Bedrag boekingen
€ 9.300
€ 5.450
€ 3.450
€ 13.900
€ 5.250
€ 0
€ 564.820"
2.11.1.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn diverse telefoons in beslag genomen. Het FIOD-rapport (blz. 34) vermeldt hierover, onder meer:
"In diverse telefoons die bij de doorzoeking van de woning van [de penningmeester] in beslag werden genomen zijn tekstberichten aangetroffen waarin wordt gesproken over het aankopen van kwitanties en het percentage wat daarvoor moet worden betaald. Ook zijn er berichten aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat anderen de kwitanties namens belastingplichtigen aankopen."
2.11.2.
Het FIOD-rapport bevat (de vertaling van) de tekstberichten die op de in beslag genomen telefoons zijn gevonden. Het FIOD-rapport bevat onder meer een vertaling van de volgende sms-berichten (blz. 4259, 4261 en 4262):
"*
Folder
Party
Time
(…)
(…)
Message
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
32
Inbox
From
[…]
20-3-2014
21:34:43(…)
Read
Hallo […] Je zou een bon opstellen voor […]. Ik heb de datums genoteerd van de gelden die ik van de bank heb opgenomen. Zou je het na vrijdag kunnen regelen als ik morgen even langskom?
7500 opname op 11.10.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 29.09.2013
2000 opname op 18.12.2013
1000 opname op 17.06.2013
1000 opname op 16.07.2013
1000 opname op 25.07.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 02.10.2013
(…)
33
Sent
To
[...]
20-3-2014
21:35:48 (…)
Sent
Hallo broer, is goed. Ik heb het gereed. Zou je mij je adres en het totaalbedrag van wat je wilt willen doorgeven?
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
54
Inbox
From
[...]
4-7-2014
22:26:10 (…)
Read
Hallo meneer
24-03-2013 800 euro
23-04-2013 1000 euro
10-06-2013 700 euro
(…)
55
Sent
To
[...]
4-7-2014
22.:27:19
Sent
Hallo hoca, Dankjewel. U kunt het morgenavond op komen halen. Gegroet
(…)"
2.12.
Het FIOD-rapport bevat een "TCI proces-verbaal" van het Team Criminele Inlichtingen (blz. 504 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, onder meer:
"Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Belastingdienst/FIOD is in de maand maart 2016 via één informant de navolgende Informatie binnengekomen:
'De leiding van de [ [stichting] ] is op de hoogte van de belastingfraude door middel van de verkoop van valse giftenkwitanties op haar naam. Vals opgemaakte stukken worden ondertekend en gestempeld door […]. Nu de [stichting] geen ANBI meer is, worden andere stichtingen gebruikt voor deze fraude"
2.13.1.
Het FIOD-rapport bevat een handgeschreven kasadministratie, aangeduid als DOC‑480 (blz. 3614 e.v.). Dit kasboek bevat de contante inkomsten en uitgaven van de [stichting] in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Het FIOD-rapport bevat voorts een overzicht van de door de [stichting] uitgeschreven kwitanties voor het jaar 2013, aangeduid als DOC-433 (blz. 3399 e.v.).
2.13.2.
De penningmeester heeft over voormelde administratie en voormeld overzicht onder meer verklaard:
a. FIOD-rapport, blz. 1518-1526:
"Ik had zelf een administratie ontwikkeld in excel. Pas toen wij een ANBI controle kregen zijn wij de administratie gaan ontwikkelen. In 2012 als er dan iemand kwam voor een of meerdere kwitanties dan werd deze door mij uitgeschreven en schriftelijk geboekt in een doorschrijf kasboek. Ik boekte dan het bedrag dat wij daadwerkelijk ontvingen. Dus voor een kwitantie van € 1.000 boekte ik een ontvangst van € 100. (…) Later werd door mij het daadwerkelijke bedrag op de kwitantie geboekt. Ik maakte hiervoor een excel bestand aan dat op de computer stond van de [stichting] in dit bestand zette ik het bedrag van de kwitantie, zodat ik kon bijhouden wat er gebeurd was voor als de mensen kwamen voor onder andere donatieverklaringen. (…)"
b. FIOD-rapport, blz. 1535:
"
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen u een Excel bestand welke is gerelateerd aan donatiekwitanties die door de [stichting] aan derden zijn verstrekt. In het Excel bestand zijn de kwitantienummers, datum van afgifte, naam donateur en het gedoneerde bedrag opgenomen. (Het Excelbestand wordt onder DOC-511 opgenomen in het dossier)
Vraag verbalisanten:Kunt u aan de hand van dit overzicht aangeven of de geldbedragen vermeld op de bijbehorende kwitanties, in combinatie met de vermelde persoonsnamen, daadwerkelijk zijn gedoneerd aan de [stichting] ?
Antwoord gehoorde:
"Van de lijsten die u mij nu laat zien met de namen en bedragen kan ik zeggen, dat niemand hierop deze lijst dat bedragen echt daadwerkelijk aan de [stichting] betaald heeft zij hebben van deze bedragen slechts 10% of 12% betaald zoals ik eerder heb verklaard. Ik heb al eerder gezegd dat er slechts een handjevol mensen is die daadwerkelijk het volledige bedrag heeft betaald maar dat betreffen bedragen van maximaal 300 of 400 euro. Als er in het kasboek kleine bedragen opgenomen zijn en daar staan soms geen kwitanties tegenover, dan is dat omdat deze mensen dit ook niet in aftrek wilden nemen bij de belastingdienst."
c. FIOD-rapport, blz. 1557:
"
Vraag verbalisanten:Op 6 januari 2014 is de ANBI status van de [stichting] ingetrokken. Er zijn meerdere kwitanties aangetroffen die zijn voorzien van een datum gelegen in de periode 1 tot en met 6 januari 2014. Zijn al deze kwitanties valselijk opgemaakt?
Antwoord gehoorde:
"Niet allemaal, er zijn ook donaties die echt zijn gedaan. Ik kan mij nu niet herinneren wie dat zijn geweest. Ik heb het dan over de kwitanties vanaf 2012 die onder de € 500 zijn, alles wat daarboven is, is vals. Dit geld voor alle kwitanties die u heeft aangetroffen. Jullie kunnen uit de kasboeken uitvissen welke bedragen echt zijn gedoneerd. Dat boek klopt namelijk wel."
2.13.3.
Het FIOD-rapport vermeldt onder meer nog het volgende over de administratie bij de [stichting] (blz. 33):
"Naast de vermoedelijk achteraf opgestelde donatieoverzichten zijn over de periode
(…) december 2013 tot en met december 2016 handgeschreven kasboeken bijgehouden. Het vermoeden bestaat dat in dat kasboek de juiste bedragen zijn vermeld. De gegevens van dit kasboek zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in een Excel-bestand verwerkt en digitaal bij het dossier gevoegd. In deze kasboeken staan inkomsten en uitgaven vermeld.
(…) Bij onderzoek van de inkomsten die zijn vermeld in de kasboeken is vastgesteld dat over de periode december 2013 tot en met december 2016 totaal 1.192 mutaties zijn opgenomen met de omschrijving 'donatie'. Het totaalbedrag van deze 1.192 donaties is € 489.087,70. Het is opvallend dat het grootste deel van deze donaties kleiner is dan € 500."
2.14.1
In eerste aanleg heeft de Inspecteur drie (geanonimiseerde) verslagen van hoorgesprekken met belastingplichtigen overgelegd (bijlage 51). De verslagen bevatten verklaringen van de belastingplichtigen over (hun deelname aan) de handel in giftkwitanties bij de [stichting] .
2.14.2.
Het "verslag van het horen op vrijdag 13 juni [juli;
Hof] 2018" vermeldt, onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
4. (…) Hij vertelt dat hij één keer per week naar toespraken op de [stichting] ging. Na afloop van de toespraak werd aan de toehoorders vertelt dat zij de [stichting] konden helpen. In ruil voor deze donaties werd er een hoger bedrag op de kwitantie geschreven. Wanneer er een bedrag van € 300 werd betaald, werd er op de kwitantie € 3.000 vermeld. (…)"
2.14.3.
Het "verslag van het horen op donderdag 9 augustus 2018" vermeldt, onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
3. Voor de aankoop van zijn woning is hij in contact gekomen met Advieskantoor […] via iemand genaamd […] (…) Ze waren behulpzaam en gaven goede adviezen. De heer […] hielp hem met zijn hypotheek en […] hielp hem met het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2013. Bij het indienen van de aangifte kreeg hij van […] het advies om te doneren aan de [stichting] .
De [belastingplichtige] deelde hen mee dat hij daarvoor geen financiële middelen had. […] deelde hem daarop mee dat het ook anders kon, namelijk eerst het bedrag in aftrek brengen in de aangifte, afhankelijk van de teruggaaf zou dan een bedrag aan de [stichting] worden gedoneerd. De kwitantie hiervoor zou dan achteraf geregeld worden (…)."
2.15.
In eerste aanleg heeft de Inspecteur bij het verweerschrift bladzijden 3418 en 3429 van het FIOD-rapport gevoegd. De bladzijden betreffen een deel van het onder 2.13.1 genoemde overzicht van de door [stichting] uitgeschreven kwitanties in het jaar 2013. Dit overzicht vermeldt de naam van belanghebbende bij een bedrag van € 1.000 op 28 mei 2013 en bij een bedrag van € 500 op 27 juli 2013.
2.16.
Bij brieven van 15 december 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht hem bewijsstukken van de in de aangiften IB/PVV 2012 en 2013 opgenomen giften te verstrekken, alsmede een specificatie van de giften.
2.17.
Belanghebbende heeft daarop inzake de giftenaftrek 2012 en 2013 de volgende door de [stichting] uitgeschreven (kopieën van) kwitanties verstrekt: (1) met dagtekening 20 maart 2012 voor een bedrag in contanten van € 1.000, (2) met dagtekening 24 april 2012 voor een bedrag in contanten van € 1.500 (nr. 000797), (3) met dagtekening 28 mei 2013 voor een bedrag in contanten van € 1.000 onder vermelding van “sadaqa” en (4) met dagtekening 27 juli 2013 voor een bedrag in contanten van € 1.500 onder vermelding van “sadaqa” (nr. 001613).
2.18.
Bij brieven van 10 augustus 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende te kennen gegeven dat hij voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen IB/PVV zal opleggen waarbij de giftenaftrek ter zake van de [stichting] wordt gecorrigeerd. Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is vergrijpboetes op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De hoogte van de boetes is voor beide jaren vastgesteld op 75% van de nagevorderde belasting.
2.19.
De Inspecteur heeft belanghebbende per brieven van 14 september 2017 meegedeeld dat belanghebbende niet op de brieven van de Inspecteur heeft gereageerd. Met dagtekening 30 september 2017 zijn de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 opgelegd met vergrijpboetes van 75%.
2.20.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende overzichten van zijn ING-rekening overgelegd waaruit contante geldopnames in 2012 en 2013 blijken.
2.21.
De kwitanties van 24 april 2012 en 27 juli 2013 vermelden beide een bedrag van € 1.500/vijftienhonderd euro. Aangezien bij de Inspecteur het vermoeden bestond dat belanghebbende de bedragen op de kwitanties heeft gewijzigd van € 500 in € 1.500, heeft hij enkele kwitanties door een documentendeskundige ambtenaar van de Belastingdienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, laten onderzoeken. Voor het jaar 2012 beschikte de Inspecteur over de originele kwitantie en voor het jaar 2013 over een kopie. Van de bevindingen van de documentendeskundige is op 10 februari 2020 een proces-verbaal (nummer 04200203/00003) opgemaakt waarin de volgende conclusie is opgenomen:
"Gelet op de spectrometrische bespeuring van twee verschillende blauwe inkten in de geschreven bedragen op donatieformulier No. 000797, en het zeer ongebruikelijk is dat geschreven tekst in een zgn. bewijsstuk in een specifiek tekstgedeelte door een andere inkt is toegepast, en ook dezelfde interactie van overschrijving waarneembaar is in de kopie van donatieformulier met No. 001613, doen mij vaststellen dat het hier
"vervalste"donatieformulieren (No. 000797 en kopie No. 001613) betreft"

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen:
"
Giftenaftrek
11. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften en (b) andere giften. Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Verder volgt uit artikel 6.33, eerste lid, onder b in samenhang met artikel 6.35 van de Wet IB 2001 dat giften aftrekbaar zijn indien zij worden gedaan aan een ANBI.
12. Niet in geschil is dat ten tijde van de gestelde giften de [stichting] de ANBI-status had en dat de omstandigheid dat die ANBI-status op 6 januari 2014 met terugwerkende kracht tot
1 januari 2008 is ingetrokken, op zichzelf niet aan de giftenaftrek in de weg staat.
13. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op [belanghebbende]. Bij contante giften moet een belastingplichtige - zoals [de Inspecteur] terecht heeft gesteld - met schriftelijke bescheiden aantonen dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan de [stichting] ten goede zijn gekomen. [Belanghebbende] wijst daartoe op de door hem overgelegde kwitanties. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de [stichting] die worden bevestigd door verklaringen van anderen, kan aan de kwitanties op zichzelf onvoldoende bewijskracht worden toegekend. Weliswaar staat niet onomstotelijk vast dat ook in het geval van [belanghebbende] sprake is van onjuiste kwitanties, maar evenmin kan met zekerheid worden gesteld dat de kwitanties volledig in overeenstemming zijn met wat hij daadwerkelijk aan de [stichting] heeft geschonken. Aan de kwitantie kan daarom op zichzelf onvoldoende bewijskracht worden toegekend. Ter onderbouwing van de kwitanties wijst [belanghebbende] op de overgelegde bankafschriften en stelt hij dat de daarop vermelde kasopnamen corresponderen met de kwitanties. [De Inspecteur] betwist deze stelling van [belanghebbende] en wijst daartoe op de inhoud van het FIOD-PV. Daaruit ontstaat het beeld van een werkwijze waarbij de kwitanties feitelijk met terugwerkende kracht werden opgesteld door de hoogte van de schenking en de datum van de schenking vooraf met de penningmeester af te stemmen aan de hand van bankafschriften waarop reeds contante opnames zijn vermeld. Niet kan worden uitgesloten dat dit ook in het geval van [belanghebbende] is gebeurd. [De Inspecteur] heeft dan ook voorbij kunnen en mogen gaan aan de bankafschriften. [De Inspecteur]s stelling dat het geen toeval kan zijn dat in een kwitanties voor beide jaren eenzelfde schrijffout is gemaakt, geeft geen aanleiding voor een andere oordeel. Nu [belanghebbende] geen andere bewijsstukken heeft overgelegd, is hij niet geslaagd in het bewijs dat hij de giften heeft gedaan. [De Inspecteur] heeft dan ook op goede gronden de giftenaftrek gecorrigeerd en de navorderingsaanslagen opgelegd.
Vergrijpboetes
14. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Awr kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100 percent indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
15. Op [de Inspecteur] rust de bewijslast dat het beboetbare feit zich heeft voorgedaan. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat [belanghebbende] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem in zijn aangiften afgetrokken giften en dat de aanslag daardoor tot een te laag bedrag is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn stelling dat dit te wijten is aan opzet dan wel grove schuld van [belanghebbende] maakt [de Inspecteur] gebruik van bewijsvermoedens die hij baseert op de verklaringen van de penningmeester van de [stichting] , de verklaringen van getuigen en verdachten die betrokken zijn in het onderzoek van de [stichting] en verklaringen die andere belastingplichtigen hebben afgelegd tijdens diverse hoorgesprekken. [De Inspecteur] wijst voorts op het Excelbestand met de uitgeschreven kwitanties waarin de naam van [belanghebbende] vier maal is vermeld.
16. Op zichzelf mag [de Inspecteur] gebruik maken van bewijsvermoedens, maar die vermoedens moeten wel redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (ECLI:NL:HR:2011:BN6350). Daarvan is in dit geval geen sprake omdat het bewijsvermoeden slechts is gebaseerd op verklaringen van derden over wat kennelijk een gebruikelijke werkwijze was binnen de [stichting] . Uit die verklaringen kan weliswaar worden geconcludeerd dat in veel gevallen sprake was van kwitanties die niet in overeenstemming zijn met de bedragen die daadwerkelijk aan de [stichting] zijn geschonken, maar dat betekent niet dat reeds daarom in alle gevallen en dus ook in het geval van [belanghebbende] sprake is van onjuiste kwitanties en daarmee van het opzettelijk dan wel grofschuldig te weinig betalen van belasting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet kan worden uitgesloten dat de frauduleuze handelingen van de penningmeester verder strekten dan waarover hij heeft verklaard. Zoals [belanghebbende] terecht heeft aangevoerd, kan niet worden uitgesloten dat de penningmeester een deel van de bedragen die door donateurs werden geschonken en waarvoor kwitanties zijn uitgereikt, in eigen zak heeft gestoken. Onder die omstandigheden zou het accepteren van de bewijsvermoedens betekenen dat de bewijslast feitelijk ook voor de boeteoplegging op [belanghebbende] komt te rusten. [De Inspecteur] is dan ook niet geslaagd in het bewijs dat het aan opzet of grove schuld van [belanghebbende] is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
Rentebeschikking
17. Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Cautie
18. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat [de Inspecteur] niet voldaan heeft aan de cautieplicht ten tijde van het verzoek om bewijsstukken voor de giftenaftrek toe te zenden.
De rechtbank volgt [belanghebbende] daarin niet en overweegt daartoe dat niet is gebleken dat op het moment van het opvragen van bewijsstukken voor de giftenaftrek een vermoeden bestond dat een boete zou worden opgelegd.
Immateriële schadevergoeding
19. [Belanghebbende] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
20. De navorderingsaanslagen zijn gedagtekend 30 september 2017. [De Inspecteur] heeft de reactie van [belanghebbende] op de vooraankondiging aangemerkt als bezwaarschrift, die ontvangen is op 31 augustus 2017 en heeft op 12 april 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. De rechtbank heeft op 25 februari 2020 uitspraak gedaan. Daarmee is vanaf het indienen van het bezwaarschrift een periode van 2 jaar en ruim vijf maanden verstreken zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met een maand. Aan [belanghebbende] komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De termijnoverschrijding komt voor rekening van [de Inspecteur].
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen voor wat betreft de
boetebeschikkingen en immateriële schadevergoeding gegrond te worden verklaard en voor het overige ongegrond.
Proceskosten
22. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1)."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In het principale hoger beroep is in geschil is of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd en zo ja, of de opgelegde boetes passend en geboden zijn en of de proceskostenveroordeling dient te vervallen. In het incidentele hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 terecht zijn opgelegd. De Inspecteur beantwoordt alle vragen bevestigend, belanghebbende ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert in het principale hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. In het incidentele hoger beroep concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslagen, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar op dit punt, tot vernietiging van de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 en de gelijktijdig gegeven belastingrentebeschikkingen.
4.3.
De Inspecteur concludeert in het principale hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboetes en de proceskostenveroordeling en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar. In het incidentele hoger beroep concludeert de Inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Principaal hoger beroep
Vergrijpboetes 2012 en 2013
5.1.
Belanghebbende heeft zich in het principale hoger beroep op het standpunt gesteld dat de Inspecteur niet heeft voldaan aan de cautieplicht toen hij aan belanghebbende bij brieven van 15 december 2016 bewijsstukken inzake de giftenaftrek 2012 en 2013 verzocht. Hij verbindt hieraan de conclusie dat de vergrijpboetebeschikkingen dienen te worden vernietigd.
5.2.1.
Artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
"1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden."
5.2.2.
Uit artikel 5:10a Awb volgt dat de cautieplicht bestaat wanneer naar objectieve maatstaven door een redelijk waarnemer kan worden vastgesteld dat de betrokkene wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie. Blijft in een zodanig geval de cautie ten onrechte achterwege, dan kan de verklaring van de betrokkene in de regel niet worden gebruikt als bewijs voor de feiten die aan de sanctie ten grondslag zijn gelegd. Zie ABRvS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2115, rechtsoverweging 7.2.
5.2.3.
De cautie wil voorkomen dat de ondervraagde onder druk verklaringen aflegt, waarvan niet gezegd kan worden dat ze in vrijheid zijn afgelegd. Bij schriftelijke vragen is als regel geen sprake van een verhoor door het ontbreken van de directe confrontatie met de ondervrager. Dit is slechts anders indien in bijzondere omstandigheden van een schriftelijke vraag een zodanige druk om te antwoorden zou uitgaan, dat materieel sprake is van een verhoor. Zie de parlementaire geschiedenis van artikel 5:10a Awb, TK 2003-2004, 29702, nr. 3, p. 99.
5.2.4.
Niet is gesteld, noch is gebleken, dat van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 5.2.3 sprake is. Van een schending van de cautieplicht door de Inspecteur is in het onderhavige geval dan ook geen sprake.
5.3.1.
De Inspecteur kan op grond van artikel 67e, lid 1, AWR een boete opleggen van ten hoogste 100% indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De bewijslast hiervan rust op de Inspecteur.
5.3.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit heeft geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die een belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die waarborgen houden onder meer in dat de bewijslast op de inspecteur rust en de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van de twijfel moet worden gegund. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens laat toe dat voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van vermoedens. De belanghebbende moet wel een redelijke mogelijkheid hebben zich daartegen te verweren en het gebruik van vermoedens mag er niet toe leiden dat de bewijslast wordt verschoven van de inspecteur naar de belanghebbende; het vermoeden moet redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6350, BNB 2011/207 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207). Het EVRM eist niet dat de inspecteur bij het bewijzen van de opzet of grove schuld is gebonden aan de bewijsregels van het nationale strafrecht. Er hoeft geen wettig en overtuigend bewijs te worden geleverd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 338 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (vgl. HR 18 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5166, BNB 1993/40). Wel moet de uit die vermoedens af te leiden opzet buiten redelijke twijfel zijn (vgl. HR 23 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5391, BNB 1993/272).
5.4.
De Inspecteur heeft primair gesteld dat sprake is van opzet waarbij een boete van 75% passen en geboden is. Subsidiair heeft de Inspecteur gesteld dat sprake is van grove schuld waarbij een boete van 50% passend en geboden is. Meer subsidiair heeft de Inspecteur gesteld dat – in het geval het Hof geen strafverzwarende omstandigheden aannemelijk acht – een boete van 25% passend en geboden is.
5.5.
Op de Inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken primair dat belanghebbende ten tijde van het doen van zijn aangiften IB/PVV 2012 en 2013 zich ervan bewust is geweest dat (een aanmerkelijke kans bestond dat) de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren en subsidiair dat belanghebbende zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem kan worden verweten dat de aangiften op het punt van de giftenaftrek onjuist waren.
5.6.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de Inspecteur in beroep en hoger beroep onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] :
  • de vaststelling van een controlemedewerker dat namens de [stichting] in het jaar 2012 in totaal 2.500 kwitanties zijn uitgeschreven, terwijl slechts 531 kwitanties in de administratie zijn verantwoord;
  • dat in het jaar 2013 in de jaarstukken van de [stichting] € 88.564 aan donaties is verantwoord, terwijl in de diverse aangiften over dat jaar in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [stichting] is aangegeven;
  • de verklaringen van verdachten dat giftkwitanties voor een bepaald percentage van het giftbedrag werden gekocht/verkocht van de [stichting] ;
  • dat uit de inbeslaggenomen administratie van de [stichting] volgt dat 22% van de ontvangen giften is verwerkt in het kasboek;
  • een anonieme tip aan de FIOD dat de kwitanties zijn vervalst en gebruikt door meerdere personen om een belastingteruggaaf te bewerkstelligen;
  • dat na de intrekking van de ANBI-status van de [stichting] op 6 januari 2014, die op 19 december 2013 was aangekondigd, in de periode van 1 januari tot 6 januari 2014 een opvallend groter aantal kwitanties is geboekt dan in voorgaande jaren;
  • de whatsapp- en sms-berichten en de verklaringen van onder andere de penningmeester van de [stichting] waaruit volgt dat een levendige handel in giftkwitanties bestond en dat uit die berichten volgt dat de data op de kwitanties worden afgestemd op de data van willekeurige pinopnamen;
  • de verklaring van een informant aan het Team Criminele Inlichtingen waaruit volgt dat de leiding van de [stichting] op de hoogte is van de belastingfraude door middel van de giftkwitanties en meewerkt aan de uitgifte daarvan;
  • de verklaring van de penningmeester van de [stichting] dat slechts een handvol mensen het volledige vermelde bedrag op de giftkwitanties hebben betaald maar dat die bedragen maximaal € 300 of € 400 betreffen;
  • de verklaringen van diverse personen aan de FIOD en de Belastingdienst die de handel in kwitanties hebben bevestigd;
  • een overzicht van uitgeschreven kwitanties voor 2013 waarvan de gegevens die in dit document zijn opgenomen niet overeenkomen met de daadwerkelijk ontvangen bedragen;
  • een doorlopend handgeschreven kasboek waarin de werkelijk ontvangen bedragen werden opgenomen; de werkelijk ontvangen bedragen (donaties) bedroegen veelal 10% tot 12% van de uitgegeven kwitanties;
  • dat de Belastingdienst bij 2.040 belastingplichtigen navorderingsaanslagen heeft opgelegd dan wel correcties heeft aangebracht bij het opleggen van de aanslagen en indien mogelijk een vergrijpboete. Van deze 2.040 gevallen zijn ongeveer 450 belastingplichtigen in bezwaar gegaan en 150 in beroep;
  • dat bij belastingplichtigen van wie aanslagen zijn gecorrigeerd of bij wie is nagevorderd doorgaans een giftenaftrek van minimaal € 500 in de aangifte is opgenomen.
5.7.
Naast de in 5.6 aangevoerde feiten en omstandigheden ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] , heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbendes betrokkenheid bij voormelde handel in giftkwitanties het volgende aangevoerd:
- belanghebbende heeft gebruik gemaakt van vervalste donatieformulieren. Op het donatieformulier met datum 24 april 2012, bedrag € 1.500 en nummer 000797 zijn verschrijvingen aangetroffen. Het originele formulier laat volgens de Inspecteur duidelijk zien dat het bedrag in letters van “vijfhonderd” is gewijzigd in “vijftienhonderd” en dat het getal 1 voor het getal 500 is geplaatst. In de kopie van het donatieformulier 2013 met nummer 001613 komt deze overschrijving opnieuw voor. Uit het onderzoek van de documentendeskundige is gebleken dat de overschrijving op het donatieformulier van 2012 met een andere kleur inkt is aangebracht. Doordat de originele donatieformulieren van 2013 niet zijn overgelegd, heeft de documentendeskundige zich beperkt tot de overeenkomsten met het donatieformulier van 2012. Volgens zijn bevindingen is de overschrijving in het donatieformulier van 2013 eenzelfde als in die van 2012;
- belanghebbende komt voor in het onder 2.13.1 genoemde overzicht van de door [stichting] uitgeschreven kwitanties van het jaar 2013. Dit overzicht vermeldt de naam van belanghebbende bij een bedrag van € 1.000 op 28 mei 2013 en bij een bedrag van € 500 op 27 juli 2013. Het bedrag op de kwitantie van 27 juli 2013 komt niet overeen met de kopie van de kwitantie waarop € 1.500 staat vermeld. Volgens de Inspecteur kan ook hieruit worden opgemaakt dat belanghebbende de kwitantie heeft vervalst.
5.8.1.
Uit hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, volgt een handelwijze waarbij op grote schaal valse giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Voorts volgt daaruit dat de valse giftkwitanties door belastingplichtigen werden gekocht op een latere datum dan de datum die is vermeld op de betreffende giftkwitantie.
5.8.2.
Uit het onderzoek van de FIOD volgt dat de handgeschreven kasboeken van de [stichting] in totaal 1.192 donaties vermelden met een totaalbedrag van € 489.087,70 in de periode december 2013 tot en met december 2016. Hierbij is het bedrag van het grootste deel van de donaties lager dan € 500. Gelet op i) voormelde handelwijze waarbij de valse giftkwitanties veelal werden verhandeld voor 10%-12% van daarop vermelde bedragen en ii) de verklaringen van getuigen en belastingplichtigen waaruit blijkt dat veelal een paar honderd euro is betaald voor de giftkwitanties, heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat het handgeschreven kasboek de juiste gegevens vermeldt.
5.9.1.
De naam van belanghebbende komt niet voor in het handgeschreven kasboek. Wel komt de naam van belanghebbende voor in het overzicht dat door de [stichting] in 2016 is opgesteld aan de hand van kwitanties. In dit overzicht komt voor het jaar 2013 de naam van belanghebbende onder andere voor met een donatie van € 500 op 27 juli 2013. Dit komt niet overeen met de door belanghebbende overgelegde kopie van deze kwitantie. Daarop staat een bedrag van € 1.500 vermeld, tevens in letters.
5.9.2.
De Inspecteur heeft met de onderzoeksresultaten van de documentendeskundige aannemelijk gemaakt dat de kwitanties voor 2012 en 2013 waarop € 1.500 is vermeld vervalst zijn. Belanghebbende stelt dat sprake is geweest van een verschrijving door de [stichting] . Aangezien in het door de [stichting] in 2016 opgestelde overzicht van de kwitanties – dat is samengesteld aan de hand van kopieën van de kwitanties – met betrekking tot de kwitantie van 27 juli 2013 een bedrag van € 500 is opgenomen, acht het Hof het onwaarschijnlijk dat bij het opstellen van deze kwitantie sprake is geweest van een verschrijving door de [stichting] . Nu bovendien op de kwitanties van 24 april 2012 en 27 juli 2013 een identieke onregelmatigheid waarneembaar is, acht het Hof evenmin waarschijnlijk dat bij het opstellen van de kwitantie van 24 april 2012 sprake is geweest van een verschrijving door de [stichting] . Hieraan doet niet af dat een door de [stichting] opgesteld overzicht van kwitanties voor 2012 ontbreekt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het vermoeden gerechtvaardigd dat belanghebbende in de onderhavige jaren gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de [stichting] en dat hij zich ten tijde van het doen van zijn aangiften IB/PVV 2012 en IB/PVV 2013 ervan bewust is geweest dat de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren. Daarbij neemt het Hof in overweging dat door de Inspecteur geloofwaardig is verklaard dat een verschrijving op een kwitantie van de [stichting] slechts éénmaal is aangetroffen in alle andere [stichting] -zaken waarin door de Inspecteur (navorderings)aanslagen zijn opgelegd.
5.10.
De belastingplichtige die wil ontkomen aan bewijs door middel van een bewijsvermoeden, kan zich verweren hetzij door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag zijn gelegd, hetzij door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan de redengevende kracht van dat bewijsvermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd (vgl. HR 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354, BNB 2003/14 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207).
5.11.
Belanghebbende betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van valse aangiften. De giften aan de [stichting] heeft hij daadwerkelijk gedaan, aldus belanghebbende. De Inspecteur gaat uit van verklaringen van de penningmeester, maar volgens belanghebbende is niet vast komen te staan dat de penningmeester naar waarheid heeft verklaard.
5.12.
Het Hof ziet geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de penningmeester over de handelwijze met betrekking tot de valse giftkwitanties. De verklaringen van de penningmeester zijn bevestigd door verklaringen van diverse getuigen en belastingplichtigen die door de FIOD en de Inspecteur zijn gehoord. Daarnaast bevat het FIOD-rapport diverse onderzoeken van opsporingsambtenaren naar onder andere tekstberichten op in beslag genomen telefoons en de administratie van de [stichting] die voormelde handelwijze bevestigen.
5.13.
Gelet op hetgeen onder 5.11 en 5.12 is overwogen, heeft belanghebbende het bewijsvermoeden dat hij in onderhavige jaren gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de [stichting] niet ontzenuwd. Dit betekent dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende ten tijde van het doen van zijn aangifte IB/PVV 2012 en 2013 zich ervan bewust is geweest dat de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren, zodat het opzet bewezen is.
De hoogte van de boetes
5.14.
De Inspecteur heeft de boete voor 2012 en 2013 bepaald op 75%, te weten 50% voor het opzet van belanghebbende, verhoogd met 25% wegens strafverzwarende omstandigheden als bedoeld in paragraaf 8 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB, tekst 2013). Ingevolge laatstvermelde bepaling van het BBBB is voor het in aanmerking nemen van strafverzwarende omstandigheden in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning.
5.15.
De Inspecteur stelt dat het gebruik maken van falsificaties (de valse giftkwitanties) geldt als een strafverzwarende omstandigheid.
5.16.
Gelet op hetgeen in 5.6 tot en met 5.13 is overwogen acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan het willens en wetens doen van onjuiste aangiften als gevolg waarvan de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld. Gelet op de ernst van de gedragingen, te weten het gebruikmaken van valse giftkwitanties, acht het Hof de opgelegde boetes van 75% van de nagevorderde bedragen passend en geboden.
Proceskostenvergoeding
5.17.1.
De Inspecteur heeft in hoger beroep gesteld dat in het geval de vergrijpboetebeschikkingen terecht zijn opgelegd, de door de Rechtbank toegekende proceskostenveroordeling dient te worden verminderd tot nihil. Het Hof kan de Inspecteur daarin niet volgen aangezien de Rechtbank een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend. In het geval de Inspecteur in hoger beroep niet is opgekomen tegen die beslissing, zoals in dit geval, is er aanleiding om in hoger beroep een door de Rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling te bevestigen (vgl. HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, BNB 2015/198). Het Hof ziet met de Inspecteur wel aanleiding om de door de Rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding te verminderen nu is komen vaststaan dat belanghebbende in de bezwaarfase niet is bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener en dat belanghebbende in de bezwaarfase niet om een vergoeding van proceskosten heeft verzocht.
5.17.2.
Het Hof zal de proceskostenvergoeding vaststellen op € 1.068, zijnde 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 (tarief 2021) en een wegingsfactor van 1.
Incidenteel hoger beroep
Giftenaftrek
5.18.1.
Andere giften dan periodieke giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden (zie artikel 6.39, lid 1, in verbinding met artikel 6.32 van de Wet Inkomstenbelasting 2001). In geval van betwisting door de Inspecteur, zoals hier het geval is, rust op belanghebbende de last feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.18.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij in zowel 2012 als 2013 giften in contanten van € 2.500 aan de [stichting] heeft gedaan. Ter onderbouwing van deze stelling heeft belanghebbende door de [stichting] uitgeschreven kwitanties verstrekt.
5.18.3.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de voor de jaren 2012 en 2013 overgelegde giftkwitanties van de [stichting] niet zonder meer kunnen dienen ter onderbouwing van de opgevoerde giften. Hij wijst daarbij op de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek naar de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] .
5.18.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de Inspecteur in beroep en hoger beroep onder meer de onder 5.6 opgenomen feiten en omstandigheden aangevoerd ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] .
5.18.5.
Uit hetgeen de Inspecteur onder 5.6 heeft aangevoerd, volgt dat op grote schaal valse giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld en gebruikt door belastingplichtigen om giften op te voeren die zij niet daadwerkelijk hebben gedaan. Gelet op deze bevindingen kunnen de kwitanties van de [stichting] niet zonder meer dienen als bewijs voor de door belanghebbende gestelde giften. Het is aan belanghebbende aanvullende feiten en omstandigheden aan te voeren en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat zij recht heeft op giftenaftrek.
5.18.6.
Met de overgelegde overzichten van contante geldopnames in 2012 en 2013 heeft belanghebbende dat aanvullende bewijs niet geleverd, reeds omdat niet vaststaat dat (een deel van) de opgenomen gelden ook daadwerkelijk aan de [stichting] ten goede zijn gekomen.
5.18.7.
Nu belanghebbende geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht waaruit volgt dat giften ten goede zijn gekomen aan de [stichting] , acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren giften aan de [stichting] heeft gedaan. De Inspecteur heeft dan ook terecht geen giftenaftrek toegestaan en de navorderingsaanslagen terecht opgelegd.
Slotsom
5.19.
Het principale hoger beroep is gegrond en het incidentele hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de procedure in hoger beroep.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboetes 2012 en 2013 en de proceskostenveroordeling;
  • bevestigt de uitspraken op bezwaar; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.068.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier J. de Vormer. De beslissing is op 12 januari 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.