ECLI:NL:GHDHA:2021:438
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een tussenherenhuis met achterstallig onderhoud
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de WOZ-waarde van een tussenherenhuis werd vastgesteld. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning op € 500.000 vastgesteld voor het kalenderjaar 2019, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 440.000. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging vervolgens in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2021, waarbij belanghebbende telefonisch deelnam vanwege COVID-19, werd de zaak besproken. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank had de waarde bepaald op basis van een zorgvuldige analyse van de informatie over de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten, waarbij rekening was gehouden met de slechte staat van onderhoud van de woning. Belanghebbende had een inpandige bezichtiging door de Heffingsambtenaar geweigerd, wat het voor de taxateur moeilijk maakte om de waarde verder te verlagen.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de waarde van de woning met € 440.000 niet te hoog was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Belanghebbende had geen griffierecht hoeven betalen vanwege betalingsonmacht. De uitspraak werd op 25 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.