2.5De boedelachterstand van € 1.231,35 wordt door [appellante] betwist. Volgens haar is sprake van een voorstand. [appellante] is het steeds niet eens geweest met de hoogte van de boedelachterstand, die pas kort voor de eindzitting naar beneden is bijgesteld, en heeft de bewindvoerder daarvan ook steeds op de hoogte gesteld. Zo er al sprake is van een achterstand dient die tekortkoming niet aan haar te worden toegerekend, omdat de bewindvoerder niet tijdig de juiste boedelachterstand heeft berekend en aan haar heeft doorgegeven. Zekerheidshalve heeft [appellante] de boedelachterstand inmiddels voldaan.
3. Het standpunt van de bewindvoerder komt er kort gezegd op neer dat er geen nieuwe informatie is om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in het bestreden vonnis. Door de bewindvoerder is onder meer het volgende naar voren gebracht.
De boedelachterstand is inmiddels inderdaad ingelopen. Zijn berekening van de hoogte van de afdrachtverplichting is wel juist geweest. Er hebben correcties plaatsgevonden omdat er bedragen per bank bij [appellante] binnenkwamen die later op haar loonstrook weer werden gecorrigeerd. Een en ander had gevolgen voor de hoogte van de boedelafdracht, die daarop bijgesteld diende te worden. Er is thans een kleine voorstand van € 30,57 in verband met zorgkosten die ten onrechte waren aangemerkt als zorgpremie. Dat bedrag zal worden terugbetaald aan [appellante].
De gedragingen van [appellante] die te maken hebben met het onttrekken van gelden aan het loonbeslag dateren weliswaar van vóór de toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar [appellante] heeft die gedragingen in vervolgprocedures ná toelating tot de regeling erkend. Die gedragingen, die niet getuigen van een saneringsgezinde houding, hadden door [appellante] bij de toelatingszitting gemeld dienen te worden.
4. Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft [appellante] in 2017 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. In het arrest van 12 december 2017 is onder meer geoordeeld dat niet gebleken is van een situatie waarin kan worden aangenomen dat in de afgelopen vijf jaar van [appellante] kon worden gevergd dat zij méér op haar schuld zou afbetalen dan zij via het loonbeslag heeft gedaan (zie onder 5.2).
Thans is komen vast te staan dat [appellante] in de periode dat er loonbeslag onder haar werkgever lag, bedragen op de bankrekening van haar ouders heeft laten overmaken en die zo buiten het bereik van het loonbeslag heeft gehouden. Blijkens het Besluit strafontslag van 18 juli 2019 heeft [appellante] in de periode 2015-2017 iedere maand reisdeclaraties ingediend (p. 2). Ook heeft [appellante] bedragen onregelmatigheidstoeslag (ORT) ontvangen. In het Besluit strafontslag is onder Uitbetaling vergoedingen (p. 5 en 6) onder meer het volgende vermeld:
“De gedeclareerde reiskosten werden volgens uw verklaring van 24 augustus 2017 overgemaakt op een rekeningnummer dat te naam is gesteld van uw ouders. De reden die u hiervoor gaf was dat op uw salarisrekening (sinds 2009) loonbeslag lag.”
[…]
“U heeft verklaard dat u de reiskostenvergoeding en ORT vergoeding op rekening van uw ouders liet overmaken omdat u reiskosten maakte die betaald moesten worden. Ik stel vast dat u bewust de ontvangen ORT vergoeding, die loon vormt, buiten het loonbeslag heeft gehouden dat op uw salarisrekening lag.”
Ter zitting heeft [appellante] bevestigd dat zij bedragen voor reiskosten en ORT-vergoeding heeft laten overmaken naar een rekening op naam van haar ouders. [appellante] heeft verklaard dat het bij de vergoedingen voor reiskosten maandelijks ging om ongeveer € 1.500 in de periode van begin 2015 tot medio 2016. Noch in eerste aanleg noch in hoger beroep heeft [appellante] gemotiveerd de juistheid bestreden van de vermelding in het Besluit strafontslag dat zij voor het laten overmaken naar de rekening van haar ouders als reden had gegeven dat op haar salarisrekening loonbeslag lag. De enkele vermelding (op p. 6 van het beroepschrift) dat de rechtbank Midden-Nederland hierover in de uitspraak van 30 juni 2020 niet rept, is in dit verband niet voldoende.
Uit het voorgaande volgt dat [appellante] bij de toelatingszitting geen open kaart heeft gespeeld en informatie heeft verzwegen over het door haar onttrekken van gelden aan het loonbeslag. Van deze informatie wist zij dan wel had zij redelijkerwijs kunnen weten dat die in het kader van de beoordeling van haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van belang was en in de weg zou hebben gestaan aan toelating tot de schuldsaneringsregeling. Deze schending van de informatieplicht bij de toelating is onverenigbaar met het wezen en de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling en getuigt niet van een saneringsgezinde houding van [appellante]. Alle omstandigheden in aanmerking nemende, kan niet worden gezegd dat het gaat om een tekortkoming die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan, buiten beschouwing kan worden gelaten. De tekortkoming is dermate ernstig dat die reeds voldoende aanleiding vormt om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder schone lei. De omstandigheid dat de verzwegen feiten ook aanleiding hadden kunnen vormen voor een tussentijdse beëindiging op de voet van art. 350 lid 3 onder e of f Fw, staat hieraan niet in de weg. Omstandigheden die grond opleveren voor tussentijdse beëindiging op grond van art. 350 lid 3 onder e Fw kunnen op grond van art. 358a lid 1 Fw zelfs na beëindiging van de schuldsaneringsregeling nog aanleiding geven tot het ontnemen van de schone lei.
5. Hetgeen meer of anders is aangevoerd behoeft gelet op het voorgaande geen nadere bespreking. De conclusie is dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.