ECLI:NL:GHDHA:2021:2883

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.287.696/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet door zorginstelling van verzorgende wegens het toebrengen van verwondingen bij cliënten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Zorggroep Florence tegen een beschikking van de kantonrechter in Den Haag, waarin werd geoordeeld dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet van een verzorgende, [verweerster]. De verzorgende was op staande voet ontslagen wegens het toebrengen van verwondingen aan cliënten. De kantonrechter had in zijn beschikking vastgesteld dat de feiten zoals gepresenteerd door Florence niet voldoende waren onderbouwd om te concluderen dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. Florence was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft besloten dat Florence alsnog bewijs mag leveren van de aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen. Het hof heeft de zaak verwezen naar een rolzitting voor het opgeven van getuigen en verhinderdata. De zaak zal verder worden behandeld in een later stadium, waarbij het hof de focus legt op de bewijslevering van de verweten gedragingen van [verweerster].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
afdeling civiel recht
zaaknummer: 200.287.696/01
zaaknummer rechtbank Den Haag: 8448773 RP VERZ 20-50229
beschikking van 6 april 2021 (bij vervroeging)
inzake
STICHTING ZORGGROEP FLORENCE,
gevestigd te Rijswijk,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. E.H. de Joode te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. N.M. Fakiri te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Florence en [verweerster] genoemd.
Florence is bij beroepschrift (met producties), ontvangen ter griffie van het hof op 18 december 2020, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 28 september 2020 onder bovenvermeld zaaknummer (ECLI:NL:RBDHA:2020:11445).
Vervolgens is ter griffie van het hof een verweerschrift (met producties) van [verweerster] ingekomen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 10 maart 2021. Partijen hebben ter zitting hun standpunten doen toelichten - Florence door mr. De Joode voornoemd en mr. P.P. van Dalsen, eveneens advocaat te Rotterdam, en [verweerster] door mr. Fakiri voornoemd - aan de hand van pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de beschikking onder 2 (2.1 t/m 2.8) een aantal feiten vermeld. De juistheid van deze feiten is niet in geschil zodat zij ook in hoger beroep tot uitgangspunt dienen.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[verweerster] , geboren op [geboortedag] 1992, is op [datum 1] 2015 in dienst getreden bij Florence. De laatste functie die zij vervulde, is die van [functie] , met een salaris van € 2.144,60 bruto exclusief acht procent vakantiebijslag en overige emolumenten. Zij was werkzaam op de locatie [locatie] , waar kleinschalige woonruimte wordt aangeboden voor dementerende ouderen. Zij was daar werkzaam op een gesloten afdeling met twaalf bewoners.
Op [datum 4] 2020 is [verweerster] door Florence op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die datum is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“Middels deze brief ontslaan wij u vandaag ( [datum 4] 2020) op staande voet. Aan dit ontslag ligt het volgende ten grondslag.
(…)
Op zondag [datum 2] 2020 hebben enkele collega’s u beschuldigd van ontoelaatbaar gedrag jegens een van onze cliënten tijdens uw dienst. Op aandringen van deze collega’s is de CD dienst erbij gehaald en deze constateerde dat de cliënt erg angstig en overstuur was en u ervan beschuldigde haar pijn te hebben gedaan. Het bleek ook dat de cliënt divers letsel had opgelopen. De CD dienst heeft hiervan vervolgens verslag bij uw leidinggevende uitgebracht.
U bent door uw leidinggevende op dinsdag [datum 3] 2020 uitgenodigd voor een gesprek.
Tijdens dit gesprek is u gevraagd of u enig idee had waarom u bent uitgenodigd. U antwoordde met ‘nee’. Toen de naam van cliënt werd genoemd, vertelde u dat u deze cliënt tijdens uw dienst op [datum 2] bij haar polsen heeft gepakt om ervoor te zorgen dat cliënt niet naar haar verwondingen op de benen zou grijpen. U vertelde dat u tijdens deze handeling mogelijk de cliënt verwond zou kunnen hebben. Er zijn vervolgens foto’s getoond van de verwondingen van cliënt. U ontkende dat dit door u was toegebracht. Er is u vervolgens verteld dat u geen polsen van een cliënt mag vastpakken om te voorkomen dat cliënt iets doet. U heeft dit beaamd. Nadat u werd gevraagd of u al eerder letsel heeft toegebracht aan cliënten antwoorde u met ‘ja’. U gaf vervolgens aan dat u soms boos wordt als een cliënt niet meewerkt en u dan te ruw met cliënten omgaat waardoor er letsel ontstaat. U heeft hierdoor erkend de verwondingen te hebben toegebracht aan cliënt en dat van dit gedrag vaker sprake is geweest tijdens uw werk. Op de vraag waarom u dit gedrag vertoont en niet eerder bespreekbaar heeft gemaakt, geeft u aan dat u zich schaamt en er met uw psycholoog over praat.
(…)
Uitkomst van het interne beraad, het ingewonnen juridisch advies en ons gesprek op [datum 4] 2020 is dat wij hebben besloten uw arbeidsovereenkomst vandaag ( [datum 4] 2020) met onmiddellijke ingang op te zeggen. U heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig ontoelaatbaar gedrag en cliënten (ernstige) verwondingen toegebracht. Dit is voor ons volstrekt onacceptabel en een zeer ernstige zaak.
(…)
Wij hebben hiertoe besloten na afweging van alle feiten en omstandigheden. Alle vorengenoemde gedragingen apart, alsmede tezamen vormen een dringende reden voor onverwijlde beëindiging van uw dienstverband.”
De collega van [verweerster] die evenals [verweerster] op [datum 2] 2020 dienst had, was [collega] . Naar aanleiding van de die dag aangetroffen verwondingen (‘skin tears’) aan de linkerarm van een drieënnegentig jarige en dementerende bewoonster van Florence - het hof zal deze bewoonster in navolging van partijen aanduiden als mevrouw A. - heeft [collega] de CD dienst (coördinerende dienst) ingeschakeld. [verpleegkundige] (verpleegkundige van de CD dienst) is vervolgens bij mevrouw A. geweest. Zij heeft haar bevindingen op [datum 3] 2020 meegedeeld aan [manager zorg] (manager zorg bij Florence). Op diezelfde dag heeft vervolgens een gesprek plaatsgehad tussen [manager zorg] en [verweerster] . Op [datum 4] 2020 vond een gesprek plaats tussen [manager zorg] , [HR adviseur] (HR adviseur bij Florence) en [verweerster] . Aan het slot van dit laatste gesprek is aan [verweerster] meegedeeld dat zij op staande voet werd ontslagen en is haar de hiervoor genoemde ontslagbrief gegeven. Zowel [collega] als [verpleegkundige] heeft haar beschrijving van het voorgevallene vervat in een zogeheten ‘Prisma – Verslag gebeurtenis’. Op 20 februari 2020 heeft [manager zorg] bij de politie aangifte gedaan tegen [verweerster] wegens mishandeling van mevrouw A.

3.Beoordeling

3.1.
Bij inleidend verzoekschrift heeft [verweerster] de kantonrechter verzocht Florence te veroordelen tot betaling van (a) een billijke vergoeding ten bedrage van € 31.396,95 bruto, (b) de gefixeerde schadevergoeding (€ 4.289,20 exclusief vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente) en (c) de transitievergoeding (€ 3.947,19, te vermeerderen met de wettelijke rente), een en ander met veroordeling van Florence in de proceskosten (met wettelijke rente).
3.2.
Bij verweerschrift in eerste aanleg heeft Florence geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verweerster] en harerzijds verzocht te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per [datum 4] 2020 is geëindigd door een rechtsgeldig ontslag op staande voet en [verweerster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding (€ 4.289,20 bruto), een en ander met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.3.
De kantonrechter heeft Florence veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding (€ 4.289,20), van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (€ 3.947,19) alsmede van een billijke vergoeding (€ 20.000,-), met veroordeling van Florence in de proceskosten (met wettelijke rente). Daarbij heeft de kantonrechter klaarblijkelijk de bedragen aan transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging verwisseld. De kantonrechter heeft het verzoek van Florence afgewezen.
3.4.
Hetgeen de kantonrechter aan zijn conclusie dat geen sprake was van een dringende reden voor het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, kan als volgt samengevat worden weergegeven. [verweerster] heeft betwist dat zij een rol heeft gehad bij het ontstaan van het letsel bij mevrouw A. Florence heeft haar conclusie dat [verweerster] wel de skin tears heeft veroorzaakt bij mevrouw A. goeddeels gebaseerd op de erkenning door [verweerster] in het gesprek met [manager zorg] op [datum 3] 2020 en in het gesprek met [manager zorg] en [HR adviseur] op [datum 4] 2020. Florence heeft daartoe verwezen naar de gespreksverslagen daarvan. [verweerster] heeft de inhoud van die gespreksverslagen weersproken. Zij heeft betwist dat ze tijdens die gesprekken heeft toegegeven het letsel te hebben veroorzaakt bij mevrouw A. Naar het oordeel van de kantonrechter kan op basis van de verslagen van de gesprekken van [datum 3] en [datum 4] 2020 niet worden geconcludeerd dat [verweerster] de skin tears bij mevrouw A. heeft veroorzaakt. Voorts is de weergave van het gesprek in de ontslagbrief niet geheel hetzelfde als vermeld in de gespreksverslagen. Op grond van de verklaringen van [collega] en [verpleegkundige] kan evenmin worden vastgesteld dat [verweerster] het letsel heeft veroorzaakt. Het gestelde in de aangifte bij de politie wat betreft de toedracht wijkt op belangrijke onderdelen af van de verklaring van [collega] . Nu aan de gespreksverslagen een beperkt gewicht kan worden toegekend, terwijl uit de overige bewijsmiddelen niet eenduidig blijkt hoe het letsel bij mevrouw A. is ontstaan, is de gestelde ontslaggrond in zoverre niet komen vast te staan. Dat geldt ook voor zover aan het ontslag ten grondslag is gelegd dat [verweerster] letsel heeft toegebracht aan andere cliënten van Florence. Op grond van hetgeen is overwogen wat betreft de gespreksverslagen, is ook die ontslaggrond niet in voldoende mate komen vast te staan. Op grond van het voorgaande heeft de kantonrechter geconcludeerd dat geen sprake was van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Florence heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat de kantonrechter, zo overwoog hij, voorbijgegaan is aan haar bewijsaanbod.
3.5.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Florence op in hoger beroep. Het beroep strekt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en (zo begrijpt het hof) de verzoeken van [verweerster] alsnog zal afwijzen, met dienovereenkomstige verklaringen voor recht en [verweerster] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Florence ter uitvoering van de bestreden beschikking mocht hebben betaald. Daarnaast verzoekt Florence [verweerster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding. Subsidiair, voor zover geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, verzoekt Florence gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking en voor recht te verklaren dat zij geen billijke vergoeding verschuldigd is, althans een lagere billijke vergoeding dan € 20.000,-, met veroordeling van [verweerster] tot terugbetaling van hetgeen Florence uit dien hoofde (te veel) mocht hebben betaald. Florence verzoekt ten slotte [verweerster] in de kosten van beide instanties te veroordelen.
3.6.
[verweerster] concludeert tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van Florence in de kosten van het hoger beroep (met wettelijke rente en nakosten).
3.7.
Naar aanleiding van de grieven oordeelt het hof als volgt.
3.8.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of de door Florence aan [verweerster] verweten gedragingen zoals omschreven in de ontslagbrief nu wel of niet als vaststaand kunnen worden aangenomen. Deze gedragingen houden in dat [verweerster] mevrouw A. zodanig heeft vastgepakt dat zij daarbij verwondingen heeft toegebracht aan de linkerarm van mevrouw A. en voorts dat van dergelijk gedrag vaker sprake is geweest ten aanzien van cliënten. Florence heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bewijs aangeboden van onder meer de gebeurtenissen op [datum 2] 2020 en de inhoud van de gesprekken op [datum 3] en [datum 4] 2020. Overeenkomstig dit bewijsaanbod zal het hof alsnog doen wat de kantonrechter had behoren te doen en Florence toelaten tot het bewijs van, kort gezegd, de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden.
3.9.
In afwachting van de bewijslevering laat het hof de overige geschilpunten tussen partijen onbesproken. Deze zullen mogelijk in een later stadium van het geding aan de orde komen.
3.10.
Het hof wenst met het oog op een doelmatige procesgang het getuigenverhoor zo veel mogelijk te concentreren en verzoekt partijen daaraan hun medewerking te verlenen door bij de opgave van de getuigen en hun verhinderdata zo enigszins mogelijk óók de aan de zijde van [verweerster] (in contra-enquête) voor te brengen getuigen te betrekken. Partijen dienen er van uit te gaan dat per dagdeel niet meer dan twee getuigen zullen kunnen worden gehoord. Indien nodig zullen bij de datumbepaling verschillende, kort achtereen gelegen, data worden bepaald voor het getuigenverhoor.

4.Beslissing

Het hof:
laat Florence toe tot het bewijs dat [verweerster] mevrouw A. op zondag [datum 2] 2020 zodanig heeft vastgepakt dat zij daarbij verwondingen heeft toegebracht aan de linkerarm van mevrouw A. en voorts dat van dergelijk gedrag vaker sprake is geweest ten aanzien van cliënten;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. R.J.F. Thiessen, op een nader door de raadsheer-commissaris te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 4 mei 2021voor opgave door de advocaat van Florence van verhinderdata aan beide zijden (ook die van de getuigen), met opgave van de namen van de getuigen, in de periode juni t/m oktober 2021;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.F. Thiessen, A.M.A. Verscheure en A.J. Swelheim en is door de rolraadsheer uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2021 in aanwezigheid van de griffier.