In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Rotterdam was uitgesproken. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen, en dat hij bovendien feiten en omstandigheden had verzwegen die relevant waren voor zijn toelating tot de regeling. De appellant had in de periode van de schuldsaneringsregeling een aanzienlijke boedelachterstand opgebouwd van meer dan € 12.000,- en had niet tijdig informatie verstrekt aan zijn bewindvoerder, wat de uitvoering van de regeling ernstig belemmerde.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn tekortkomingen niet aan hem te wijten waren vanwege zijn persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft echter geoordeeld dat van een schuldenaar verwacht mag worden dat hij zich maximaal inspant om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet alleen zijn afdrachtverplichting niet is nagekomen, maar ook dat hij bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet alle relevante informatie heeft verstrekt, waaronder een aanzienlijke vordering van Zilveren Kruis.
Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellant, zowel afzonderlijk als in samenhang, aan de voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg staan. De appellant had geen realistisch plan gepresenteerd om de boedelachterstand in te lopen, en het hof heeft de beslissing van de rechtbank om de schuldsaneringsregeling te beëindigen bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en tijdige informatieverstrekking in het kader van schuldsanering.