ECLI:NL:GHDHA:2021:2798

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.302.204/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming verplichtingen en onvolledige informatieverstrekking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Rotterdam was uitgesproken. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen, en dat hij bovendien feiten en omstandigheden had verzwegen die relevant waren voor zijn toelating tot de regeling. De appellant had in de periode van de schuldsaneringsregeling een aanzienlijke boedelachterstand opgebouwd van meer dan € 12.000,- en had niet tijdig informatie verstrekt aan zijn bewindvoerder, wat de uitvoering van de regeling ernstig belemmerde.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn tekortkomingen niet aan hem te wijten waren vanwege zijn persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft echter geoordeeld dat van een schuldenaar verwacht mag worden dat hij zich maximaal inspant om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet alleen zijn afdrachtverplichting niet is nagekomen, maar ook dat hij bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet alle relevante informatie heeft verstrekt, waaronder een aanzienlijke vordering van Zilveren Kruis.

Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellant, zowel afzonderlijk als in samenhang, aan de voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg staan. De appellant had geen realistisch plan gepresenteerd om de boedelachterstand in te lopen, en het hof heeft de beslissing van de rechtbank om de schuldsaneringsregeling te beëindigen bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en tijdige informatieverstrekking in het kader van schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.302.204/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/20/205 R

arrest van 13 december 2021

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.M.W. de Haan te Utrecht.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2020 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Op 23 april 2021 heeft een verhoor met de rechter-commissaris plaatsgevonden. De schuldsaneringsregeling is op voordracht van de bewindvoerder, met instemming van de rechter-commissaris, beëindigd bij vonnis van 27 oktober 2021. [appellant] heeft tegen laatstbedoeld vonnis hoger beroep ingesteld bij het op 4 november 2021 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift (met producties).
Het hof heeft ook kennisgenomen van de volgende stukken:
- de processtukken van de eerste aanleg, het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en producties 13 en 14 toegestuurd door [appellant],
- de openbare verslagen, de overgelegde correspondentie en de reactie van mr. P.A. Loeff, de bewindvoerder, op het beroepschrift.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook de bewindvoerder is verschenen.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd op grond van het oordeel dat (i) hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt, (ii) hij tracht zijn schuldeisers te benadelen en (iii) feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen:
ad i) Er is een geschatte boedelachterstand van € 12.574,47 ontstaan. Ook indien de achterstand te hoog is ingeschat omdat [appellant] in de maand juni 2020 nog niet in dienst zou zijn geweest van Zorgland B.V. (hierna: Zorgland), is nog steeds sprake van een aanzienlijke achterstand.
ad ii) [appellant] werkt voor Zorgland , welke onderneming hij heeft opgericht op 28 juni 2019 via zijn onderneming Danta B.V. Hij heeft op 30 januari 2020 zijn aandelen in Zorgland vrijwel kosteloos overgedragen aan Verburgh Beheer B.V.(hierna: Verburgh), terwijl hij op 24 juli 2021, een maand na de toelating tot de schuldsaneringsregeling, is aangetreden als commissaris van Zorgland. Doordat [appellant] zijn aandelen vrijwel zonder vergoeding heeft overgedragen aan Verburgh zijn zijn crediteuren benadeeld.
Verder bestaat het vermoeden van een vooropgezette constructie als bedoeld in het arrest van Hof Den Bosch van 15 april 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:1179). De daarin behandelde constructie kan naar analogie op de onderhavige zaak worden toegepast.
ad iii) [appellant] heeft ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling de vordering van Zilveren Kruis van € 371.908,56 niet gemeld, terwijl hij van die vordering op de hoogte moet zijn geweest gelet op de brief van Zilveren Kruis van 14 februari 2019 waarin wordt gereageerd op de reactie van [appellant].
[appellant] heeft evenmin melding gemaakt van de tweede vordering van Zilveren Kruis van € 643.122,79, van 8 april 2021. Dat hij van de eerste brief van Zilveren Kruis inzake deze vordering geen kennis heeft genomen omdat die naar het adres van zijn toenmalige onderneming is verstuurd en hij daar toen, wegens ziekte, niet aanwezig was, doet er niet aan af dat hij op de hoogte moet zijn geweest van het fraudeonderzoek van Zilveren Kruis en dat hij daarvan geen/evenmin melding heeft gemaakt ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het frauderapport van Zilveren Kruis ziet op feiten en omstandigheden die binnen de vijfjaarstermijn vallen en daardoor de goede trouw toets van art. 288 lid 1 sub b Fw mogelijk niet zouden hebben doorstaan.
2. De grieven van [appellant] hebben de strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting van het hof heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, welk standpunt er kort gezegd op neerkomt dat hij niet is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, althans dat die tekortkomingen hem niet toe te rekenen zijn vanwege zijn persoonlijke situatie (zijn psychisch en lichamelijk functioneren).
Indien het hof van oordeel is dat wel sprake is van toerekenbare tekortkomingen, verzoekt [appellant] het hof de schuldsaneringsregeling te verlengen met een door het hof juist te achten termijn, zodat hij die tekortkomingen kan repareren.
Voor het inlopen van de boedelachterstand heeft [appellant] voorgesteld om een bedrag van € 2.200,- ineens te voldoen en maandelijks een bedrag van € 310,- vanuit het vrij te laten bedrag. De dan nog resterende achterstand wil hij inlopen met een bijdrage van zijn vader (die dan niet als gift zou moeten worden aangemerkt) en/of lening. Ook is hij bezig met het vinden van een tweede baan voor het verwerven van extra inkomsten.
3. De bewindvoerder blijft bij zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt.
Dat standpunt komt er kort gezegd op neer dat [appellant] langdurig zijn verplichtingen niet nakomt. Informatie wordt niet (volledig) of te laat – pas een dag voor de zitting – aangeleverd. Ook de afdrachtverplichting is niet (naar behoren) nagekomen. Behoudens een enkele storting op de boedelrekening is er niet afgedragen vanaf aanvang van de regeling. De boedelachterstand bedraagt (ten minste) € 10.962,77. Het voorstel van [appellant] komt de bewindvoerder niet realistisch voor, gelet op zijn inkomen dat onder het vrij te laten bedrag ligt, en de reeds bestaande verplichting om maandelijks een bedrag van € 75,- te voldoen als vergoeding voor de waarde van zijn auto. Bovendien had het voorgestelde bedrag van € 2.200,- al in de boedel moeten vloeien en is het niet toegestaan om met een gift of lening de achterstand in te lopen.
Verder had de fraudevordering van Zilveren Kruis in de weg gestaan aan toelating tot de schuldsaneringsregeling, indien die toen was gemeld door [appellant]. Dat [appellant] toen nog niet van die vordering op de hoogte zou zijn geweest, omdat zijn zaakwaarneemster hem daarover niet had geïnformeerd, komt voor zijn rekening en risico.
In hetgeen door [appellant] verder nog in hoger beroep naar voren is gebracht, ziet de bewindvoerder geen aanleiding voor een andere visie.
art. 350 lid 3 sub c Fw
4. Het hof stelt voorop dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Daaraan ligt ten grondslag de overweging dat het voor een op adequate wijze kunnen uitoefenen van toezicht door de bewindvoerder op de naleving door de schuldenaar van diens uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van essentieel belang is dat de informatie tijdig wordt verschaft. Daarvan is in het onderhavige geval langdurig geen sprake geweest. Informatie aan de bewindvoerder werd, ook in hoger beroep nog, pas te elfder ure aangeleverd, waarbij de bewindvoerder telkens weer om die informatie moest vragen. Daardoor is de uitvoering van de schuldsaneringsregeling ernstig belemmerd, onder meer omdat de berekening van het vrij te laten bedrag, en daarmee van de afdrachtverplichting, werd bemoeilijkt.
5. De afdrachtverplichting is niet nagekomen – behoudens afdrachten in januari, april en mei 2021 – waardoor er een achterstand van bijna € 11.000,- is ontstaan. [appellant] is door de bewindvoerder op het vrij te laten bedrag en op de afdrachtverplichting gewezen in brieven van 22 juli 2020, 1 april 2021 en 7 mei 2021. Berekeningen van het vrij te laten bedrag zijn toegevoegd aan de verslagen van de bewindvoerder en ook in die verslagen is [appellant] op zijn verplichtingen gewezen. Op 23 april 2021 heeft een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgehad waarbij de afdrachtverplichting besproken is. [appellant] betwist, kort gezegd, dat voor hem duidelijk is geweest wat hij moest afdragen. Daartoe voert hij onder meer aan dat hij voormelde brieven niet heeft ontvangen. Zelfs als dat zo zou zijn, laat dit onverlet dat [appellant] ook in de verslagen van de bewindvoerder en ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris op zijn verplichtingen is gewezen. [appellant] verliest uit het oog dat hij zelf verantwoordelijk is voor een correcte afdracht. Daarbij werd hem het vakantiegeld steeds niet uitbetaald (maar in plaats daarvan gereserveerd) en (voorlopige) hypotheekrenteaftrek over 2020 en 2021 niet aangevraagd. De inspanningen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris hebben niet geleid tot een verbetering in de nakoming van de verplichtingen.
6. Dit betekent dat voldaan is aan de criteria vermeld in art. 350 lid 3 sub c Fw.
art. 350 lid 3 sub f Fw
7. Daarnaast is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat [appellant] bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet alle informatie heeft verstrekt waarover hij beschikte. In ieder geval op 14 februari 2019, dus ruimschoots voor de (aanvraag strekkende tot) toelating tot de schuldsaneringsregeling, heeft Zilveren Kruis een brief gestuurd aan de toenmalige eenmanszaak van [appellant] aangaande een vordering van € 371.908,56. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] aangegeven dat deze vordering inderdaad ziet op zijn voormalige eenmanszaak en dat hij, na zijn terugkeer bij de onderneming na zijn ziekte in juni 2019, kennis heeft genomen van de claim van Zilveren Kruis. Dat strookt ook met wat Zilveren Kruis vermeldt in haar brief van 28 oktober 2021. Blijkens die brief is op 13 juni 2019 het fraudeonderzoek schriftelijk aangekondigd en heeft [appellant] daarop zelf telefonisch contact opgenomen om nadere uitleg te vragen over het onderzoek, waarna ook meerdere malen schriftelijk is gereageerd (per e-mail en per brief). Uit het voorgaande volgt dat, anders dan [appellant] aangeeft in het beroepschrift (punt 15), hij bij het indienen van het verzoek strekkende tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op de hoogte was van de claim die Zilveren Kruis bij zijn eenmanszaak had neergelegd. Deze claim had hij moeten melden, óók als juist is zijn stelling dat zijn bedrijf geen directe contractuele relatie met Zilveren Kruis had en ook als hij de vordering op inhoudelijke gronden betwistte. Dat de vordering van Zilveren Kruis aan zijn aandacht was ontsnapt door zijn persoonlijke omstandigheden (psychische en lichamelijke problematiek) en hij van de vordering ten tijde van de aanvraag van de schuldsaneringsregeling niet op de hoogte was, is dus onjuist. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat sprake is van omstandigheden die – indien die bekend waren geweest – aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg hadden gestaan (art. 350 lid 3 sub f Fw).
overig
8. Voornoemde tekortkomingen – tezamen alsook afzonderlijk – staan aan voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg. Alle omstandigheden in aanmerking nemende, kan niet worden gezegd dat het gaat om tekortkomingen die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan, buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
Verder is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een toestand waarin het voor [appellant] onmogelijk was of redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd om aan zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling te voldoen en dat het ook onmogelijk was voor hem om daarbij hulp in te schakelen. De brief van de GZ-psycholoog van [appellant] van 6 oktober 2021 biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
De geconstateerde tekortkomingen kunnen [appellant] dan ook worden toegerekend.
9. Voor een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling acht het hof geen termen aanwezig. [appellant] heeft ter aflossing van de boedelachterstand een plan gepresenteerd dat het hof niet haalbaar acht. Nog daargelaten dat het door [appellant] daarin genoemde te fourneren bedrag van € 2.200,- uit eigen middelen, reeds afgedragen had moeten worden aan de boedel, acht het hof het maandelijkse aflossingsbedrag van € 350,- niet reëel gezien het inkomen van [appellant] dat, zo begrijpt het hof, onder het vrij te laten bedrag valt, en de reeds op hem rustende verplichting uit hoofde van de betalingsregeling voor de waarde van de auto, zijnde € 75,- per maand.
De door [appellant] in dit kader voorgestelde bijdrage van zijn vader is aan te merken als een gift (die in de boedel valt) en de voorgestelde mogelijkheid om een lening aan te gaan om daaruit de boedelachterstand in te lopen, zal leiden tot een nieuwe schuld, waardoor beide opties geen soelaas bieden voor [appellant]. Dat de boedelachterstand met een verlenging van de looptijd van de regeling (grotendeels) kan worden ingelopen, is gezien het voorgaande dan ook niet aannemelijk geworden. Ten slotte geldt dat, zelfs al zou de achterstand worden ingelopen (bijvoorbeeld omdat hij erin zou slagen binnenkort een tweede baan te vinden), dat onverlet laat dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met art. 350 lid 3 sub c en f Fw.
slotsom
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden
bekrachtigd, waarbij in het midden kan blijven of [appellant] al dan niet (ook) in strijd heeft gehandeld met art. 350 lid 3 sub e Fw. Hetgeen meer of anders is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft geen nadere bespreking.

De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.T. Nijhuis, P. Volker en A.J. Swelheim, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 13 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.