Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellante] , bijgestaan door mr. Augustin;
- [verweerder] , bijgestaan door mr. Kerckhoffs;
3.De beoordeling
- [appellante] is met ingang van 14 november 2016 bij [handelsnaam 3] in dienst getreden als oproepkracht in de functie van verkoopmedewerkster. De arbeidsovereenkomst had een looptijd van 24 maanden. Het salaris bedroeg een vast basisbedrag opgebouwd uit het aantal door oproepkracht gewerkte uren, ad € 10,--bruto per uur;
- Op 1 januari 2018 is [appellante] bij [handelsnaam 3] gestart als verkoopmedewerkster voor 36 uur per week, op de locatie [adres] , tegen het wettelijk minimumloon;
- [handelsnaam 3] is opgeheven per 6 december 2018.
- [appellante] is per 1 september 2018 bij [B.V. 3] in dienst getreden tegen hetzelfde loon en voor dezelfde werkzaamheden als bij [handelsnaam 3] , voor onbepaalde tijd;
- [appellante] is met ingang van 13 mei 2019 voor 32 uur per week gaan werken bij [callcenter] (callcenter) en daarnaast met ingang van 19 mei 2019 voor maximaal 4 uur per week (op zaterdag) voor [B.V. 3] , in de functie van interieurarchitect;
- In mei 2020 is [B.V. 3] opgeheven. De arbeidsovereenkomst tussen [B.V. 3] en [appellante] is niet opgezegd.
, is een besloten vennootschap (BV) die op- en
497,00 euro – 957,00 euro.
enkelop grond van art. 350 lid
Van niet-ontvankelijkheid van [verweerder] , althans enig effect op de bevoegdheid van rechtbank en hof thans te oordelen, is derhalve geen sprake.
‘Met onze hulp kunt u toch gaan ondernemen, zonder de uitkering en de schuldsanering te verliezen (….); U kunt met deze werkgever, gedurende de WSNP, rustig (weer) uw business gaan opbouwen. Zelfs een bedrijfswagen behoort tot de mogelijkheden van ons concept.(...);SZPN blijft enig eigenaar van de BV, zolang u in de WSNP zit(…) Een deel van de winst van de BV gaat naar uw inkomen en verdwijnt daarmee (deels) naar de schuldsanering en een ander deel van de winst wordt gebruik om de groei en continuïteit van de BV te bewerkstelligen en om hiermee later de schulden (nog sneller) af te lossen. (…)’
In dit licht moet art. 350 lid 5 Fw aldus worden verstaan dat het slechts bedoelt de rechter de verplichting op te leggen om in het in die bepaling genoemde geval (zie hiervoor in 3.1.2) het faillissement uit te spreken, met ingang van de dag waarop zijn uitspraak in kracht van gewijsde gaat. Anders dan het hof heeft geoordeeld, treedt het in art. 350 lid 5 Fw genoemde faillissement dus niet van rechtswege in als het daarin genoemde geval zich voordoet, maar is daarvoor steeds een uitspraak van de rechter vereist – evenals in de andere in de Faillissementswet geregelde gevallen waarin grond voor een faillissement bestaat –, die dient te berusten op de vaststelling dat het daarin genoemde geval zich voordoet. Hetgeen art. 350 lid 5 Fw beoogt te waarborgen (zie hiervoor in 3.1.2), is daarmee ook afdoende verzekerd.”.