ECLI:NL:GHDHA:2021:2562

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
200.276.253/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verplichting van de werkgever om passende arbeid aan te bieden aan een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkneemster

In deze zaak gaat het om de vraag of de werkgever, Stichting Maasstad Ziekenhuis, gehouden is om passende arbeid aan te bieden aan een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkneemster, [appellante]. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het eerdere vonnis van de kantonrechter is bekrachtigd. De kantonrechter had geoordeeld dat er geen passend werk voor [appellante] beschikbaar was binnen de organisatie van Maasstad.

[appellante] was sinds 12 juli 2016 gedeeltelijk arbeidsongeschikt na een incident op het werk dat leidde tot een angststoornis. Ondanks haar re-integratie-inspanningen en het uitvoeren van aangepaste werkzaamheden, kon zij niet volledig terugkeren naar haar functie. Het hof heeft vastgesteld dat de werkgever een inspanningsverplichting heeft om passende arbeid aan te bieden, maar dat deze verplichting begrensd wordt door wat redelijkerwijs van de werkgever kan worden verwacht, rekening houdend met de beperkingen van de werknemer en de beschikbaarheid van passende functies.

Het hof concludeert dat Maasstad niet in staat was om [appellante] passend werk aan te bieden, omdat haar beperkingen, waaronder het vermijden van liften en het niet kunnen traplopen, het onmogelijk maakten om de werkzaamheden op de afdelingen Dagbehandeling en Patiëntenlogistiek uit te voeren. De grieven van [appellante] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.276.253
Zaaknummer rechtbank : 7989373 CV EXPL 19-36628
arrest van 14 december 2021
inzake
[appellante]
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. B.M. Voogt te Rotterdam,
tegen
Stichting Maasstad Ziekenhuis,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Maasstad,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J.W. van Mens te Eindhoven.
Waar deze zaak over gaat
Deze procedure gaat over de vraag of de werkgever gehouden is om passende arbeid aan te bieden aan een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkneemster. Het hof komt evenals de kantonrechter tot de conclusie dat dit niet het geval is.

1.Het geding in hoger beroep

Bij exploot van 19 maart 2020 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het eindvonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen heeft gewezen op 20 december 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6643). De grieven zijn in de appeldagvaarding opgenomen.
Maasstad heeft bij memorie van antwoord, met twee producties, de grieven bestreden.
Namens [appellante] is verzocht om een comparitie van partijen, Maasstad heeft zich daartegen verzet. Daarop is aan partijen bericht dat in dit stadium van de procedure alleen op gezamenlijk verzoek een comparitie van partijen zal worden gehouden, maar dat een partij ook zonder consent van de wederpartij kan verzoeken om een mondelinge behandeling (voorheen pleidooi) of arrest. Vervolgens is door Maasstad arrest gevraagd en heeft zij de processtukken gefourneerd. De datum van het arrest is nader bepaald op heden.

2.De feiten

De feiten die de kantonrechter in het vonnis van 20 december 2019 heeft vastgesteld, zijn niet in geschil. Het hof zal bij de feitenvaststelling tevens de feiten betrekken die in hoger beroep zijn komen vast te staan. Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
2.1
In 2003 is [appellante] begonnen als vrijwilligster bij Maasstad. Op 1 mei 2010 is zij in dienst getreden in de functie van [functienaam] . Laatstelijk werkte [appellante]
24 uur per week (3 dagen van 8 uur).
2.2
[appellante] heeft zich op 12 juli 2016 arbeidsongeschikt gemeld. Aanleiding daarvoor was dat zij een paar keer had vastgezeten in de lift op het werk waardoor zij een angststoornis ontwikkelde. [appellante] is onder behandeling geweest voor de angststoornis (angst voor kleine en afgesloten ruimtes) bij een psycholoog van Ascender. De angststoornis is echter niet verdwenen.
2.3
In november 2016 heeft [appellante] haar werkzaamheden in het kader van re-integratie hervat voor eerst vier uur per dag en vervolgens vijf uur per dag. Het ging om aangepaste werkzaamheden. Vanaf 1 april 2017 tot en met 11 september 2017 is [appellante] 24 uur per week ingezet op de afdeling Dagbehandeling.
2.4
Begin oktober 2017 heeft [appellante] haar werkzaamheden op de afdeling Patiëntenlogistiek hervat voor de volle arbeidsduur. Haar werkzaamheden werden aangepast in die zin dat zij niet met patiënten in de lift hoefde. Dat deel van de werkzaamheden werd gedaan door de collega’s.
2.5
In de beoordeling arbeidsongeschiktheid van de bedrijfsarts van 12 december 2017 is door deze, onder meer, het volgende vermeld:
“Stand van zaken:
betrokkene is momenteel weer voor haar volledige uren werkzaam in aangepast werk waarbij zij patiënten vervoer doet tot max 1e etage zonder de lift te bezoeken. Behandelaar heeft contact met mij gezocht om aan te geven dat verdere behandeling niet mogelijk is bij betrokkene
advies: continueren van de huidige stappen.
Het tweede spoor is opgestart en betrokkene is daar nu een aantal keren geweest. Dit heeft nog niet tot reintegratie geleid
beperkingen: zie FML
werkhervatting:
continueren van huidige uren in aangepast werk rekening houdend met haar beperkingen
prognose De verwachting is dat betrokkene niet volledig terug kan keren in haar eigen werk aangezien zij nog steeds dezelfde beperkingen behoudt.
Mogelijkheden in Spoor 1b en spoor 2 worden momenteel nog onderzocht. ik zie haar terug in het nieuwe jaar”
2.6
Op 20 december 2017 is er door 5Kwadraat een rapport uitgebracht naar aanleiding van het arbeidsdeskundig onderzoek van [appellante] . Onder Beantwoording vraagstelling en conclusie staat het volgende:
“Kan betrokkene het eigen werk bij de werkgever nog uitvoeren?
Nee, op basis van de huidige belastbaarheid is het eigen werk niet als passend te duiden.
Is het eigen werk met behulp van aanpassingen passend te maken?
Nee, naar mijn oordeel is het eigen werk niet zodanig aan te passen dat dit structureel binnen de actuele belastbaarheid van betrokkene gebracht kan worden. Betrokkene kan een beperkt deel van de werkdag deeltaken uitvoeren door zich zoveel mogelijk over 1 verdieping te verplaatsen.
Kan betrokkene ander passend werk bij de eigen werkgever uitvoeren?
Nee, naar mijn oordeel zijn er op basis van de huidige belastbaarheid geen andere, passende functies of deeltaken te duiden bij de eigen werkgever
Zijn er mogelijkheden om de werknemer naar ander werk te begeleiden en is een vervolgtraject gewenst?”
Ja, zie hiervoor onder punt 6”.
Bij punt 6 van het rapport (Advies en planning) staat, voor zover van belang:
"(…)Tracht betrokkene met behulp van een re-integratiebedrijf te bemiddelen naar passend werk bij een andere werkgever.
Indien als de (fysieke) klachten van betrokkene afnemen, dient nagegaan te worden wat dit betekent voor de gestelde beperkingen. Indien deze daardoor structureel afnemen, dient opnieuw nagegaan te worden wat dit betekent voor duurzame re-integratie in het eigen werk of ander werk bij de eigen werkgever (…)”.
2.7
Het arbeidskundig rapport genoemd onder 2.6 is tot stand gekomen aan de hand van een bedrijfsbezoek, gesprekken met [appellante] en de leidinggevende, en een overleg met de bedrijfsarts en de werkgever. Er hebben ook aanvullende gesprekken met werknemer, werkgever en de bedrijfsarts in het kader van onderzoeken naar andere passende functies binnen Maasstad plaatsgevonden.
2.8
Op 7 februari 2018 heeft het UWV op verzoek van Maasstad een deskundigenoordeel uitgebracht. De vraagstelling voor het oordeel was: Doe ik genoeg om mijn werknemer weer aan het werk te helpen? Geconcludeerd werd door het UWV dat de door Maasstad uitgevoerde re-integratie-inspanningen voldoende waren.
2.9
In het kader van de WIA-aanvraag is een arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd door het UWV. De samenvatting in het arbeidsdeskundig rapport d.d. 24 juli 2018 luidt als volgt, voor zover van belang:
“De mate van arbeidsongeschiktheid van mevrouw [appellante] is vastgesteld op 16,78%.
Voordat zij ziek werd, werkte mevrouw [appellante] als [functienaam] bij Stichting Maasstad Ziekenhuis voor 23,91 uur per week. (…)
Door haar huidige beperkingen kan zij dit werk niet meer doen. Haar belastbaarheid ten opzichte van de belasting in de functie wordt overschreden, omdat zij geen lift kan gebruiken. Het traplopen is eveneens een probleem gezien haar huidige beperking ten aanzien van het geregeld traplopen.”
2.1
In de arbeidsdeskundige rapportage genoemd onder 2.9 is verder opgenomen dat op 13 juli 2018 de functionele mogelijkheden (FML) van [appellante] zijn vastgesteld. Die luiden:
“De klant kan niet in kleine afgesloten ruimtes werken, niet geregeld trappenlopen, niet frequentie knielen of hurken of langdurig geknield of gehurkt actief zijn. Er geldt geen beperking ten aanzien van het aantal te werken uren.”

3.De beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd Maasstad te veroordelen bij vonnis, voor zover
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot doorbetaling van het gebruikelijke loon van [appellante] met ingang van 12 juli 2018, met veroordeling van Maasstad in de kosten van de procedure. Hieraan heeft [appellante] ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat er passend werk binnen Maasstad voor haar beschikbaar is en Maasstad gehouden is haar dit werk aan te bieden.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Daartoe heeft de
kantonrechter overwogen, kort weergegeven, dat er binnen Maasstad geen passend werk voor haar beschikbaar is. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
3.3
[appellante] heeft vier grieven gericht tegen het bestreden vonnis en – zakelijk weergegeven
– gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt en Maasstad alsnog veroordeelt tot doorbetaling van het gebruikelijke loon van [appellante] met ingang van 12 juli 2018, met veroordeling van Maasstad in de kosten van de procedure in beide instanties. Maasstad heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gevorderd dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd en [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
3.4
[appellante] stelt – kort gezegd – dat er zowel bij de afdeling Dagbehandeling als bij de
afdeling Patiëntenlogistiek passend werk voor haar was en Maasstad geen deugdelijke reden had om dit werk niet aan haar aan te bieden. Bij de beoordeling hiervan stelt het hof het volgende voorop. De verplichting van Maasstad om een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werkneemster als [appellante] in passende arbeid te werk te stellen, is een inspanningsverplichting, die wordt begrensd door wat in redelijkheid van Maasstad kan worden verwacht uit hoofde van haar re-integratieverplichtingen (art. 7:658a BW), mede tegen de achtergrond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW). Een en ander moet worden beoordeeld in het licht van de beperkingen van de [appellante] en de beschikbaarheid van passende arbeid bij Maasstad. Ook de vraag in hoeverre van de werkgever kan worden verlangd om aanpassingen te doen binnen haar organisatie teneinde werk passend te maken voor een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer wordt begrensd door het goed werkgeverschap. Tegen de achtergrond hiervan overweegt het hof het volgende.
De beperkingen van [appellante]
3.5
[appellante] is sinds 12 juli 2016 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt. In eerste aanleg is door de
kantonrechter overwogen dat er geen passende arbeid voor [appellante] beschikbaar is bij Maasstad, onder meer omdat [appellante] geen gebruik kan maken van de lift om patiënten te vervoeren en als gevolg van knieklachten beperkt is voor traplopen. Niet ter discussie staat dat als gevolg van psychische klachten gebruik van de lift en het verblijven in kleine afgesloten ruimtes niet mogelijk is voor [appellante] . In hoger beroep heeft [appellante] het standpunt ingenomen dat haar knieklachten omstreeks april 2017 waren verdwenen en zij dus geen beperkingen meer ondervond voor traplopen. [appellante] heeft in hoger beroep echter niets in het geding gebracht ter ondersteuning van haar stelling dat zij geen knieklachten meer ondervindt. In eerste aanleg zijn verschillende (medische) stukken in het geding zijn gebracht waaruit volgt dat [appellante] beperkingen ondervond ten aanzien van traplopen. In het advies van de bedrijfsarts d.d. 21 maart 2017 en de FML van dezelfde datum wordt deze beperking ook genoemd: [appellante] was beperkt voor traplopen meer dan één verdieping hoog gedurende de dag. In oktober 2017 en december 2017 heeft de bedrijfsarts voor de beperkingen van [appellante] verwezen naar bovengenoemde FML. In de rapportage van 5Kwadraat van 20 december 2017 staat ten aanzien van klimmen: “
beperkt, kan tenminste een opstapje op en af“en over traplopen: “
Tijdens uitvoering van het werk is, doordat betrokkene niet in staat is per lift te reizen, gedurende het merendeel van de werkdag sprake van traplopen tussen de diverse verdiepingen in het gebouw. Dit overschrijdt de huidige belastbaarheid van betrokkene.”De verzekeringsarts van het UWV heeft in een FML van 13 juli 2018 bevestigd dat [appellante] niet geregeld kon traplopen. In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 24 juli 2018 valt ook te lezen: “
Het traplopen is eveneens een probleem gezien haar huidige beperking ten aanzien van het geregeld traplopen”.
3.6
Gelet op deze veelheid aan stukken is het hof van oordeel dat [appellante] ten onrechte heeft verzuimd om haar stelling dat zij niet langer knieklachten ondervond vanaf 12 juli 2018 en nadien (met medische stukken) nader te onderbouwen. Dit lag wel op haar weg, mede in het licht van het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] behoudens blote stellingen niets heeft ingebracht tegen de in eerste aanleg overgelegde stukken. Het hof neemt dan ook als vaststaand aan dat [appellante] zowel beperkingen heeft ten aanzien van liften/kleine ruimtes als ten aanzien van traplopen. Voor onderzoek van een door het hof te benoemen deskundige is gelet op het voorgaande dan ook geen grond. Ten overvloede overweegt het hof dat uit de stellingen van [appellante] lijkt te volgen dat zij niet langer knieklachten ondervond nadat zij gestopt was met haar re-integratiewerkzaamheden voor Maasstad en dus niet langer trappen moest lopen. Gelet op de overgelegde rapportages is de verwachting gerechtvaardigd dat, mocht al juist zijn dat [appellante] momenteel geen knieklachten ondervindt, deze knieklachten weer zullen gaan opspelen zodra zij weer geregeld trappen gaat lopen.
De beschikbaarheid van passende arbeid op de afdeling Dagbehandeling
3.7
[appellante] heeft van 1 april 2017 tot en met 11 september 2017 op de afdeling
Dagbehandeling aangepaste werkzaamheden verricht. In deze periode bestonden de aangepaste werkzaamheden meestal uit het transport van patiënten naar de operatiekamer (OK), die zich op dezelfde verdieping als de Dagbehandeling bevindt, en het bieden van ondersteuning aan patiënten door het serveren van maaltijden, het doen van de afwas en het ophalen van medicijnen. Incidenteel moest een patiënt met de lift vervoerd worden naar de afdeling radiologie, die één verdieping hoger ligt. Meestal kon [appellante] dat aan een collega overlaten en anders kon [appellante] de patiënt in de lift zetten en zelf de trap nemen. [appellante] stelt zich op het standpunt dat op deze afdeling passend werk voor haar was dat Maasstad aan haar had moeten aanbieden. Ten onrechte is in het deskundigenoordeel van het UWV geoordeeld dat het werk op deze afdeling niet passend voor [appellante] was. Er was ruim voldoende werk voor [appellante] en van te kleine ruimtes op deze afdeling was geen sprake. Anders dan de bedrijfsarts heeft gesteld in haar e-mail van 26 augustus 2019 had zij geen angst om door de sluis bij de OK te gaan, aldus [appellante] .
3.8
Maasstad heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden op de afdeling
Dagbehandeling van tijdelijke aard waren. Volgens Maasstad verrichtte [appellante] slechts een deel van de gebruikelijke werkzaamheden op deze afdeling: vervoer van patiënten naar een andere afdeling – op een andere verdieping – dan naar de op dezelfde verdieping gelegen OK deed [appellante] niet zelf en moest door collega’s worden uitgevoerd. Ondertussen nam [appellante] dan de trap. Eenmaal boven aangekomen, nam [appellante] de patiënt weer over om hem naar de juiste afdeling te rijden en ging de collega (met de lift) terug naar de eigen afdeling. Dit was geen structurele oplossing. Omdat het patiëntenvervoer nauwelijks te plannen is doordat de vraag niet is te sturen, was het een enorm gepuzzel om ervoor te zorgen dat [appellante] niet overbelast werd en de collega’s van [appellante] voldoende tijd overhielden voor hun eigen werkzaamheden. In feite werd op deze manier dubbel werk verricht door [appellante] en haar collega’s. Maasstad heeft verder aangevoerd dat niet alleen de bedrijfsarts maar ook 5Kwadraat heeft vermeld dat [appellante] klachten krijgt zodra zij zich in een kleine afgesloten ruimte bevindt en dat zij afdelingen, die afgesloten zijn met sluisdeuren en waar zij alleen met een pas naar binnen kan, niet durft te betreden.
3.9
Het hof overweegt dat vaststaat dat [appellante] op de afdeling Dagbehandeling slechts een
deel van de gebruikelijke werkzaamheden verrichtte zodat zij het gebruik van de liften kon vermijden. In het rapport van 5Kwadraat wordt als volgt weergegeven wat [appellante] zelf onder meer heeft verklaard over de overige knelpunten in haar toenmalige, aangepaste werk:
“Zij zegt deze klachten te ontwikkelen zodra zij zich in een kleinere afgesloten ruimte bevindt waar zij niet zelfstandig uit kan. Ook afdelingen die afgesloten zijn met sluisdeuren en waar je alleen met een pas naar binnen kan zoals bij de IC het geval is, durft zij niet te betreden.”Blijkens het deskundigenoordeel van het UWV is de verzekeringsarts van het UWV tot de conclusie gekomen dat het medisch gezien aannemelijk is dat het werk op de afdeling Dagbehandeling niet passend is, wat naderhand door de bedrijfsarts van Maasstad in haar e-mail van 26 augustus 2019 is bevestigd, zij het op andere gronden. Gelet op het voorgaande had van [appellante] verwacht mogen worden dat zij haar stelling dat op deze afdeling voor haar passende werkzaamheden voorhanden zijn (geweest) die Maasstad aan haar had moeten aanbieden, nader had onderbouwd. [appellante] heeft dat slechts gedeeltelijk gedaan met haar stelling dat zij geen angst had om door de sluis bij de OK te gaan omdat zij de sluisdeuren steeds met een knop kon openen. Gelet op al het voorgaande neemt het hof als vaststaand aan dat de werkzaamheden op de afdeling Dagbehandeling niet passend voor [appellante] waren omdat zij haar taken niet in volle omvang kon verrichten en met name niet in staat was om zelfstandig patiënten naar afdelingen op andere verdiepingen te vervoeren. Daarbij kan in het midden blijven of de angst van [appellante] voor kleine ruimtes en ruimtes met automatisch dichtvallende deuren die zij niet zelf kan openen, hierbij een (grote) rol speelde.
3.1
Uit de visie van zowel de verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige als de bedrijfsarts volgt tevens dat de werkzaamheden op deze afdeling niet of slechts in geringe mate passend te maken zijn voor [appellante] . Voor het transport van een patiënt door [appellante] naar een afdeling op een andere verdieping is immers steeds de bijstand van een collega vereist terwijl deze werkzaamheden verspreid over de gehele werkdag moeten worden uitgevoerd. In dit verband merkt het hof op dat [appellante] erkent dat de normale werkwijze is dat een medewerker Dagbehandeling een patiënt meeneemt naar de lift, mee gaat in de lift naar een andere afdeling en de patiënt daar aflevert. De door [appellante] voorgestane werkwijze houdt in dat steeds twee medewerkers zich met het vervoer van één patiënt moeten bezig houden: [appellante] doet het vervoer tot aan de lift en een collega de rest. Aldus wordt in feite dubbel werk gedaan want de collega kan net zo goed zelf met de patiënt naar de lift gaan aangezien zij ook de rest van het vervoer moet verzorgen. In redelijkheid kan niet van Maasstad gevergd worden dat zij de werkzaamheden op de afdeling Dagbehandeling in die zin aanpast. Maasstad heeft daarom de beslissing mogen nemen om [appellante] niet aan te nemen voor één van de vacatures voor functies op deze afdeling die in 2017 werden opengesteld. Voor het benoemen van een deskundige of het houden van een descente, zoals [appellante] heeft bepleit, ziet het hof in dit verband gezien het vorenstaande evenmin grond.
De beschikbaarheid van passende arbeid op de afdeling Patiëntenlogistiek
3.11
Vanaf 1 oktober 2017 tot 21 december 2017 heeft [appellante] aangepaste werkzaamheden
verricht op de afdeling Patiëntenlogistiek. De functie van [functienaam] houdt in dat de medewerker gedurende de hele dag patiënten per rolstoel of ziekenhuisbed van en naar de juiste afdeling binnen het ziekenhuis vervoert. Daarbij wordt voortdurend gebruik gemaakt van de lift. Omdat [appellante] het gebruik van de lift vermeed, zette zij een patiënt die naar een afdeling op een andere verdieping vervoerd moest worden in de lift en wachtte een collega op de andere afdeling de patiënt vervolgens op, en vice versa. Volgens [appellante] werkte dit voor haar en haar collega’s naar tevredenheid. [appellante] heeft betwist dat het aansluiten en loskoppelen van apparatuur en het in stelling brengen van voetsteunen van de rolstoelen waarmee patiënten worden vervoerd, haar taak was, en heeft gesteld dat zij die handelingen zo nodig kon uitvoeren door te buigen in plaats van te knielen zonder haar belastbaarheid te overschrijden.
3.1
Maasstad heeft aangevoerd dat de werkzaamheden op deze afdeling evenmin passend
waren voor [appellante] . Ook hier gold dat steeds collega’s moesten bijspringen bij vervoer van een patiënt naar een afdeling op een andere verdieping. Ook het werk op deze afdeling is niet van te voren te plannen en aanpassing van de werkzaamheden of de functie is daarom niet mogelijk. De knieklachten van [appellante] waren bovendien dusdanig dat traplopen en frequent knielen of hurken of langdurig geknield of gehurkt actief zijn de belastbaarheid van [appellante] overschreed, aldus Maasstad.
3.11
Het hof overweegt dat ook voor de werkzaamheden op de afdeling Patiëntenlogistiek
geldt dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze werkzaamheden voor haar passend, althans passend te maken waren. De voor [appellante] bezwarende werkomstandigheden op de afdeling Dagbehandeling zijn naar het oordeel van het hof bij de werkzaamheden op de afdeling Patiëntenlogistiek evenzeer aanwezig, evenals de belemmeringen voor Maasstad om de werkzaamheden aan de belastbaarheid van [appellante] aan te passen. Ook hier heeft te gelden dat door de door [appellante] voorgestane werkwijze een onevenredig groot beroep op de collega’s dient te worden gedaan en feitelijk sprake is van dubbel werk, dat net zo goed alleen door de collega kan worden gedaan omdat het aandeel van [appellante] niet of nauwelijks een tijdsbesparing oplevert. Dit kan daarom in redelijkheid niet van Maasstad verlangd worden. Voor het benoemen van een deskundige of het houden van een descente, zoals [appellante] heeft bepleit, ziet het hof ook voor deze werkzaamheden daarom geen aanleiding.
3.12
De slotsom is dat de grieven geen doel treffen. Bij verdere afzonderlijke bespreking
van de grieven bestaat geen belang. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het hof gaat voorbij aan het (algemene) bewijsaanbod van partijen omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.
3.13
Er is geen grief gericht tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. In
hoger beroep hebben beide partijen gevorderd dat de wederpartij wordt veroordeeld in de kosten van die procedure. Het hof zal de proceskosten compenseren. [appellante] wordt in het ongelijk gesteld, maar de vordering tot doorbetaling van loon ziet op de gestelde verplichting van Maasstad om aan haar passende arbeid aan te bieden. Gelet op het bepaalde in artikel 7:658a lid 2 in samenhang gelezen met artikel 7:658b lid 1 en 6 BW kan bij een dergelijke vordering de werknemer slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, M.J. van der Ven en C.J. Frikkee, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.