ECLI:NL:GHDHA:2021:2560

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
200.269.105/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van GGZ-instelling door curator van meerderjarige patiënt wegens tekortkomingen in behandelovereenkomst en adviesplicht

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkstelling van een GGZ-instelling, Stichting Rivierduinen, door de curator van een meerderjarige patiënt, die tevens de moeder van de patiënt is. De curator verwijt de instelling dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst en dat zij niet heeft geadviseerd om een spoedonderbewindstelling aan te vragen. De patiënt, geboren in 1970, lijdt aan een schizofrene stoornis en heeft in het verleden verschillende keren onder behandeling gestaan bij Rivierduinen. De curator heeft in hoger beroep de rechtbankuitspraak van 17 juli 2019 aangevochten, waarin de vorderingen van de curator werden afgewezen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in hoger beroep opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de GGZ-instelling niet onrechtmatig heeft gehandeld. De curator had niet voldoende bewijs geleverd dat de instelling haar zorgplicht had geschonden. Het hof concludeert dat de GGZ-instelling niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die de patiënt heeft geleden, omdat er geen causaal verband is aangetoond tussen het handelen van de instelling en de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.269.105/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/553764 / HA ZA 18-607
Vindplaats vonnis : ECLI:NL:RBDHA:2019:8340
arrest van 19 oktober 2021
in de zaak van
[de moeder]
in haar hoedanigheid van curator van haar zoon [de zoon] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. S. van der Giesen te Gouda,
tegen
Stichting Rivierduinen,
gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: Rivierduinen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F. Westenberg te Hoorn.

1.Korte schets van de zaak

In deze zaak gaat het om een aansprakelijkstelling van een GGZ-instelling door een curator, tevens de moeder, van een meerderjarige patiënt op grond van tekortschieten in de nakoming van verplichtingen uit de behandelovereenkomst dan wel onrechtmatig handelen (nalaten). De curator verwijt de instelling dat zij de moeder van de patiënt geen spoedonderbewindstelling heeft geadviseerd en niet voortvarend heeft gereageerd op hulpverzoeken van de moeder.

2.Het geding in hoger beroep

Bij exploot van 26 november 2019 is de curator in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank te Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 17 juli 2019. Bij memorie van grieven heeft zij zes grieven aangevoerd en gevorderd dat het hof haar vorderingen – een verklaring voor recht dat Rivierduinen jegens de [de zoon] is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst althans onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade alsmede een voorschot op de schadevergoeding – alsnog zal toewijzen.
Bij memorie van antwoord heeft Rivierduinen de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de curator in de kosten van het hoger beroep.
Daarop heeft [de moeder] een nadere memorie, met producties, genomen en heeft de Stichting een antwoordakte genomen, eveneens met producties.
Vervolgens is arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald op het door de Stichting gefourneerde dossier.

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft in het vonnis van 17 juli 2019 feiten vastgesteld. Daarnaast heeft [de moeder] onder
grief 1aanvullende feiten gesteld, die deels (gemotiveerd) zijn betwist. Voor zover tussen partijen niet in geschil en voor de beoordeling van belang, gaat het hof in hoger beroep uit van het volgende.
3.2
De [de zoon] , geboren in 1970, staat al circa twintig jaar onder behandeling en begeleiding wegens een schizofrene stoornis met paranoïde wanen. Vanuit zijn waandenkbeelden is de [de zoon] ervan overtuigd dat hij zeer rijk is en dat vrouwen hem vanuit het buitenland komen opzoeken. Hij is alleenstaand en woont zelfstandig in [woonplaats] .
3.3
De [de zoon] staat al lange tijd onder psychiatrische behandeling bij Rivierduinen. Hij is daar een aantal keer vrijwillig opgenomen geweest. Eerder is hij gedwongen opgenomen geweest. De laatste jaren is hij bij Rivierduinen behandeld door onder meer de heer [psychiater 1] (hierna: [psychiater 1] ), psychiater (tevens de zogenoemde regiebehandelaar). Maatschappelijk werkster van de [de zoon] was, vanaf maart 2015, mevrouw [maatschappelijk werkster] (hierna: [maatschappelijk werkster] ). Casemanager van de [de zoon] is mevrouw
[de casemanager] (hierna: [de casemanager] ), psychiatrisch verpleegkundige. [maatschappelijk werkster] en [de casemanager] zijn in dienst van Rivierduinen.
3.4
Eind mei 2016 bleek dat de [de zoon] een bedrag van € 900,-- wilde overmaken naar een vrouw in Siberië met wie hij via internet (een datingsite) contact had. [de casemanager] heeft dit aan zijn moeder, [de moeder] (hierna: [de moeder] ), laten weten, waarna [de moeder] geld van de rekening van de [de zoon] – waar zij (mede) de beschikking over had – heeft doen afschrijven om te voorkomen dat de [de zoon] het geld naar deze vrouw kon overmaken.
3.5
Op 26 september 2016 heeft [de moeder] telefonisch contact opgenomen met [de casemanager] en [maatschappelijk werkster] omdat zij daags ervoor had ontdekt dat de [de zoon] circa
€ 8.000,-- had overgemaakt naar (een) buitenlandse vrouw(en), als gevolg waarvan hij rood stond bij de bank. Diezelfde dag heeft [de casemanager] samen met een collega een huisbezoek aan de [de zoon] gebracht. [de casemanager] heeft na dit bezoek telefonisch contact met [de moeder] opgenomen en aangegeven hoe het huisbezoek is verlopen. In het medisch dossier van de [de zoon] (pagina 77, prod. 1 bij conclusie van antwoord) is over dit telefonisch contact onder meer het volgende opgenomen:
“Moeder vraagt of dhr niet opgenomen kan worden, aangegeven dat dit niet mogelijk is (dhr is (nog) geen gevaar voor zichzelf en/of anderen), daarnaast staat dhr contact toe, woning ziet er netjes uit etc.”
3.6
Op 27 september 2016 heeft [de moeder] een bezoek aan [maatschappelijk werkster] gebracht.
3.7
Op 3 oktober 2016 heeft [de moeder] bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Gouda) een verzoekschrift ingediend op grond waarvan zij bij beschikking van 15 november 2016 tot curator van de [de zoon] is benoemd. De kantonrechter heeft [de moeder] na binnenkomst van het verzoekschrift verzocht om een medische verklaring over te leggen.
3.8
Op 5 oktober 2016 heeft [de moeder] Rivierduinen laten weten dat de [de zoon] naar [plaats] is vertrokken. [de moeder] heeft Rivierduinen toen om medewerking gevraagd ten aanzien van de door de kantonrechter gevraagde medische verklaring. Een dag later is de [de zoon] teruggekeerd uit [plaats] , waarna [de casemanager] hem thuis heeft bezocht. [de casemanager] heeft [de moeder] telefonisch over dit bezoek geïnformeerd. Hierover is in het medisch dossier van De [de zoon] (pagina 74), voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Moeder vraagt wat de GGZ nu voor stappen gaat ondernemen. Aangegeven dat we niet veel kunnen doen; dhr is geen gevaar voor zichzelf of anderen, ook is er (nog) geen maatschappelijke teloorgang. Moeder wil graag dat er actie wordt ondernomen, (…). Momenteel kan er geen medische verklaring worden gegeven aan moeder, dhr gaat niet akkoord met bewindvoering.”
3.9
[de moeder] heeft vervolgens diverse e-mails naar [maatschappelijk werkster] gestuurd, waarin zij haar zorgen met betrekking tot de [de zoon] heeft geuit.
3.1
Op vrijdag 7 oktober 2016 (1:07) stuurde [de moeder] de volgende e-mails (prod. 3 bij inleidende dagvaarding) aan [maatschappelijk werkster] :
“(…) ik begrijp onderbewindstelling gaat met de GGZ niet lukken. daarom dit voorstel’
kan er iemand van de GGZ en dan het liefste jij! (…). Ik wil voorstellen die € 1000 in het rood staan aan te vullen, zodat dit weg is (…). dan moet hij met mij naar de ING. 1. Voor mij een machtiging afgeven. 2. zijn pas weer inleveren. 3. elke maand € 100,- sparen op spaarrekening (…) 4. dat rood staan ongedaan maken, zodat dit nooit meer aan de orde is (…) dit is wat ik jou wil voorstellen en dit samen aan [de zoon] voor te leggen? (…) ik ben morgen dagje uit met de Rotary club (…) maar ik hoor het wel? (…)”
alsmede (17:39):
“dag [maatschappelijk werkster] , misschien werkte jij vandaag niet, omdat ik geen respons krijg op mijn bericht? ik hoor het mandag wel? intussen zie ik nu op [de zoon] bankafschriften,
dat hij om 11,56 uur vandaag € 51,60 heeft betaald bij de NS.
dat hij om 15,29 uur € 12,80 betaalde gemeentehuis Heerlen.
(…) dus hij ging naar de gemeente (stadhuis) ik wil jou alleen maar laten weten?
Heerlen, waar hij is geboren?(…)
vraag wat doet hij daar?(…)”.
(…)”.
3.11
Op maandag 10 oktober 2016 heeft [maatschappelijk werkster] na overleg met case manager [de casemanager] aan [de moeder] laten weten dat vanuit Rivierduinen niet aan haar verzoeken met betrekking tot de bankrekening van [de zoon] kan worden voldaan.
3.12
Op dezelfde dag heeft [maatschappelijk werkster] aan (o.a.) [waarnemer psychiater] , waarnemer van [psychiater 1] en voormalig behandelaar van de [de zoon] , onder meer het volgende gemaild (prod. 3 bij inleidende dagvaarding):
“Zojuist met [naam 1] overleg gehad over [de zoon] . Ik heb haar de situatie uitgelegd, en volgens haar pakken we het goed aan. De kernvraag is of wij [de zoon] nu ook onder bewind zouden zetten. Antwoord is eigenlijk nee. Hij heeft dan wel geld opgenomen van zijn rekening, maar dat kon, was niet onverantwoord. Niet handig, maar niet onverantwoord. Er is op dit moment geen sprake van maatschappelijke teloorgang, geen acuut gevaar dat hij bv zijn huis zal verliezen. Ingrid heeft dit met hem besproken, hij zegt zelf beslist niet onderbewind te willen. Weet ook dat hij nu zuinig moet zijn. Er was 1 onbetaalde rekening, die nog ruim binnen de termijn was, dus ook hier geen achterstanden. Haar advies is om moeder te adviseren om een onafhankelijke deskundige in de arm te nemen. Die kan dan weer advies bij ons inwinnen als het een arts is. Ik ben niet buiten mijn boekje gegaan door haar de formulieren te geven, zij kan die gewoon via internet downloaden. Ik heb ze alleen gegeven, niet ingevuld. [naam 1] is in elk geval op de hoogte.”
3.13
Op donderdag 13 oktober 2016 heeft [de casemanager] een bezoek gebracht aan [de zoon] . Hierover heeft zij [de moeder] per e-mail het volgende bericht.
“(…) Ik ben eind van de morgen bij [de zoon] geweest, het ging redelijk met hem. Met dr. [psychiater 1] staat een afspraak ingepland voor een huisbezoek op 3 november. Echter omdat dit nog ver weg is, ga ik maandag met hem proberen het huisbezoek naar voren te halen. Ik zal maandag telefonisch contact met u opnemen. (…)”
Daarop heeft [de moeder] [de casemanager] het geantwoord:
“(…) dank voor je mail. er is wel een dringend probleem, n.l. ik schijn niet meer bij de rekening van [de zoon] te kunnen, dit is belangrijk, omdat hij per 21 oktober a.s. zijn uitkering krijgt. dan kan hij weer € 900,- gaan opnemen, nu staat hij € 1004,- in het rood. de bedoeling is, dat er voor die tijd een druk op hem gezet moet worden, om zijn pinpas terug te geven. (…)”.
3.1
Op 18 oktober 2016 heeft [de moeder] in een gesprek met de ING vernomen dat de [de zoon] op 12 oktober 2016 zijn woning heeft verkocht voor een bedrag van
€ 122.500,--. De woning was in 2008 aangekocht voor een bedrag van € 195.000,--. De [de zoon] had van de reeds van de koper ontvangen aanbetaling van € 22.500,-- een bedrag van € 19.500,-- overgemaakt naar een Nigeriaanse bankrekening. De omschrijving bij deze betaling was: “ [...] ”.
3.11
[de moeder] heeft op 18 oktober 2016 [de casemanager] en [maatschappelijk werkster] over de mededelingen van de ING geïnformeerd en om hulp gevraagd in de vorm van een – aan de ING te overleggen – medische verklaring van Rivierduinen waaruit blijkt dat de [de zoon] niet in staat is de gevolgen van zijn financiële transacties te overzien.
3.12
Op 20 oktober 2016 heeft [psychiater 1] , samen met [de casemanager] en [maatschappelijk werkster] , een huisbezoek gebracht aan de [de zoon] teneinde de wilsbekwaamheid van de [de zoon] ter zake van onder meer zijn beslissingen ten aanzien van de verkoop van zijn woning en de hieraan verbonden financiële transacties te beoordelen. Hierover heeft [psychiater 1] in het medisch dossier van de [de zoon] (pagina 65/66, prod. 1 bij conclusie van antwoord) onder meer het volgende genoteerd:
Momentane toestand
(…)
Ik ( en de anderen) vonden het erg lastig om tot een oordeel te komen daar de kans dat [de zoon] zijn geld kwijt geraakt door ons groot wordt geacht gezien de kranten en media berichten daarover en ik kwam tot het oordeel dat het me erg onverstandig lijkt, maar dat hij ondanks de chronische waan wel tav deze beslissingen wel wilsbekwaam is (hij heeft ook over het “worst case” scenario en de eventuele gevolgen nagedacht en zegt daar geld voor apart te houden )
Een tweede beoordeling is dan maw zorgvuldig en zeer wenselijk
Rapportage algemeen
Ik overleg met mijn collega’s en [geneesheer directeur] geneesheer directeur tav wat verstandig is in deze toch ingewikkelde kwestie ; oa Kantonrechter tbv Bewindvoering/Curatorschap /2de Wilsbekwaamheids toetsing/BOPZ”
3.13
Op 21 oktober 2016 heeft de heer [geneesheer directeur] (hierna: [geneesheer directeur] ), waarnemend geneesheer-directeur van Rivierduinen, contact opgenomen met [de moeder] en haar geadviseerd om een verzoek tot ondercuratelestelling aan de rechtbank te doen. In een e-mail van diezelfde dag heeft psychiater [psychiater 2] van Rivierduinen [de moeder] in dat verband nog meegedeeld:
“Graag vernemen mijn collega’s [psychiater 1] en [geneesheer directeur] op welke termijn hiertoe een aanvullende geneeskundige verklaring aangeleverd moet worden en wat de exacte vraagstelling is bij deze verklaring. Op deze wijze hopen wij op korte termijn indien aan de orde een niet bij de behandeling betrokken psychiater een dergelijke beoordeling te kunnen laten doen”.
3.14
[de moeder] heeft op 22 oktober 2016 juridisch advies ingewonnen bij
mr. Karstanje , advocaat te Gouda, die haar heeft gewezen op de mogelijkheid van een spoedvoorziening. Nog diezelfde dag heeft [de moeder] aan de kantonrechter verzocht om de [de zoon] provisioneel onder bewind en onder curatele te stellen.
3.15
Op 24 oktober 2016 heeft psychiater [psychiater 3] (hierna: [psychiater 3] ), in het kader van een second opinion, met de [de zoon] gesproken om zijn wilsbekwaamheid te beoordelen. [psychiater 3] kon op basis van een eenmalig consult echter niet tot een conclusie komen en heeft [geneesheer directeur] gevraagd hierin verdere stappen te nemen.
3.16
Op 1 november 2016 heeft de kantonrechter te Gouda het door [de moeder] ingediende verzoek ter zitting behandeld. Per diezelfde datum heeft de kantonrechter bij beschikking een provisioneel bewind ingesteld met betrekking tot de [de zoon] . Bij opvolgende beschikking van 15 november 2016 is dit provisioneel bewind opgeheven nadat de kantonrechter een huisbezoek aan de [de zoon] heeft gebracht. De [de zoon] is bij diezelfde beschikking onder curatele gesteld waarbij [de moeder] tot curator is benoemd.
3.17
De curator heeft, met hulp van een advocaat, de verkoop van de woning van de [de zoon] kunnen terugdraaien. De curator heeft de koper in verband hiermee, namens de [de zoon] , een bedrag van ruim € 24.000,-- terugbetaald (het aanbetaalde bedrag, vermeerderd met notaris- en advocaatkosten).
3.18
Mr. Van der Giesen heeft namens [de moeder] in haar hoedanigheid van zowel moeder van de [de zoon] als zijn curator, op 28 juli 2017 een klacht ingediend bij de klachtencommissie van Rivierduinen met betrekking tot het handelen en nalaten van Rivierduinen ten aanzien van de [de zoon] in de periode van september 2016 tot en met november 2016. Bij beslissing van 26 oktober 2017 van de klachtencommissie is de klacht op alle onderdelen ongegrond verklaard.

4.De beoordeling van het hoger beroep

4.1
Bij inleidende dagvaarding van 22 mei 2018 heeft de curator de onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Den Haag en daarbij gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Rivierduinen in de periode van 26 september 2016 tot 1 november 2016 is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst met de [de zoon] althans onrechtmatig jegens de [de zoon] heeft gehandeld, en dat Rivierduinen jegens de [de zoon] aansprakelijk is voor de schade die daaruit is voortgevloeid, alsmede de veroordeling van Rivierduinen tot betaling aan de curator van: (a) een bedrag van € 27.500,-- ten titel van (voorschot op de) schadevergoeding, (b) een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag voor door de curator gemaakte kosten en (c) een bedrag van € 1.028,50 althans € 143,-- ten titel van buitengerechtelijke incassokosten, en voorts Rivierduinen te veroordelen tot vergoeding van de overige schade, nader op te maken bij staat, een en ander met veroordeling van Rivierduinen in de proceskosten.
Rivierduinen heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2
De rechtbank heeft bij het vonnis van 17 juli 2019 de vorderingen afgewezen en de curator in de kosten veroordeeld. Volgens de rechtbank heeft Rivierduinen tegenover de [de zoon] geen rechtsplicht om [de moeder] , als ouder van een meerderjarige patiënt, te informeren en te adviseren in de door de curator bedoelde zin (4.4). De behandelingsovereenkomst verbindt de hulpverlener niet tot het geven van advies op gebieden buiten de geneeskunst (4.6). De vermogensrechtelijke bescherming van een meerderjarige valt niet onder het bereik van de behandelingsovereenkomst (4.9). De mogelijkheid van het indienen van een verzoek tot ondercuratelestelling of onderbewindstelling door een begeleidende instelling wordt als een vangnet gezien voor het geval er geen naasten zijn of naasten die geen verzoek indienen (4.13). Een rechtsplicht tegenover de meerderjarige als er wel naasten zijn, is er niet (4.14). Denkbaar is dat onder omstandigheden sprake is van onrechtmatig nalaten als de instelling op basis van haar bekende feiten meent dat zo’n verzoek moet worden ingediend, naasten dit nalaten, en de instelling niet zelf een verzoek heeft ingediend. (4.15). Zulk onrechtmatig nalaten kan Rivierduinen niet worden verweten (4.17- 4.18). Niet kan worden geconcludeerd dat Rivierduinen op de [de zoon] in de desbetreffende periode onvoldoende zicht en controle heeft uitgeoefend (4.19-4.23). De behandelend psychiater heeft gehandeld overeenkomstig de professionele standaard (4.29) en niet voldoende gesteld of gebleken is dat hij redelijkerwijs niet tot de conclusie wilsbekwaamheid kon komen, terwijl ook als dit anders was, vast staat dat de schade is ontstaan voordat de diagnose werd gegeven, zodat causaal verband met de schade ontbreekt (4.30-4.31).
4.3
De curator heeft tegen dit vonnis zes grieven aangevoerd.
Onjuiste/onvolledige advisering omtrent de mogelijkheid tot het aanvragen van een spoedvoorziening
4.4
De curator heeft aan haar vorderingen onder meer ten grondslag gelegd dat Rivierduinen heeft verzuimd haar te wijzen op de mogelijkheid een spoedvoorziening in de vorm van provisioneel bewind aan te vragen. Op 21 oktober 2016 kwam zij hier toevallig achter, waarna zij dit alsnog heeft aangevraagd en bij beschikking van 15 november 2016 heeft verkregen. De schade was toen al geleden. Het formulier dat is ingevuld, betrof een verzoek om onderbewindstelling, waarop de mogelijkheid van een spoedvoorziening niet is opgenomen.
4.5
Rivierduinen heeft de verweten tekortkoming gemotiveerd betwist. Rivierduinen heeft erop gewezen dat blijkens de beschikking van de rechtbank het daarin toegewezen verzoek van de curator op 3 oktober 2016 was ingediend. Zij heeft aangevoerd dat [maatschappelijk werkster] op 26 september 2016 bij het huisbezoek aan de curator heeft uitgelegd dat het mogelijk was om “spoed te vragen” en dat op het aanvraagformulier dat [maatschappelijk werkster] toen voor de curator had gedownload en – volgens de curator – gezamenlijk was ingevuld, de mogelijkheid van een spoedvoorziening (provisionele bewindvoerder) expliciet was vermeld. De [de zoon] is onder curatele gesteld waaruit eveneens blijkt dat het moet zijn gegaan om een aanvraagformulier voor ondercuratelestelling. Daarop is de mogelijkheid van provisioneel bewind uitdrukkelijk vermeld.
4.6
Het hof overweegt als volgt. Volgens de stellingen van de curator heeft zij, met de op 27 september 2016 met [maatschappelijk werkster] gedownloade en toen ingevulde formulieren, op
3 oktober 2016 een verzoek bij de rechtbank ingediend. In de beschikking van 15 november 2016 wordt met betrekking tot het verzoekschrift van 3 oktober 2016 vermeld dat het verzoek strekt tot ondercuratelestelling van de [de zoon] met benoeming van [de moeder] tot curator. De curator heeft het verzoekschrift dat tot haar benoeming heeft geleid niet in het geding gebracht, maar heeft uitsluitend een niet ingevuld verzoek tot onderbewindstelling overgelegd. Los hiervan heeft Rivierduinen gemotiveerd betwist dat [maatschappelijk werkster] zou hebben nagelaten om [de moeder] op 26 september 2016 ook mondeling op de mogelijkheid van een spoedvoorziening te wijzen. De curator, op wie de bewijslast rust van de tekortkoming waarop zij haar vorderingen baseert, heeft van haar andersluidende stellingen geen gespecificeerd bewijs aangeboden. Bij deze stand van zaken kan er in deze procedure niet van worden uitgegaan dat op het op 27 september 2016 ingevulde formulier de mogelijkheid van een spoedvoorziening niet was vermeld en dat die mogelijkheid ook niet met de curator zou zijn besproken. Indien met de curator ervan zou moeten worden uitgegaan dat Rivierduinen [de moeder] had moeten wijzen op de mogelijkheid van een spoedvoorziening in de vorm van een provisioneel bewind, is niet komen vast te staan dat Rivierduinen dit heeft nagelaten. Reeds hierom kunnen de vorderingen op deze grondslag dan ook niet worden toegewezen.
Onvoldoende begeleiding en zicht en controle
4.7
Daarnaast verwijt de curator Rivierduinen dat Rivierduinen, met name in de periode van 26 september tot 1 november 2016, onvoldoende zicht en controle heeft gehouden op [de moeder] en niet voortvarend genoeg heeft gehandeld op de noodkreten van [de moeder] .
4.8
Naar het oordeel van het hof kan Rivierduinen niet worden verweten dat zij in de genoemde periode jegens de [de zoon] toerekenbaar is tekortgeschoten of onrechtmatig heeft gehandeld door op hem onvoldoende zicht en controle te hebben gehouden. Op 26 september 2016 heeft [de moeder] haar zorgen over de financiële situatie van haar zoon bij Rivierduinen gemeld. Uit de (niet weersproken) stukken blijkt dat deze melding dezelfde dag in het overleg bij Rivierduinen is besproken en die dag een bezoek van mevrouw [de casemanager] en de heer [naam 2] aan de zoon heeft plaatsgevonden. De volgende dag heeft een gesprek met [de moeder] bij Rivierduinen plaatsgevonden. Daarbij is [de moeder] (volgens de eigen stellingen van de curator) geholpen bij het opstellen van het verzoekschrift. De curator verwijt Rivierduinen, naar het hof begrijpt, niet dat het tijdsverloop tussen dinsdag 27 september 2016 (toen de formulieren volgens de curator samen met Rivierduinen waren ingevuld) en het inleveren daarvan bij de kantonrechter op maandag 3 oktober 2016 door Rivierduinen is veroorzaakt. Naar aanleiding van op vrijdag 7 oktober 2016 door [de moeder] verstuurde e-mails (waarin [de moeder] zelf aangaf op die dag niet meer bereikbaar te zijn) is op maandag 10 oktober 2016 telefonisch contract opgenomen met [de moeder] . Diezelfde dag heeft bij Rivierduinen overleg over de [de zoon] plaatsgevonden (zie hiervoor, onder 3.12), waarbij de financiële situatie van de [de zoon] is beoordeeld en de risico’s op dat moment niet (acuut) zorgelijk zijn bevonden. Niet voldoende gesteld of gebleken is dat in deze periode voor Rivierduinen voldoende aanwijzingen voorhanden waren dat de [de zoon] risicovolle transacties zou (kunnen) verrichten, in het bijzonder waar het gaat om de nadien gebleken verkoop op 12 oktober 2016 van zijn woning tegen onder meer op zijn rekening te ontvangen aanbetaling waarmee hij onzakelijke betalingen aan derden heeft gedaan. Op 13 oktober 2016 heeft [de casemanager] een huisbezoek afgelegd bij de [de zoon] . In een op diezelfde dag door [de moeder] gestuurde e-mail wees zij op het risico dat de [de zoon] van zijn op 21 oktober 2016 te ontvangen rekening ongecontroleerd uitgaven zou kunnen doen en stelde zij dat druk op hem zou moeten worden uitgeoefend. Vóór 21 oktober 2016, op 18 oktober 2016, volgde reeds de mededeling van [de moeder] dat haar was meegedeeld dat de [de zoon] zijn huis op 12 oktober 2020 had verkocht, daarvoor een aanbetaling had ontvangen die hij inmiddels had uitgegeven. [de moeder] heeft Rivierduinen om een medische verklaring verzocht dat de [de zoon] wilsonbekwaam was. In verband met deze ontwikkelingen zijn vanuit Rivierduinen verschillende handelingen verricht. Op 20 oktober 2016 heeft vervolgens een huisbezoek van [psychiater 1] , [de casemanager] en [maatschappelijk werkster] aan de [de zoon] plaatsgevonden om zijn wilsbekwaamheid te beoordelen. [psychiater 1] heeft daarbij niet de diagnose wilsonbekwaamheid gesteld en een beoordeling door een derde wenselijk geoordeeld. In de tussentijd had Rivierduinen op 21 oktober 2016 [de moeder] al geadviseerd een ondercuratelestelling aan te vragen en daartoe aangeboden een derde – niet behandelend psychiater – de daartoe vereiste medische verklaring te laten opstellen (zie hiervoor, onder 3.13). Op 24 oktober 2016 heeft een derde, psychiater [psychiater 3] , de [de zoon] gezien, die toen evenwel heeft aangegeven de diagnose wilsonbekwaamheid niet te kunnen stellen. Volgens de curator heeft zij evenwel op 21 oktober 2016, na de desbetreffende adviezen van Rivierduinen en mr. Karstanje (alsnog) de op 3 oktober 2016 ingezette verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter voortgezet, hetgeen tot de provisionele onderbewindstelling per 1 november 2016 en de ondercuratelestelling op
15 november 2016 heeft geleid.
4.9
Naar het oordeel van het hof kan tegen deze achtergrond niet worden geoordeeld dat Rivierduinen onvoldoende voortvarend of onvoldoende adequaat op de hulpverzoeken van [de moeder] en de signalen over haar zoon heeft gereageerd. Dat, zoals de curator onder grief 1 heeft aangevoerd, de [de zoon] bij Rivierduinen reeds lang onder behandeling was, verschillende keren opgenomen is geweest, zestien jaar eerder, in 2000, sprake is geweest van een grote creditcardschuld en de medische achtergrond en behandelgeschiedenis bij Rivierduinen bekend was, maakt dit niet anders.
Dat achteraf is gebleken dat de [de zoon] reeds op 12 oktober 2016 een koopovereenkomst had getekend en betalingen had gedaan en hij daardoor schade heeft geleden, levert op zichzelf geen grond voor aansprakelijkheid van Rivierduinen.
Grief 3faalt daarom.
Onjuiste diagnose en nalaten afgifte medische verklaring
4.1
Wat betreft het verstrekken van een medische verklaring ten behoeve van de bank dan wel de verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter, kan niet worden geoordeeld dat bij Rivierduinen vóór 18 oktober 2021 zodanige aanwijzingen bestonden voor maatschappelijke teloorgang en risico’s van verkwisting door de [de zoon] dat zij voortvarender dan zij heeft gedaan had moeten meewerken aan de totstandkoming van een (door een onafhankelijke psychiater op te stellen) medische verklaring als door [de moeder] verzocht. Na het bericht van 18 oktober 2021 over de verkoop van de woning, heeft Rivierduinen alsnog voortvarend aan de totstandkoming van een dergelijke verklaring meegewerkt en dit ook op 21 oktober 2021 aan [de moeder] aangeboden. Volgens de eigen stellingen van de curator heeft de op 21 oktober 2021 (alsnog) doorgezette verzoekschriftprocedure tot een snel resultaat geleid. Dat vanaf dat moment Rivierduinen nog is tekortgeschoten en door enig nalaten na die datum (aanvullende) schade is ontstaan, is gesteld noch gebleken.
4.11
Evenmin is gesteld of gebleken dat de medische verklaringen van [psychiater 1] en [psychiater 3] , waarin volgens de curator een onjuiste diagnose was gesteld, aan de spoedige voortgang en uitkomst van de op 21 oktober 2021 (opnieuw) ingezette procedure in de weg hebben gestaan en/of dat bij een andersluidende diagnose op dat moment de op 12 oktober 2016 ontstane schade nog had kunnen worden voorkomen. Bij het voorgaande komt dat [psychiater 1] op 20 oktober 2016 geen wilsonbekwaamheid heeft kunnen vaststellen en Rivierduinen heeft betwist dat [psychiater 1] toen in redelijkheid niet tot die diagnose had kunnen komen, terwijl ook de voor een second opinion benaderde psychiater wilsonbekwaamheid bij de [de zoon] toen niet heeft kunnen vaststellen. De onjuistheid van de op 20 en 24 oktober 2021 gestelde diagnoses is in deze procedure daarom niet komen vast te staan. Uit de enkele omstandigheid dat de kantonrechter na een huisbezoek wel aanleiding heeft gezien om per 1 november 2021 provisioneel bewind in te stellen en [de moeder] op 15 november tot curator te benoemen, volgt die onjuistheid niet. Voor zover de curator nog aanvoert dat Rivierduinen na de e-mail van 18 oktober 2021 sneller had moeten handelen en eerder dan 20 oktober 2021 een diagnose had moeten stellen omdat ING tot drie dagen na 18 oktober 2021 nog de overschrijvingen had kunnen blokkeren, is gesteld noch gebleken dat [de moeder] die laatste termijn aan Rivierduinen heeft meegedeeld. In de e-mail van 18 oktober 2021 is dit ook niet vermeld. Ook de
grieven 4 en 5falen dus.
4.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gestelde tekortschieten en onrechtmatig handelen jegens de [de zoon] niet is komen vast te staan en de daarop gebaseerde vorderingen niet kunnen worden toegewezen.
4.13
Grief 6 bouwt voort op de grieven 3 tot en met 5 en moet daarvan het lot delen.
Slotsom
4.14
De slotsom is dat het hoger beroep doel mist zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De curator zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 17 juli 2019;
veroordeelt de curator in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Rivierduinen begroot op € 2.020,- voor griffierecht en € 2.163,- (1,5 punten x tarief III) voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, H.J. van Kooten en F.J. Verbeek en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers op 19 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.