ECLI:NL:GHDHA:2021:2456

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
2200503318
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit henneptransport naar Engeland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 december 2018. De betrokkene was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor de uitvoer van hennep naar Engeland in 2013. Het hof heeft een ontnemingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 12.633,97, wat overeenkomt met de netto-opbrengst van het henneptransport. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 12.447,01, maar het hof heeft dit bedrag herzien op basis van de feiten en omstandigheden die naar voren zijn gekomen tijdens de zittingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten van het henneptransport, met een bruto opbrengst van ongeveer € 38.000,-. Na aftrek van de kosten, waaronder de aanschaf van een vrachtwagen, huur van een loods, en andere uitgaven, is het netto wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 25.267,93. Aangezien de betrokkene het transport samen met een medeveroordeelde heeft georganiseerd, is het voordeel gelijkelijk verdeeld, wat resulteert in een bedrag van € 12.633,97 dat de betrokkene moet betalen aan de Staat.

Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat heeft geleid tot een verlaging van de betalingsverplichting tot € 12.000,-. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de vorderingen van het openbaar ministerie en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft de ontnemingsmaatregel opgelegd op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005033-18 PO
Parketnummer: 09-767283-13
Datum uitspraak: 10 december 2021
TEGENSPRAAK

PROMIS

Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 december 2018 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 10 december 2021 is de betrokkene, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak bij dagvaarding I onder (1 primair en) 2 primair bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd
veroordeeld tot straffen.
De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 11 december 2018 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 12.447,01 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de betrokkene is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Vordering van het openbaar ministerie
De oorspronkelijke vordering van het openbaar ministerie houdt in dat het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 5, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 13.462,- en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie bij deze vordering gepersisteerd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat dat vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, zal worden vastgesteld op het door de rechtbank Den Haag bij vonnis van 11 december 2018 vastgestelde bedrag, te weten: € 12.447,01 en dat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Het hof gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Inkomsten
Blijkens de verklaring van de betrokkene tegenover de politie van 28 januari 2014 was de bruto opbrengst van het – aan de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag liggende - henneptransport van 24 september 2013 naar het Verenigd Koninkrijk ongeveer
€ 38.000,-. [1]
Uitgaven
I.
Kosten aanschaf, tenaamstelling en belettering vrachtwagenAanschaf vrachtwagenTer terechtzitting in hoger beroep heeft de betrokkene verklaard dat hij ten behoeve van de aanschaf van de bij het voornoemde henneptransport gebruikte vrachtwagen (met kenteken [kenteken]) een bedrag van ongeveer
€ 6.000,- heeft betaald [2] van het totale aanschafbedrag – naar het hof begrijpt van
€ 28.435,- voor de truck en de trailer gezamenlijk. [3] TenaamstellingDe betrokkene heeft aan een katvanger, te weten [persoon A], een bedrag van € 1.000,- betaald voor het op diens naam stellen van de vrachtwagen. [4] BeletteringVoort is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er kosten zijn gemaakt voor het beletteren van de vrachtwagen. Het hof gaat hierbij uit van het door de verdediging in eerste aanleg gestelde bedrag van € 850,-. [5]
Totale kosten vrachtwagenBij bepaling van de totaal op de opbrengst in mindering te brengen kosten is, zo stelt het hof voorop, van belang dat alleen kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het in de strafzaak bewezenverklaarde feit in mindering dienen te worden gebracht. In bepaalde gevallen, waarin sprake is van een investering waarmee bedoeld is om over een langere termijn wederrechtelijk voordeel te behalen, dienen zulke kosten echter – geheel dan wel gedeeltelijk – voor rekening van de betrokkene te blijven (vgl. HR 31.1.2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6972).
Het hof acht het, gelet op de aard van de investeringen en het daadwerkelijke gebruik van de vrachtwagen voor een later uitgevoerd henneptransport, aannemelijk dat de vrachtwagen niet slechts is aangeschaft ter uitvoer van het henneptransport van 24 september 2013. Er was, gelet op de kennelijke bedoeling om met de vrachtwagen meerdere drugstransporten uit te voeren, sprake van een investering voor een langere periode. Dit maakt dat de aanschafkosten van de vrachtwagen, en ook de kosten van de tenaamstelling en belettering van dat voertuig – anders dan door de raadsman is bepleit - slechts gedeeltelijk in mindering zullen worden gebracht.
Met de rechtbank acht het hof het in dit geval aangewezen om niet uit te gaan van de totale investeringskosten maar slechts uit te gaan van de afschrijvingskosten als kosten die in directe relatie staan tot het delict, over de periode van één maand, waarbij de volledige afschrijvingsperiode wordt gesteld op vijf jaar. De stelling van de raadsman dat met een dergelijke berekeningsmethode voorbij wordt gegaan aan het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel, vindt geen steun in het recht (ECLI:NL:HR:2011:BQ1967). Het hof gaat dan ook voorbij aan dit verweer van de verdediging.
Kosten huur loodsNaar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat er in verband met het bewezenverklaarde feit kosten zijn gemaakt voor de huur van een loods. Het hof zal één maand huur, door de verdediging gesteld op € 2.000,-, [6] in mindering brengen op de verkregen inkomsten.
Kosten overtochtDe kosten voor de overtocht met de ferry van Vlaardingen naar Harwich (Verenigd Koninkrijk) bedroegen € 601,23. [7]
Kosten chauffeursDe twee personen die de vrachtwagen naar het Verenigd Koninkrijk hebben gereden hebben ieder een bedrag van € 5.000,- ontvangen. [8]
Gelet op het voorgaande berekent het hof de totale uitgaven als volgt:
Aanschaf vrachtwagenAankoopbedrag € 6.000,-
Aantal afschrijvingsjaren 5
Aantal maanden per jaar 12
Afschrijvingskosten per maand (€ 6.000,- /5)/12 =
€ 100,-
Tenaamstelling vrachtwagen
Totale kosten tenaamstelling € 1.000,-
Aantal afschrijvingsjaren 5
Aantal maanden per jaar 12
Afschrijvingskosten per maand (€ 1.000,-/5)/12 =
€ 16,67
Belettering vrachtwagen
Totale kosten belettering € 850,-
Aantal afschrijvingsjaren 5
Aantal maanden per jaar 12
Afschrijvingskosten per maand (€ 850/5)/12 = € 14,17
Overige uitgaven
Kosten chauffeurs € 5.000,- * 2 =
€ 10.000,-
Kosten overtocht € 601,23
Kosten loods (per maand) € 2.000,-
Totale uitgaven€ 100,- + € 16,67 + € 14,17 + € 10.000,-
€ 601,23 + € 2.000,-
=
€ 12.732,07
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof berekent het netto wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Bruto inkomsten henneptransport € 38.000,-
Uitgaven
- € 12.732,07
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 25.267,93
Nu de betrokkene het in zijn strafzaak onder 2 primair bewezenverklaarde henneptransport samen met de medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] heeft georganiseerd, gaat het hof er vanuit dat het met dat transport behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel onder hen is verdeeld. Het hof gaat daarbij uit van een
ponds-pondsgewijze verdeling; aanknopingspunten die nopen tot een andere verdeling ontbreken.
Gelet hierop stelt het hof het bedrag waarop het door de betrokkene verkregen wederrechtelijke voordeel wordt geschat vast op (€ 25.267,93/2=)
€ 12.633,97.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Bij de vaststelling van de betalingsverplichting houdt het hof allereerst rekening met de overschrijding van de in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde redelijke termijn van berechting.
Het hof stelt wat betreft de berechting in eerste aanleg vast dat de officier van justitie ter terechtzitting van 19 september 2016 heeft aangekondigd een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken. Nu het ontnemingsvonnis in eerste aanleg is gewezen op 11 december 2018, is in eerste aanleg de redelijke termijn van berechting met ruim elf weken overschreden. In hoger beroep is de redelijke termijn van berechting overschreden met ruim elf maanden, nu het hoger beroep is ingesteld op 27 december 2018 en het onderhavige arrest wordt gewezen op 10 december 2021. Het hof zal deze overschrijdingen compenseren door de betalingsverplichting te verminderen.
In het kader van de vaststelling van de betalingsverplichting houdt het hof verder rekening met de omstandigheid dat de medeveroordeelde [medeveroordeelde 1], teneinde een ontnemingsprocedure te voorkomen, een schikking met het openbaar ministerie heeft getroffen omtrent het door hem te betalen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, ter hoogte van vermoedelijk € 10.000,-.
Het voorgaande maakt dat het hof aanleiding ziet het door de betrokkene te betalen bedrag vast te stellen op een lager bedrag dan het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat, te weten op
€ 12.000,-.
Het hof zal de betrokkene de verplichting opleggen laatstgenoemd bedrag aan de Staat te betalen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 12.633,97 (twaalfduizend zeshonderddrieëndertig euro en zevenennegentig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 12.000,00 (twaalfduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
240 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. A.S.I. van Delden en mr. W.A.G.J.W. Ferenschild, in bijzijn van de griffiers mr. L.A. Haas en mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 december 2021.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2014 van de politie, eenheid Den Haag, blz. 997 en 1000 (zaaksdossier 472 kg hennep).
2.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2021.
3.Een geschrift, zijnde een verkoopcontract van [bedrijf 1] d.d. 6 september 2013, blz. 265 en een geschrift, zijnde een verkoopcontract van [bedrijf 1] d.d. 6 september 2013, blz. 267 (Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene]).
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2014 van de politie, eenheid Den Haag, blz. 997 en 1000 (zaaksdossier 472 kg hennep).
5.Een geschrift, standpunt van de verdediging per brief aan de rechtbank, d.d. 30 oktober 2017.
6.Een geschrift, standpunt van de verdediging per brief aan de rechtbank, d.d. 30 oktober 2017.
7.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict d.d. 10 december 2014, blz. 8 van het dossier Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene].
8.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2014, van de politie, eenheid Den Haag, blz. 997 en 1000 (zaaksdossier 472 kg hennep);