Uitspraak
1.Het geding
- het procesdossier van de eerste aanleg, waaronder het tussen partijen gewezen vonnis van 27 augustus 2019 van de kantonrechter te Den Haag;
- de dagvaarding in hoger beroep van 26 november 2019;
- het tussenarrest van dit hof van 24 maart 2020 waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 25 augustus 2020 gehouden mondelinge behandeling en de daarin genoemde producties;
- de memorie van grieven met 14 grieven en meerdere producties;
- de memorie van antwoord met meerdere producties;
- het H-formulier van 12 oktober 2021 met productie 14 aan de kant van [geïntimeerde] .
2.Inleiding
3.Feiten
4.Verzoek en beslissing in eerste aanleg
5.Geschil in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
nietdoor verjaring heeft gekregen. Meer concreet gaat het daarbij om het aan het water grenzende stuk land dat ligt ten noorden van de garage tot aan de erfgrens. Dit stuk land wordt hierna ook wel aangeduid als "de strook". [appellant] betoogt – aan de hand van de grieven – dat hij ook van dit stuk land door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden. Omdat het hof met deze grieven wordt gevraagd een volledig nieuwe beoordeling te geven over de eigendom van de strook, zullen de grieven gezamenlijk worden besproken. Daarbij geldt dat het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld. Voor zover relevant heeft het hof met grief 2 rekening gehouden; bij verdere bespreking van deze grief heeft [appellant] geen belang.
Op grond van artikel 3:105 BW verkrijgt degene die een goed bezit op het moment dat de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed, ook al is hij niet te goeder trouw. De verjaringstermijn van een rechtsvordering die strekt tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende vangt op grond van artikel 3:314 lid 2 BW aan op de dag nadat de niet-rechthebbende bezitter is geworden, en wordt voltooid op het moment dat het bezit gedurende twintig jaar onafgebroken heeft voortbestaan. Ook onder het oude recht was voor rechtsverkrijging door verjaring bezit vereist. Onder het tot 1 januari 1992 geldende recht was verkrijgende verjaring niet mogelijk voor een bezitter te kwader trouw. Het overgangsrecht brengt mee dat ook goederen die onder het oude recht niet vatbaar waren voor verkrijgende verjaring, op 1 januari 1993 wel door verjaring in eigendom konden worden verkregen als het bezit op dat moment twintig jaar onafgebroken had geduurd. [appellant] beroept zich ook op deze overgangsrechtelijke bepaling. Het gaat er dus om of [appellant] de strook voor 1 januari 1993 twintig jaar onafgebroken in bezit heeft gehad.
Vee
Hek
Ophoging en onderhoud walkant
Slotsom in verband met de verjaring
Overige punten
Bewijsaanbod
Facturen notaris
.Omdat [appellant] in het ongelijk is gesteld, zal hij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld. Er is ook geen aanleiding om in hoger beroep anders te oordelen over de proceskosten in eerste aanleg
.Ook de daartegen gerichte grief faalt daarom.