ECLI:NL:GHDHA:2021:2402

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
200.284.017/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en transitievergoeding

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden tussen [werknemer] en A.S. Watson (Health & Beauty Continental Europe) B.V. [werknemer] was sinds 1995 in dienst bij A.S. Watson en werd in 2016 blijvend arbeidsongeschikt. De arbeidsovereenkomst werd per 2 oktober 2019 beëindigd, waarbij partijen finale kwijting verleenden, maar [werknemer] stelde dat hij recht had op een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van A.S. Watson. Het hof oordeelt dat er bij beëindiging met wederzijds goedvinden geen wettelijke grondslag bestaat voor het toekennen van een billijke vergoeding. De kantonrechter had eerder deze beslissing al genomen, en het hof bevestigt deze uitspraak. Het hof stelt vast dat de beëindigingsovereenkomst geen ruimte biedt voor een billijke vergoeding en dat [werknemer] ook niet heeft aangetoond dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van A.S. Watson. De grieven van [werknemer] worden verworpen en de beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd. [werknemer] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.284.017/01
Rekestnummer rechtbank : 8205623 RP VERZ 19-50707
beschikking van 30 november 2021
inzake
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [werknemer] ,
advocaat: mr. L. Haarsma te Paterswolde,
tegen
A.S. Watson (Health & Beauty Continental Europe) B.V.,
gevestigd te Renswoude ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: A.S. Watson ,
advocaat: mr. D. Maats te Utrecht.

1.Waar de zaak over gaat

Nadat [werknemer] blijvend arbeidsongeschikt was geworden, is zijn slapende dienstverband door middel van een beëindigingsovereenkomst beëindigd. In deze overeenkomst is opgenomen dat de daarin afgesproken finale kwijting niet ziet op een volgens [werknemer] door A.S. Watson verschuldigde billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen. Het hof oordeelt, evenals de kantonrechter, dat bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden geen wettelijke grondslag voor het toekennen van een dergelijke vergoeding bestaat.

2.Procesverloop

[werknemer] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 30 september 2020, onder aanvoering van zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de kantonrechter) op 30 juni 2020 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en A.S. Watson zal veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding aan [werknemer] ter hoogte van € 94.115,- bruto en € 40.287,59 netto, met veroordeling van A.S. Watson in de kosten van de procedure in beide instanties.
Op 6 december 2020 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van
A.S. Watson ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van de procedure.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Bij die gelegenheid hebben partijen door hun voornoemde advocaten het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [werknemer] zijn verzoek gewijzigd en aanspraak gemaakt op een bedrag van € 15.287,59 netto in plaats van het hiervoor genoemde bedrag van € 40.287,59 netto. [werknemer] heeft nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing onder 2, 2.1 tot en met 2.4, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
3.1
[werknemer] is geboren op [geboortedatum] 1958. Op 9 oktober 1995 is [werknemer] in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) A.S. Watson . [werknemer] was laatstelijk werkzaam als [functienaam 1] van de Kruidvat -vestiging van A.S. Watson in [plaatsnaam] . Zijn laatstgenoten maandsalaris bedroeg
€ 2.835,33 bruto per maand exclusief toeslagen.
3.2
In 2007 is [werknemer] geconfronteerd met cardiovasculaire problemen. Sindsdien stond [werknemer] onder strenge medische controle.
3.3
Sinds 5 september 2016 is [werknemer] blijvend arbeidsongeschikt wegens ziekte. Sinds 19 mei 2017 ontvangt [werknemer] een IVA-uitkering.
3.4
Partijen hebben de arbeidsovereenkomst per 2 oktober 2019 in onderling overleg beëindigd.
3.5
In de daartoe door partijen ondertekende, schriftelijke beëindigingsovereenkomst is onder meer opgenomen dat A.S. Watson aan [werknemer] een transitievergoeding van € 43.000,- bruto zal betalen. In artikel 8 van de beëindigingsovereenkomst verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting, met uitzondering van de geheimhoudingsplicht van werknemer die ook na de duur van de arbeidsovereenkomst geldt, en met inachtneming van het volgende: “
Voorts ziet de finale kwijting niet op een volgens werknemer door werkgever verschuldigde billijke vergoeding wegens beweerdelijk ernstig verwijtbaar handelen zijdens werkgever, waarvan de verschuldigdheid door werkgever wordt betwist.”.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
[werknemer] heeft in eerste aanleg verzocht A.S. Watson te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding aan [werknemer] ter hoogte van € 94.115,- bruto en € 40.287,59 netto, met veroordeling van A.S. Watson in de kosten van de procedure. A.S. Watson heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2
De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en [werknemer] in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de kantonrechter het volgende overwogen. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden ontbreekt een wettelijke grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding. Partijen kunnen de gevallen waarin een billijke vergoeding kan worden toegekend niet verruimen want het ontslagrecht omvat een gesloten stelsel van regelgeving. Bovendien is in de wetsgeschiedenis herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat het toekennen van een billijke vergoeding slechts in uitzonderingsgevallen aan de orde zou moeten zijn. Dat [werknemer] in de beëindigingsovereenkomst een uitzondering op de finale kwijting heeft bedongen, maakt dit niet anders. [werknemer] heeft de mogelijkheid gehad om zelf de arbeidsovereenkomst te ontbinden of de kantonrechter daartoe te verzoeken; dan was de mogelijkheid om een billijke vergoeding te krijgen voor hem open gebleven, aldus steeds de kantonrechter. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [werknemer] met zijn grieven op.

5.Beoordeling

5.1
Het hof stelt allereerst vast dat het beroepschrift tijdig is ingediend.
5.2
De grieven zijn in de kern gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat bij beëindiging met wederzijds goedvinden geen wettelijke grondslag bestaat voor het toekennen van een billijke vergoeding. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk behandelen.
Uitleg van (de laatste volzin van) artikel 8 van de beëindigingsovereenkomst
5.3
Allereerst dient te worden beoordeeld hoe het bepaalde in (de laatste volzin van) artikel 8 van de beëindigingsovereenkomst moet worden uitgelegd.
5.4
[werknemer] heeft onweersproken gesteld dat de beëindigingsovereenkomst is gesloten na uitvoerige onderhandelingen waarbij beide partijen werden bijgestaan door advocaten. De aanleiding daarvoor was een Tv-programma waarin aandacht werd besteed aan de maatschappelijke discussie over het recht op een transitievergoeding en de beëindiging van “slapende” dienstverbanden. Tijdens de onderhandelingen is met name gesproken over de hoogte van de aan [werknemer] toekomende (transitie-)vergoeding. [werknemer] wenste bovendien naast een transitievergoeding tevens een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van A.S. Watson te ontvangen, maar A.S. Watson heeft daarmee niet ingestemd.
5.5
[werknemer] stelt met de tekst van de laatste volzin in artikel 8 van de beëindigingsovereenkomst de intentie te hebben gehad om de mogelijkheid te behouden om aan de kantonrechter voor te leggen om te beoordelen of A.S. Watson al dan niet ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld. [werknemer] stelt met verwijzing naar de overgelegde correspondentie op 23 en 24 september 2019 dat partijen daarover een afspraak hebben gemaakt en dat partijen zich vervolgens overeenkomstig artikel 96 Rv tot de kantonrechter hebben gericht.
5.6
A.S. Watson heeft gemotiveerd betwist dat partijen een dergelijke afspraak zouden hebben gemaakt en heeft erop gewezen dat de zaak alleen door [werknemer] , en niet door partijen gezamenlijk op grond van artikel 96 Rv, aan de kantonrechter is voorgelegd. A.S. Watson heeft bovendien gesteld dat zij tijdens de onderhandelingen steeds heeft betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [werknemer] en hem een billijke vergoeding verschuldigd is, en heeft gesteld dat zij uitsluitend bereid is geweest om in artikel 8 van de beëindigingsovereenkomst op te nemen dat partijen elkaar geen finale kwijting verlenen ten aanzien van de gepretendeerde vordering van [werknemer] ter zake van een billijke vergoeding.
5.7
Daargelaten of partijen de mogelijkheid hadden om in onderling overleg een (buitenwettelijke) grondslag voor een in een gerechtelijke procedure te vorderen billijke vergoeding te creëren, ook in hoger beroep is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat partijen zouden hebben afgesproken - of in ieder geval gezamenlijk de intentie zouden hebben gehad - om het mogelijk te maken dat hetzij alleen [werknemer] , hetzij partijen gezamenlijk zich tot de kantonrechter zou(den) kunnen wenden om een oordeel te krijgen over de vraag of
A.S. Watson aan [werknemer] een billijke vergoeding verschuldigd is, en [werknemer] heeft hiervan overigens in hoger beroep ook geen bewijs aangeboden.
5.8
Het hof overweegt verder dat buiten de in de wet geregelde gevallen geen grondslag bestaat voor het vorderen van een billijke vergoeding. Het gaat bij de in de wet geregelde gevallen steeds om een eenzijdige beëindiging door opzegging van de arbeidsovereenkomst dan wel om een ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter op verzoek van één van partijen bij de arbeidsovereenkomst. Terecht heeft de kantonrechter overwogen dat het ontslagrecht die ruimte niet biedt in dit geval waarin partijen in onderling overleg tot beëindiging van hun arbeidsovereenkomst zijn gekomen. Een eventueel door partijen overeengekomen door A.S. Watson te betalen bedrag bij wijze van billijke vergoeding had opgenomen kunnen worden in de beëindigingsovereenkomst. Partijen hadden ook in hun beëindigingsovereenkomst de mogelijkheid kunnen openlaten om aan de kantonrechter de vraag voor te leggen of [werknemer] aanspraak heeft op een vergoeding wegens schending door A.S. Watson van de verplichting om zich als goed werkgever te gedragen (artikel 7:611 BW). Ook had [werknemer] er zelf voor kunnen kiezen om een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter in te dienen om in die procedure tevens een billijke vergoeding te kunnen verzoeken, in plaats van een beëindigingsovereenkomst te sluiten.
5.9
Ten overvloede overweegt het hof dat in de gegeven omstandigheden van ernstig verwijtbaar handelen van A.S. Watson geen sprake is, gelet op de hoge lat die daarvoor geldt. Wel had A.S. Watson achteraf gezien zorgvuldiger kunnen handelen jegens [werknemer] .
5.9.1
Zo was het in het belang van de broze gezondheid van [werknemer] beter geweest als
A.S. Watson mevrouw [districtmanager] (hierna: [districtmanager] ) in 2014 niet opnieuw tot districtmanager van [werknemer] had benoemd, gelet op het verzoek om overplaatsing van [werknemer] naar een in een ander district gelegen filiaal enkele jaren daarvoor vanwege de strubbelingen met [districtmanager] . Maar daarbij geldt wel dat [werknemer] destijds niet, althans niet duidelijk genoeg hiertegen heeft geprotesteerd en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd heeft toegegeven dat hij niet geneigd was zijn gezondheidsproblemen met zijn leidinggevende(n) te bespreken. Niet kan dan ook worden aangenomen dat A.S. Watson volledig op de hoogte was van de broze gezondheidstoestand van [werknemer] en de impact die het op hem en zijn gezondheid heeft gehad toen [districtmanager] weer zijn leidinggevende werd.
5.9.2
Ook had [districtmanager] haar kritiek op [werknemer] in minder krasse bewoordingen kunnen uitdrukken, zoals zij zelf tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft toegegeven. De overige gedragingen van [districtmanager] waarover [werknemer] klaagt, zoals haar bemoeienissen met de bedrijfsvoering van zijn filiaal waaronder het overplaatsen van een verkoopmedewerker, behoorden echter wel tot haar bevoegdheden.
5.9.3.
[districtmanager] hield - ná de ziekmelding van [werknemer] op 5 april 2016 - met hem een beoordelingsgesprek waarbij [werknemer] een slechte beoordeling kreeg, wat ertoe leidde dat hij ondanks zijn herhaaldelijk geuite bezwaren tijdens zijn arbeidsongeschiktheid werd herplaatst in een lagere functie, te weten [functienaam 2] in een filiaal te Wateringen, tegen een lager salaris. Begrijpelijk is dat dit [werknemer] op dat moment, toen hij aan het begin stond van wat een periode van blijvende arbeidsongeschiktheid zou worden, zeer zwaar is gevallen. Weliswaar heeft A.S. Watson met verwijzing naar de brief van [districtmanager] aan [werknemer] van 9 februari 2016 aangevoerd dat zij deze demotie al ver vóór de ziekmelding van [werknemer] had aangekondigd en met hem besproken, het getuigt desondanks niet bepaald van goed werkgeverschap om een en ander, de demotie zelf inclusief de bijbehorende afbouw van het salaris tot oktober 2016, door te voeren tijdens (langdurige) afwezigheid wegens ziekte van [werknemer] .
5.1
Onvoldoende is echter gesteld of gebleken dat A.S. Watson had moeten weten of begrijpen welke funeste invloed de stijl van leidinggeven van [districtmanager] volgens [werknemer] had op zijn gezondheid, en [werknemer] heeft overigens van wetenschap hierover bij A.S. Watson in hoger beroep ook geen bewijs aangeboden.
5.11
Uit dit alles volgt dat, hoewel het invoelbaar is dat [werknemer] A.S. Watson verwijten maakt over de manier waarop hij door [districtmanager] is behandeld, A.S. Watson aan [werknemer] geen billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen verschuldigd is, nog daargelaten dat naar het oordeel van het hof geen rechtsgrond bestaat voor de door hem verzochte billijke vergoeding.
Slotsom
5.12
De grieven falen. De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [werknemer] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [werknemer] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van A.S. Watson begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Frikkee, F.J. Verbeek en A.R. Houweling en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.