In deze zaak gaat het om de beëindiging van een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden tussen [werknemer] en A.S. Watson (Health & Beauty Continental Europe) B.V. [werknemer] was sinds 1995 in dienst bij A.S. Watson en werd in 2016 blijvend arbeidsongeschikt. De arbeidsovereenkomst werd per 2 oktober 2019 beëindigd, waarbij partijen finale kwijting verleenden, maar [werknemer] stelde dat hij recht had op een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van A.S. Watson. Het hof oordeelt dat er bij beëindiging met wederzijds goedvinden geen wettelijke grondslag bestaat voor het toekennen van een billijke vergoeding. De kantonrechter had eerder deze beslissing al genomen, en het hof bevestigt deze uitspraak. Het hof stelt vast dat de beëindigingsovereenkomst geen ruimte biedt voor een billijke vergoeding en dat [werknemer] ook niet heeft aangetoond dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van A.S. Watson. De grieven van [werknemer] worden verworpen en de beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd. [werknemer] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.