Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde 1] ,
2.[geïntimeerde 2] ,
Israeli Defense Forcesof IDF) in de Gazastrook een militaire operatie uitgevoerd,
Operation Protective Edge(OPE). In het kader van deze militaire operatie heeft de Israëlische luchtmacht op 20 juli 2014 een bombardement uitgevoerd waarbij het huis van familie van [appellant] is verwoest. Als gevolg daarvan zijn zes familieleden van [appellant] om het leven gekomen, onder wie zijn moeder en drie broers.
General Chief of Staff)respectievelijk bevelhebber over de Israëlische luchtmacht (
Air Force Commander). Deze functies bekleden zij thans niet meer.
margin of appreciationte benutten om toch toegang tot de rechter te verlenen;
veronderstellenderwijsvan uitgaan dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij het uitvoeren van het bombardement op 20 juli 2014 internationale misdrijven hebben gepleegd. Dit betekent niet, zoals [appellant] veronderstelt, [1] dat de rechtbank of het hof al een ‘voorlopig oordeel’ geven over deze handelingen. Het betekent alleen dat het hof over de kwalificatie van deze handelingen nog geen oordeel geeft maar eerst nagaat of,
gestelddat de kwalificatie die [appellant] aan deze handelingen geeft juist is, [geïntimeerde 1] c.s. een beroep op immuniteit van jurisdictie toekomt.
functionele immuniteit. Het hof zal allereerst nagaan wat het internationale recht ten aanzien van dit onderwerp inhoudt.
Jurisdictional Immunities of the State. [2] In die zaak ging het om de vraag of Italiaanse slachtoffers van in de Tweede Wereldoorlog door Duitse functionarissen gepleegde oorlogsmisdrijven voor de Italiaanse rechtbank schadevergoeding konden eisen van de Bondsrepubliek Duitsland (BRD). Dat de schade toebrengende handelingen als oorlogsmisdrijven moesten worden gekwalificeerd was in die zaak niet in geschil en evenmin dat het daarbij ging om handelen
acta jure imperii(handelen van de Staat ter uitoefening van zijn publieke functie) van de BRD. Het IGH overwoog, verwijzend naar zijn arrest inzake
Arrest Warrant, [3]
jus cogensbetroffen en (iii) de eisers geen ander rechtsmiddel ter beschikking stond zodat jurisdictie van de Italiaanse gerechten ‘a matter of last resort’ was (par. 80). Het IGH verwerpt deze argumenten. Ten aanzien van argument (i) dat de handelingen van de Duitse strijdkrachten oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid waren overwoog het IGH:
jus cogensargument (ii) overwoog het IGH:
Jurisdictional Immunities-zaak ging het om een civiele vordering tegen een vreemde Staat. Het oordeel van het IGH maakt duidelijk dat zelfs als vaststaat dat oorlogsmisdaden zijn gepleegd, er geen uitzondering geldt op de immuniteit van jurisdictie van de aangesproken Staat, en dat dit niet anders wordt door een beroep op
jus cogensof op het ontbreken van een alternatieve rechtsgang. De vraag is of de in dit arrest gegeven regels ook van toepassing zijn op een civiele vordering tegen functionarissen van de vreemde Staat, zoals [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Afgezien van het feit dat de vordering in het onderhavige geding zich richt tegen functionarissen van de Staat Israël in persoon, zijn de zaken zeer vergelijkbaar. Ook in deze zaak gaat het om (gestelde) oorlogsmisdrijven (in de
Jurisdictional Immunities-zaak erkend, in de onderhavige zaak betwist). Dat het optreden van het Israëlische leger handelingen
jure imperiizijn is, evenmin als in de
Jurisdictional Immunities-zaak, niet in geschil. Weliswaar overweegt het IGH in paragraaf 91 dat het geen uitspraak doet over de immuniteit van functionarissen van de Staat, maar die overweging is beperkt tot strafrechtelijke vervolging, die in de onderhavige zaak niet aan de orde is.
ratione materiae) als regel van internationaal gewoonterecht op zichzelf niet omstreden is. [4] Art. 2 lid 1 onder (b) (iv) van de (nog niet in werking getreden, maar algemeen wel als gezaghebbend beschouwde)
United Nations Convention on Jurisdictional Immunities of States and Their Property(hierna: het VN-verdrag) bepaalt dan ook dat onder het begrip “State” ook vallen:
“representatives of the State acting in that capacity”. Hoewel de verdragstekst niet expliciet vermeldt dat hetzelfde geldt voor voormalige functionarissen, is dat naar internationaal gewoonterecht in ieder geval wel zo. [5] Immuniteit van jurisdictie van overheidsfunctionarissen is er niet ten behoeve van deze functionarissen, maar ten behoeve van de Staat die zij vertegenwoordigen; deze Staat kan dan ook afstand doen van de immuniteit van een dergelijke functionaris. [6]
ratione materiaeis very different [from immunity
ratione personae, hof]. This is a subject-matter immunity. It operates to prevent the official and governmental acts of one state from being called into question in proceedings before the courts of another, and only incidentally confers immunity on the individual. (…) The immunity finds its rationale in the equality of sovereign states and the doctrine of non-interference in the internal affairs of other states (…).”
par in parem non habet imperium). Tegen deze achtergrond valt moeilijk in te zien waarom, nu er in civiele procedures voor de Staat zelf géén uitzondering op de immuniteit van jurisdictie geldt bij – kort gezegd – oorlogsmisdrijven (zie de hiervoor besproken
Jurisdictional Immunities-zaak), zo’n uitzondering wél zou gelden voor de (voormalige) functionarissen van die Staat. In dit verband is van belang dat het VN-verdrag niet alleen in art. 2 lid 1 onder (b) (iv) de
“representatives of the State acting in that capacity”onder de definitie van Staat brengt, maar ook in art. 6 lid 2 onder (b) bepaalt dat een procedure onder meer wordt geacht tegen een vreemde Staat te zijn ingesteld indien die Staat
“is not named as a party to the proceeding but the proceeding in effect seeks to affect the property, rights, interests or activities”van die Staat. In ieder geval wat betreft de
‘interests or activities’is daarvan in het onderhavige geval sprake. Indien de stelling van [appellant] dat het bombardement op het huis van zijn familie een oorlogsmisdaad was, juist zou worden bevonden, heeft dat niet alleen belangrijke juridische consequenties voor [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] maar ook voor de Staat Israël, aan wie de daden van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] moeten worden toegerekend. [8] Dat Israël mogelijk niet gehouden is [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te schadeloos te stellen voor een toewijzende uitspraak en dat een dergelijke uitspraak niet tegen Israël ten uitvoer zal worden gelegd, doet daar niet aan af. De zojuist genoemde negatieve consequenties voor Israël zouden blijven bestaan. Vergelijk de uitspraak in de zaak Kazemi van het Canadian Supreme Court, waarin Justice LeBel overwoog [9]
opinion juristo the contrary effect exists.
jus cogensnorm from which Canada cannot derogate and is also very likely a principle of fundamental justice, the peremptory norm prohibiting torture has not yet created an exception to state immunity from civil liability in cases of torture committed abroad. At this point in time, state practice and
opinio jurisdo not suggest that Canada is obligated by the
jus cogensprohibition on torture to open its courts so that its citizens may seek civil redress for torture committed abroad. Consequently, failing to grant such access would not be a breach of the principles of fundamental justice.”
State Immunity Act, maar dat verhindert niet dat deze uitspraak als een indicatie van het geldende internationale gewoonterecht kan worden beschouwd. Het Supreme Court toetste overigens ook aan de
Canadian Bill of Rightsen de
Canadian Charter of Rights and Freedoms, waarin onder meer het recht op toegang tot de rechter is vastgelegd.
jus cogens. Daarbij verwees het Court of Appeals naar de uitspraak van het Court of Appeals for the Second Circuit in
Matar v. Dichter. [16] In zijn uitspraak onderscheidt het Ninth Circuit de zaak van de uitspraak van het Fourth Circuit inzake
Yousuf v. Samantar [17] , waarin wel een uitzondering op de immuniteit van een voormalige overheidsfunctionaris was aangenomen wegens schending van
jus cogens. De zaak
Yousuf v. Samantarlag volgens het Ninth Circuit anders, omdat er in die zaak geen door de Verenigde Staten erkende Staat was die zich had beroepen op immuniteit van Samantar. Het Ninth Circuit concludeert dan ook:
jus cogens. [18]
Jurisdictional Immunities-zaak) van het internationale gewoonterecht in twijfel trok, maar alleen heeft getoetst of de aldus geïnterpreteerde regel van internationaal gewoonterecht in strijd is met de Italiaanse Grondwet (3.1). Kort gezegd komt de uitspraak van het Constitutionele Hof erop neer dat het naleven van de uitspraak van het IGH in strijd is met specifieke bepalingen uit de Italiaanse Grondwet. Nu het Constitutionele Hof zich niet heeft uitgelaten over de interpretatie van het internationale gewoonterecht, maar zijn uitspraak vooral berust op het Italiaanse constitutionele recht, is de betekenis van deze uitspraak voor de onderhavige zaak beperkt.
jus cogens [27] ,stelt:
Jurisdictional Immunities(par. 91, zie citaat hiervoor onder 3.3) in een civielrechtelijke zaak en het Bundesgerichtshof [29] in een strafzaak wijzen er in hun uitspraken nadrukkelijk op dat zij géén uitspraak doen over de situatie in een strafrechtelijk respectievelijk een civielrechtelijke zaak.
Pinochet (No. 3). There are obvious grounds for distinction between criminal and civil proceedings in respect of alleged acts of torture. Criminal proceedings may only be brought against individuals responsible and are ordinarily brought by the state. In contrast, civil proceedings may be brought against both the state and the individuals and may be brought by private persons.”
‘vexatious charges’ kunnen worden uitgefilterd. Justice LeBel merkt daarnaast op:
jus cogensviolations exists in the criminal context, no such exception has developed in the civil context. My colleague Justice Abella as well as Breyer J. of the United States Supreme Court take issue with this distinction, essentially arguing that the existence of universal criminal jurisdiction contemplates the existence of universal civil jurisdiction as well (…). In my view, principled grounds justify the distinction between the exception to immunity in the civil versus the criminal context. These include the “long pedigree” of exceptions to immunity in criminal proceedings, and the “screening mechanisms” that are available to governments in criminal suits as compared to civil suits (…).” [33]
persoonlijkeimmuniteit.
“the criminal, civil and administrative jurisdiction of national courts of one State as it relates to the immunity of another State or its agents”. In het rapport van Lady Fox dat aan deze Resolutie voorafging is echter duidelijk gemaakt dat het geldende recht op dat moment anders was [35] :
margin of appreciationdie art. 6 aan de verdragsstaten laat, benut kan worden voor een belangenafweging, waarbij de ernst van de aan [geïntimeerde 1] c.s. verweten gedragingen en het gebrek aan een alternatieve rechtsgang worden meegewogen. Dit betoog faalt. Zoals hiervoor is overwogen is er een duidelijke regel van internationaal gewoonterecht dat [geïntimeerde 1] c.s. functionele immuniteit genieten in civiele procedures. Uit de zaak Jones t. Verenigd Koninkrijk (zie hiervoor nr. 3.8 ) blijkt dat het EHRM in een dergelijk geval geen ontoelaatbare beperking op art. 6 EVRM aanwezig acht en dat daarnaast geen afzonderlijke belangenafweging hoeft plaats te vinden. Zie met name par. 201 uit deze uitspraak, waarin het EHRM overwoog:
sole[cursivering hof] matter for consideration in respect of the applicant’s complaint is whether the grant of immunity
ratione materiaeto the State officials reflected such rules.”
Jurisdictional Immunities-zaak (zie hiervoor nr. 3.3 ) volgt dat de vraag of de eiser een alternatief rechtsmiddel ter beschikking staat geen rol speelt bij de vraag of een Staat immuniteit van jurisdictie geniet. Niet valt in te zien waarom dat voor de, van de immuniteit van de Staat afgeleide, functionele immuniteit van jurisdictie van zijn functionarissen anders zou zijn. Het EHRM [39] heeft evenmin belang toegekend aan de vraag of een alternatieve rechtsgang openstond, hoewel op het ontbreken daarvan wel een beroep was gedaan. Daarbij komt dat de stelling van [appellant] dat een alternatieve rechtsgang ontbreekt omdat hem, kort gezegd, in Israël geen eerlijk proces wacht, noodzakelijkerwijs een beoordeling zou vergen van het rechtssysteem van de Staat Israël. De strekking van de immuniteit van een vreemde Staat is echter dat het niet aan de rechter van het forum is daarover een oordeel te geven.