ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9748

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
400882 / HA ZA 11-2252
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie en foltering in Libië

In deze zaak vordert eiser, geboren in Egypte, schadevergoeding van gedaagden wegens onrechtmatige detentie en foltering in Libië tussen januari 1999 en augustus 2007. Eiser stelt dat hij als gevolg van deze detentie en foltering schade heeft geleden ter hoogte van € 1.000.000, waarvan € 750.000 aan materiële schade en € 250.000 aan immateriële schade. Gedaagden zijn niet verschenen in de procedure, en eiser heeft aangegeven dat zij geen bekende woon- of verblijfplaats hebben kunnen achterhalen, ondanks zijn pogingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de vereisten voor verstekverlening is voldaan.

De rechtbank heeft allereerst de rechtsmacht beoordeeld, waarbij zij heeft gekeken naar de situatie in Libië op het moment van de dagvaarding, 27 juli 2011. De rechtbank oordeelt dat zij op basis van artikel 9 aanhef en onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Aangezien gedaagden niet zijn verschenen, heeft de rechtbank de vorderingen van eiser toegewezen, omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.

In de beslissing heeft de rechtbank gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 750.000 aan materiële schadevergoeding en € 250.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente naar Libisch recht vanaf de datum van de dagvaarding. Tevens is verklaard dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor toekomstige schade, die nader opgemaakt zal worden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 21 maart 2012 door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 400882 / HA ZA 11-2252
Vonnis van 21 maart 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. W.P. den Hertog te ’s-Gravenhage,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland;
2. [gedaagde sub 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland;
3. [gedaagde sub 3],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,
4. [gedaagde sub 4],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,
5. [gedaagde sub 5],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,
6. [gedaagde sub 6],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,
7. [gedaagde sub 7],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,
8. [gedaagde sub 8],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,
9. [gedaagde sub 9],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,
10. [gedaagde sub 10],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,
11. [gedaagde sub 11],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,
12. [gedaagde sub 12],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland.
gedaagden,
niet verschenen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 juli 2011, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht, met 38 producties;
- de mondelinge uitspraak van 14 december 2011;
- de akte houdende toelichting, met 14 producties.
1.2. Gedaagden zijn niet verschenen. Volgens eiser hebben zij geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland en is het – ondanks pogingen daartoe – ook niet gelukt om hun woonplaats of werkelijke verblijfplaats te achterhalen. Dit betoog komt de rechtbank niet ongegrond voor, zodat – nu aan de voorgeschreven termijnen en formaliteiten is voldaan – tegen gedaagden verstek is verleend.
1.3. Ten slotte is een datum voor verstekvonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1. Aangezien er sprake is van een geschil met een internationaal karakter, dient te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Eiser heeft daartoe gesteld dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 9 aanhef en onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevoegd is van de zaak kennis te nemen, omdat het onaanvaardbaar is van hem te vergen dat hij deze zaak aan het oordeel van een rechter in Libië onderwerpt.
2.2. De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat voor de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beslissend is de situatie en omstandigheden in Libië op het tijdstip van het aanhangig maken van de procedure, derhalve op of rond 27 juli 2011 (de datum van de dagvaarding). Gelet op hetgeen eiser in dit verband in zijn dagvaarding en in de akte houdende toelichting heeft aangevoerd, dat – nu gedaagden niet zijn verschenen – niet is weersproken en de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, is de rechtbank van oordeel dat zij op grond van artikel 9 aanhef en onder c Rv, bevoegd is van de zaak kennis te nemen.
2.3. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad dienen de vorderingen naar Libisch recht te worden beoordeeld.
2.4. Eiser vordert onder I van het petitum van de dagvaarding – kort gezegd – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een bedrag van € 1.000.000,-- als vergoeding voor de gestelde geleden immateriële schade. Gelet op hetgeen eiser onder paragraaf 112 van de dagvaarding heeft gesteld, begrijpt de rechtbank deze vordering aldus dat eiser heeft bedoeld te vorderen een bedrag van € 750.000,-- aan geleden materiële schade en een bedrag van € 250.000,-- aan geleden immateriële schade.
2.5. Nu tegen gedaagden verstek is verleend en de vorderingen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zullen deze – op de wijze zoals hierna vermeld – worden toegewezen.
2.6. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, om aan eiser te betalen een bedrag van € 750.000,-- aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 250.000,-- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Libisch recht vanaf 27 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2. verklaart voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens eiser hebben gehandeld en jegens eiser aansprakelijk zijn voor de toekomstige immateriële en materiële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.3. veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 5.139,79, waarvan
a. € 3.941,-- te voldoen aan eiser (€ 3.870,-- aan salaris advocaat (1,5 punten x tarief VII, € 2.580,--) en € 71,-- aan griffierecht);
b. € 1.198,79 (incl. BTW), wegens explootkosten en advertentiekosten, aan de griffier van deze rechtbank door overmaking op rekeningnummer [nummer] ten name van MvJ. Arrondissement Den Haag 537 onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
3.4. verklaart dit vonnis ten aanzien van de beslissingen onder 3.1. en 3.3. uitvoerbaar bij voorraad;
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm, mr. J. Mendlik en mr. M.E. Honée en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.