ECLI:NL:GHDHA:2021:2336

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
200.299.177/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over gefixeerde schadevergoeding na onterecht ontslag

In deze zaak verzoekt een werknemer in hoger beroep om een hogere gefixeerde schadevergoeding na een onterecht gegeven ontslag. De werknemer, hierna te noemen [verzoekster], was in dienst bij Nautic Services & Consultancy B.V. en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Na een ontslag op staande voet op 1 december 2020, heeft [verzoekster] geprotesteerd en verzocht om een gefixeerde schadevergoeding van € 3.247,56, berekend over de periode van 1 december 2020 tot 1 januari 2021. In hoger beroep vraagt zij om een vergoeding van € 6.495,12, berekend over de periode van 1 december 2020 tot 1 februari 2021.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat Nautic de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd en heeft de gefixeerde schadevergoeding vastgesteld op € 3.247,56. Nautic heeft hiertegen verweer gevoerd en betoogd dat het verzoek van [verzoekster] in hoger beroep in strijd is met de goede procesorde en te laat is ingediend. Het hof oordeelt echter dat de gefixeerde schadevergoeding, berekend over de juiste periode, € 6.495,12 bedraagt. Het hof wijst het verweer van Nautic af en oordeelt dat [verzoekster] recht heeft op de hogere gefixeerde schadevergoeding, omdat de opzegging niet rechtsgeldig was en de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging tot 31 januari 2021 had voortgeduurd.

Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kantonrechter voor zover deze de gefixeerde schadevergoeding op € 3.247,56 heeft vastgesteld en kent [verzoekster] de hogere vergoeding toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 december 2020. Nautic wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.299.177/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank : 9000340 \ VZ VERZ 21-990

beschikking van 16 november 2021 (bij vervroeging)

inzake

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. N. Gierdharie te Den Haag,
tegen

Nautic Services & Consultancy B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Nautic,
advocaat: mr. N. Köse-Albayrak te Rotterdam.

Het geding

1. Bij beroepschrift, ter griffie ingekomen op 24 augustus 2021, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter Rotterdam van 28 mei 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:4878). Nautic heeft een verweerschrift ingediend. Op 25 oktober 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben doen toelichten door hun advocaten. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald.

Waar de zaak over gaat

2. Werknemer heeft na een onterecht gegeven ontslag recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging gelijk aan het loon over de opzegtermijn die in acht had moeten worden genomen (deze vergoeding wordt hierna ‘gefixeerde schadevergoeding’ genoemd). Bij de kantonrechter heeft werknemer om een gefixeerde schadevergoeding verzocht gelijk aan het loon over de periode van 1 december 2020 tot 1 januari 2021. In hoger beroep bij het hof vraagt werknemer een vergoeding gelijk aan het loon over de periode van 1 december 2020 tot 1 februari 2021.

De feiten

3. Het gaat in deze zaak, althans voor zover voor het oordeel van het hof in hoger beroep nog relevant, om het volgende:
3.1
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1988, is op 16 juli 2018 in dienst getreden bij Nautic. Zij was laatstelijk werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van [functienaam], voor 40 uur per week, tegen een salaris van € 3.007,01 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag.
3.2.
Nautic heeft [verzoekster] bij brief van 1 december 2020 geschreven: “
Onder deze omstandigheden kan van ons niet verwacht worden de arbeidsverhouding met jou nog langer in stand te laten en wordt jou heden met onmiddellijke ingang ontslag op staande voet verleend”.
3.3.
[verzoekster] heeft bij brief van 3 december 2020 geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet en heeft zich beschikbaar gesteld om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.

Het verzoek van [verzoekster] bij de kantonrechter

4.1
[verzoekster] heeft de kantonrechter verzocht, voor zover in hoger beroep nog relevant, te verklaren dat het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven door Nautic en Nautic te veroordelen tot betaling van onder meer:
- een gefixeerde schadevergoeding van € 3.247,56 bruto;
- de wettelijke rente over voornoemd bedrag;
en Nautic te veroordelen in de proceskosten.
4.2
Nautic heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster].
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat Nautic de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd en Nautic – voor zover in hoger beroep nog relevant - veroordeeld tot betaling aan [verzoekster] van:
- een gefixeerde schadevergoeding van € 3.247,56;
- de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 1 december 2020;
en Nautic veroordeeld in de proceskosten, waarvan € 507,- aan griffierecht en € 1.496,- voor salaris gemachtigde.
4.4
Bij brief van 3 juni 2021 heeft Nautic de kantonrechter verzocht om herstel van de beschikking ten aanzien van de proceskosten. [verzoekster] heeft in haar reactie op dit verzoek eveneens om herstel van de beschikking verzocht in die zin dat aan haar een gefixeerde schadevergoeding een bedrag van € 6.495,12 wordt toegewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de oorspronkelijk verzochte vergoeding per abuis berekend is tot 1 januari 2021 in plaats van 1 februari 2021, dat dit voor alle partijen duidelijk was en dat deze (reken)fout zich leent voor herstel.
4.5
De kantonrechter heeft bij uitspraak van 23 juni 2021 de (bestreden) beschikking verbeterd in die zin dat de proceskosten worden vastgesteld op € 85,- aan griffierecht en € 746,- voor salaris gemachtigde. Het verzoek om herstel van [verzoekster] van het bedrag aan gefixeerde schadevergoeding heeft de kantonrechter afgewezen en daartoe geoordeeld dat artikel 31 Rv geen basis biedt voor dit herstel, omdat dit artikel slechts ziet op door de rechter gemaakte kennelijke fouten en niet op door partijen gemaakte fouten, omdat dit in strijd zou zijn met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.

Het verzoek van [verzoekster] in hoger beroep

5.1
In hoger beroep verzoekt [verzoekster] het hof de bestreden beschikking (slechts) gedeeltelijk te vernietigen en te bepalen dat Nautic wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.495,12 aan gefixeerde schadevergoeding, met veroordeling van Nautic in de kosten van het geding in hoger beroep.
5.2
Nautic heeft verweer gevoerd. Zij concludeert dat het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk moet verklaren in haar verzoek, althans haar dit verzoek moet ontzeggen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.

Het oordeel in hoger beroep

6.1
In het appelschrift heeft [verzoekster] één grief aangevoerd tegen de bestreden beschikking. Met deze grief betoogt [verzoekster] dat de kantonrechter ten onrechte een bedrag van € 3.247,56 (berekend over de periode van 1 december 2020 tot 1 januari 2021) aan gefixeerde schadevergoeding heeft toegekend. [verzoekster] had per abuis om dit bedrag verzocht maar aan haar moet een bedrag van € 6.495,12 aan gefixeerde schadevergoeding worden toegekend nu zij ten onrechte op 1 december 2020 is ontslagen en bij regelmatige opzegging op die dag de arbeidsverhouding tot 1 februari 2021 zou hebben voortgeduurd. Dit komt overeen met een loonaanspraak over die periode van € 6.495,12 ter zake van gefixeerde schadevergoeding.
6.2
Nautic heeft als verweer gevoerd dat de kantonrechter geen hoger bedrag heeft kunnen toewijzen omdat dit niet door [verzoekster] was verzocht. Het nieuwe verzoek van [verzoekster], dat ziet op de periode 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2021, is in strijd met de goede procesorde; Nautic heeft zich hiertegen in eerste aanleg niet kunnen verweren en daarmee wordt haar een instantie ontnomen. Het nieuwe verzoek is bovendien te laat ingediend; gelet op de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4 sub a BW had dit nieuwe verzoek binnen twee maanden na 1 december 2020 moeten zijn ingediend. Ook inhoudelijk moet het verzoek worden afgewezen; tussen partijen gold een opzegtermijn van een maand en bij regelmatige opzegging
per1 december 2020, waarvan blijkt uit de ontslagbrief van die datum, zou de arbeidsverhouding per 1 januari 2021 (en niet per 1 februari 2021) tot een einde zijn gekomen. De gefixeerde schadevergoeding bedraagt dan ook € 3.247,56 en niet € 6.495,12.
6.3
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat in hoger beroep vast dat Nautic op 1 december 2020 de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] in strijd met artikel 7:671 BW met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. Nautic is daarom aan [verzoekster] een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn die de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (art. 7:672 lid 11 BW). Nu opzegging dient te geschieden tegen het einde van de maand, betekent dit dat bij regelmatige opzegging
op1 december 2020, met inachtneming van de tussen partijen geldende opzegtermijn van één (volle) maand, de arbeidsverhouding had voortgeduurd tot en met 31 januari 2021. Van opzegging
per1 december 2020 kan dan ook geen sprake zijn. De gefixeerde schadevergoeding gerekend over de periode van 1 december 2020 tot en met 31 januari 2021 bedraagt – onbetwist - € 6.495,12 bruto.
6.4
Abusievelijk heeft [verzoekster] bij de kantonrechter om een gefixeerde schadevergoeding van € 3.247,56 verzocht. Het recht om in hoger beroep de ingestelde eis te vermeerderen komt [verzoekster] toe ingevolge artikel 130 lid 1 Rv j 353 lid 1 Rv. Van omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat hierdoor sprake is van strijd met de goede procesorde is onvoldoende gebleken. Daartoe geldt allereerst dat hoger beroep er juist voor is om fouten gemaakt in de eerste aanleg te herstellen. Verder is de grondslag van het verzoek niet gewijzigd, en heeft Nautic zich, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep tegen het (vermeerderde) verzoek om gefixeerde schadevergoeding in voldoende mate, in ieder geval bij verweerschrift tegen het appelschrift en ter zitting in hoger beroep, kunnen verweren. Van het ontnemen van een feitelijke instantie of een ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat is evenmin sprake, temeer nu de gefixeerde schadevergoeding ook in eerste aanleg al was verzocht. Het hof wijs het verweer tegen de eisvermeerdering dan ook af.
6.5
Ook wijst het hof het beroep van Nautic op de vervaltermijn van art. 7:686 a lid 4 sub a BW af. [verzoekster] heeft immers tijdig, binnen de daar genoemde termijn van twee maanden, een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter en daarin onder andere om betaling van de gefixeerde schadevergoeding verzocht. Dat zij in hoger beroep thans een hogere gefixeerde schadevergoeding vraagt, maakt dat niet anders.
6.6
Gelet op het voorgaande slaagt de grief van [verzoekster] en zal het hof het verzoek van [verzoekster] om veroordeling van Nautic tot betaling van een bedrag van € 6.495,12 bruto aan gefixeerde schadevergoeding toewijzen, met dien verstande dat hierop in mindering strekt hetgeen Nautic al uit hoofde van de bestreden beschikking aan gefixeerde schadevergoeding aan [verzoekster] heeft voldaan.
6.7
Nautic zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt de beschikking van 28 mei 2021 van de kantonrechter Rotterdam, voor zover daarbij aan [verzoekster] een gefixeerde schadevergoeding van € 3.247,56 is toegekend,
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt Nautic tot betaling aan [verzoekster] van een gefixeerde schadevergoeding van € 6.495,12 bruto te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 december 2020, met dien verstande dat op dit bedrag in mindering strekt hetgeen Nautic al uit hoofde van de bestreden beschikking aan gefixeerde schadevergoeding aan [verzoekster] heeft voldaan;
  • bekrachtigt de beschikking voor het overige;
  • veroordeelt Nautic in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 338,- aan verschotten en € 1.574,- (2 pnt à € 787,- per punt) aan salaris advocaat;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.D. Ruizeveld, F.J. Verbeek en R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.