In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee werknemers, [appellant 1] en [appellant 2], die geen loon meer ontvangen van hun werkgever, M.P.S. Personnel Services B.V. (MPS), omdat de werkgever stelt dat hun arbeidsovereenkomst is geëindigd door een overgang van onderneming. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er inderdaad sprake was van een overgang van onderneming en dat de werknemers sinds 1 januari 2019 niet meer in dienst zijn bij MPS. De werknemers zijn het niet eens met dit oordeel en hebben het hof verzocht om doorbetaling van hun loon.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de verzoeken van [appellant 1] en [appellant 2] niet ontvankelijk zijn, omdat er een tweede procedure loopt waarin naast MPS ook de (vermeende) verkrijgers van de onderneming zijn betrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemers in de tweede procedure een verklaring voor recht hebben gevorderd dat MPS hun werkgever is gebleven of dat de nieuwe werkgever dat is geworden. Het hof heeft geconcludeerd dat de vorderingen van de werknemers in de onderhavige procedure geen belang meer hebben, aangezien de tweede procedure de juiste procedure is om de kwestie te behandelen.
De beslissing van het hof houdt in dat de werknemers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoeken tegen MPS, en dat de kosten van de procedure voor hun rekening komen. De beschikking is gegeven op 19 oktober 2021 door de rechters M.D. Ruizeveld, R.J.F. Thiessen en M.J. van der Ven.