ECLI:NL:GHDHA:2021:192

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
200.280.061/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over relatiebeding en geheimhoudingsbeding tussen KLG Europe Rotterdam B.V. en voormalig werknemer

In deze zaak heeft KLG Europe Rotterdam B.V. (hierna: KLG) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam in een kort geding. De zaak betreft een geschil over de geldigheid van een relatiebeding en een geheimhoudingsbeding dat KLG had opgenomen in de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde], die als managing director bij KLG werkzaam was. KLG vorderde onder andere dat het relatiebeding zou worden gehandhaafd en dat [geïntimeerde] zou worden veroordeeld tot betaling van verbeurde boetes wegens overtredingen van dit beding.

De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de samenwerking tussen KLG en de Overseas Shipping Association Ltd. (OSA) was beëindigd, en dat dit de verwachting wekte dat de bodemrechter het relatiebeding zou vernietigen voor zover dit betrekking had op OSA. De rechtbank had de werking van het relatiebeding geschorst, waardoor [geïntimeerde] was toegestaan om voor OSA te werken. Daarnaast werd KLG veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris aan [geïntimeerde].

In hoger beroep heeft KLG de beslissing van de rechtbank bestreden, maar het hof heeft geoordeeld dat de grieven van KLG niet slagen. Het hof heeft bevestigd dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] voor OSA niet onder het relatiebeding vallen en dat er geen sprake was van een bewuste overtreding van het geheimhoudingsbeding. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en KLG veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.280.061/01
Zaaknummer rechtbank : 8343211 VV EXPL 20-75
arrest van 16 februari 2021
inzake
KLG Europe Rotterdam B.V.,
gevestigd te Eersel,
appellante,
hierna te noemen: KLG,
advocaat: mr. S.G.J. Habets te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Schuurman te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 22 juni 2020 is KLG in hoger beroep gekomen van een tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 26 mei 2020 van de rechtbank Rotterdam, team kanton, zittingsplaats Rotterdam (hierna: de 'kantonrechter'). In de dagvaarding in hoger beroep heeft KLG zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft KLG producties overgelegd.
1.2
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en producties overgelegd.
1.3
Partijen hebben op 10 november 2020 hun zaak doen bepleiten door hun advocaten aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van het pleidooi is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Het proces-verbaal maakt deel uit van het procesdossier.
1.4
Gelijktijdig met het pleidooi heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het hoger beroep tegen een beschikking van 11 februari 2020 van de kantonrechter Gouda (zaaknummer in eerste aanleg: 8171362 EJ VERZ 19-85960; zaaknummer in hoger beroep: 200.278.115/01; hierna ook aan te duiden als: de ontbindingsprocedure).
1.5
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2.Inleiding

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • i) KLG maakt onderdeel uit van de KLG Europe Group. De KLG Europe Group is een logistieke dienstverlener met diverse binnen- en buitenlandse vestigingen. Haar vestiging in Rotterdam, KLG, is gespecialiseerd in zee- en luchtvrachten.
  • ii) [geïntimeerde] is op 18 mei 2016 in de functie van “managing director KLG Europe Rotterdam” in dienst getreden bij KLG. Hij was in zijn functie verantwoordelijk voor het plannen, aansturen en coördineren van de dagelijkse bedrijfsvoering in Rotterdam. Hij was lid van het strategische management en rapporteerde rechtstreeks aan de CEO’s van de KLG Europe Group.
  • iii) Voor de beoordeling van het geschil zijn de volgende bepalingen uit de arbeidsovereenkomst tussen KLG en [geïntimeerde] van belang:

14. Relatiebeding
Het is de werknemer verboden om, zonder schriftelijke toestemming van de werkgever, gedurende 3 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst op enigerlei wijze, direct of indirect, contacten te onderhouden met en/of werkzaam te zijn voor klanten van werkgever. Als klanten gelden de bedrijven die als zodanig in de administratie van een van de bedrijven behorend bij KLG Europe group voorkomen.

15.Geheimhouding

De werknemer is tijdens de duur en na het beëindigen van deze overeenkomst gehouden tot strikte geheimhouding van alles wat hem omtrent de onderneming van zowel de werkgever, alle gelieerde ondernemingen vanuit de KLG Europe group en alle handelsrelaties/cliënten op welke wijze dan ook bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs kan vermoeden. Overtreding van dit beding zal gedurende de dienstbetrekking worden beschouwd als dringende reden voor ontslag op staande voet, onverminderd het recht van de werkgever tot het vorderen van volledige schadevergoeding.”

17. Boeteclausule
Indien de werknemer in strijd met zijn verplichtingen, uit het bepaalde in artikel 12 en/of 13 en/of 14 en/of 15 en/of 16 handelt, zal hij in afwijking van artikel 7:650 lid 3 BW aan de werkgever, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, (…) voor iedere overtreding een boete verbeuren van € 10.000,- alsmede een boete van € 500,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever om in plaats daarvan volledige schadevergoeding plus kosten en interesten te vorderen voor zover de werkelijk geleden schade de bedongen boete te boven gaat.”
  • iv) Verder is [geïntimeerde] medeoprichter en commercieel directeur van de rechtspersoon naar Engels recht Overseas Shipping Association Ltd. (hierna: OSA). OSA is een non-profit organisatie die als doelstelling heeft om voor haar leden (geregistreerde verhuisbedrijven wereldwijd) zeevrachten in te kopen en tegen een eigen (gereduceerd) tarief ter beschikking te stellen. Ook vervult OSA een rol bij het geven van advies en het ondersteunen van haar leden.
  • v) Op 1 mei 2017 is KLG voor OSA gaan werken als expediteur (bookingdesk). KLG en OSA hebben een tweetal overeenkomsten gesloten: (1) een
In de
outsourcing agreementis overeengekomen dat OSA een deel van haar operationele werkzaamheden uitbesteedt aan KLG tegen een door OSA te betalen vergoeding aan KLG. De
outsourcing agreementis namens KLG ondertekend door [CEO] (CEO van de KLG Europe Group). Art. 3.3 onder E bepaalt dat de overeenkomst voortijdig kan worden beëindigd indien “
[geïntimeerde] no longer is employed by KLG”.
De
Amended and Restated Overseas shippers’ Association Ltd. Agreementis de overeenkomst waarmee KLG lid werd van OSA. De overeenkomst is door [geïntimeerde] ondertekend, zowel namens KLG (in zijn hoedanigheid van managing director van KLG), als namens OSA (in zijn hoedanigheid van commercial director van OSA). Art. 8 van die overeenkomst bepaalt dat OSA moet worden ingelicht als er sprake is van een wijziging van de “
majority ownership of a member” en dat in dat geval het lidmaatschap opnieuw moet worden aangevraagd.
  • vi) [geïntimeerde] is op 7 november 2019 op non-actief gesteld.
  • vii) Bij e-mail van 9 januari 2020 heeft de secretaris van OSA aan KLG geschreven:
“We have been advised that the majority ownership of KLG Europe bv has changed.
As a result the membership of KLG will be cancelled from the 29th February 2020.”
  • viii) [geïntimeerde] heeft per 1 maart 2020 een arbeidsovereenkomst met Share Logistics. Share Logistics is op diezelfde datum als bookingdesk voor OSA gaan optreden.
  • ix) In de ontbindingsprocedure heeft de kantonrechter Gouda in de beschikking van 11 februari 2020 op verzoek van KLG de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2020 ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft in die procedure bij wijze van tegenverzoek de geldigheid en omvang van het relatiebeding aan de orde gesteld. De kantonrechter heeft daarover geoordeeld dat de werkzaamheden die van [geïntimeerde] voor OSA verricht onder het relatiebeding vallen en dat het relatiebeding niet voor vernietiging in aanmerking komt. Wel heeft de kantonrechter de duur van het relatiebeding beperkt tot twee jaar, te rekenen vanaf het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.
2.3
[geïntimeerde] heeft vervolgens de onderhavige kortgedingprocedure aanhangig gemaakt. In dit kort geding heeft [geïntimeerde] gevorderd:
- dat het tussen partijen overeengekomen relatiebeding wordt geschorst, althans dat de werking daarvan wordt beperkt voor zover het beding ziet op de werkzaamheden van [geïntimeerde] voor OSA.
- dat KLG wordt veroordeeld tot betaling van € 43.083,89 bruto wegens achterstallig salaris, te verhogen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
2.4
In reconventie heeft KLG gevorderd:
- dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om (kort gezegd) de overtredingen van het relatiebeding te staken en gestaakt te houden, met bevel aan [geïntimeerde] om zijn werkzaamheden voor OSA te staken en gestaakt te houden gedurende de looptijd van het relatiebeding, een en ander op straffe van een dwangsom;
- dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 10.885,14 (te vermeerderen met wettelijke rente) als voorschot op de door KLG geleden schade, zijnde het bedrag waarvoor [geïntimeerde] zich ten koste van KLG heeft verrijkt;
- dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de verbeurde boetes ter zake van de gepleegde overtredingen van het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding tot een bedrag van € 60.000,-, dan wel tot een voorschot daarop, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.5
De kantonrechter is in kort geding – voor zover hier van belang – tot de volgende oordelen gekomen:
- In de kortgedingprocedure zijn nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht gekomen die relevant zijn voor het relatiebeding. Gebleken is dat de samenwerking tussen KLG en OSA inmiddels is beëindigd en dat de activiteiten die KLG voor OSA verrichtte, zijn ondergebracht bij Share Logistics. Gelet hierop en gezien alle omstandigheden van het geval ligt het in de lijn der verwachting dat de bodemrechter in hoger beroep alsnog het relatiebeding zal vernietigen voor zover dit ziet op OSA. De kantonrechter heeft daarom de werking van het relatiebeding geschorst in die zin dat het [geïntimeerde] is toegestaan om te werken voor en met OSA.
- De vordering tot betaling van achterstallig salaris van € 43.083,89 bruto wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10%. Hierop komen in mindering een bedrag van € 2.041,- netto (proceskostenveroordeling in de ontbindingsprocedure) en een bedrag van € 6.050,- netto (uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking).
- de reconventionele vorderingen worden afgewezen. Het gaat om geldvorderingen die nog allerminst vaststaan en waarvan de gegrondheid zal afhangen van bewijslevering. Daarvoor is in de kortgedingprocedure geen ruimte.
- KLG wordt zowel in conventie als in reconventie veroordeeld in de kosten.
2.6
KLG vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden kortgedingvonnis zal vernietigen, de conventionele vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en de reconventionele vorderingen van KLG zal toewijzen.
2.7
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

3.Beoordeling

Gelding van het relatiebeding
3.1
Met de grieven 1 en 2 klaagt KLG dat de kantonrechter in kort geding ten onrechte heeft geoordeeld dat het beëindigen van de relatie tussen KLG en OSA alsmede de overige omstandigheden maken dat het in de lijn der verwachting ligt dat de bodemrechter in hoger beroep alsnog zal oordelen dat het relatiebeding gedeeltelijk, namelijk met betrekking tot OSA, vernietigd zal worden, omdat [geïntimeerde] in verhouding tot het te beschermen belang van KLG onbillijk wordt benadeeld.
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft KLG te kennen gegeven dat er geen belang meer bestaat bij de behandeling van deze grieven, omdat in de Wwz-ontbindingsprocedure, waarin het hof vandaag ook uitspraak doet, reeds in de bodemprocedure over het geschil over het relatiebeding zal worden beslist. Het hof zal in deze kortgedingprocedure daarom een beslissing over deze grieven achterwege laten.
Verbeurde boetes wegens overtreding van het relatiebeding
3.3
Grief 3 en grief 6 klagen dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat [geïntimeerde] boetes heeft verbeurd wegens schendingen van het relatiebeding. De reconventionele vordering tot betaling van de boete had daarom moeten worden toegewezen.
3.4
Deze grieven hebben geen succes. Het hof heeft in de vandaag gegeven beschikking in de ontbindingsprocedure beslist dat een redelijke uitleg van het relatiebeding meebrengt dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] voor OSA niet onder de reikwijdte van het relatiebeding vallen (rov. 3.14). Verder heeft het hof in deze beschikking een beslissing genomen over de criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke bookingdesk-klanten (klanten die via de bij KLG ondergebrachte bookingdesk boekingen hebben gedaan) [geïntimeerde] uit hoofde van zijn werkzaamheden voor OSA wel en niet mag bedienen (rov. 3.16). Het vergt nader onderzoek (en mogelijk bewijslevering) om te kunnen vaststellen of, en zo ja in hoeverre, [geïntimeerde] het relatiebeding op dit punt heeft overtreden. Daarvoor is in deze kortgedingprocedure geen plaats. De grieven 3 en 6 kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Verbeurde boetes vanwege schending van het geheimhoudingsbeding
3.5
Met grief 4 stelt KLG zich op het standpunt dat [geïntimeerde] boetes heeft verbeurd wegens schendingen van het geheimhoudingsbeding. KLG heeft dit als volgt toegelicht. In september 2019 was KLG in gesprek met een partij over de verkoop van de onderneming. [geïntimeerde] was van deze ontwikkelingen op de hoogte omdat hij deel uitmaakte van het strategisch managementteam. Tijdens diverse vergaderingen en gesprekken is aan de orde gekomen dat geheimhouding ten aanzien van de mogelijke overname geboden was. Niettemin heeft [geïntimeerde] deze geheimhoudingsplicht geschonden.
 [geïntimeerde] aan [naam], de zus van de beide CEO’s van KLG, mededelingen gedaan over de overname.
 Verder heeft [geïntimeerde], vooruitlopend op een bijeenkomst op 27 september 2019, waarin de overname bekend zou worden gemaakt, op 12 september 2019 in de groepsapp van KLG Rotterdam een bericht geplaatst waarin hij iedereen uitnodigde voor het bijwonen van een bijeenkomst met als onderwerp ‘overname’. Het bericht is weliswaar vrijwel direct weer verwijderd, maar toch heeft een aantal medewerkers het kunnen lezen.
3.6
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat beide incidenten berusten op een vergissing. [naam] was volgens [geïntimeerde] sinds begin 2018 voor twee dagen in de week werkzaam voor KLG. Zij fungeerde als klankbord en vertrouwenspersoon voor [geïntimeerde]. [naam] heeft eind 2018 e-mails over de overname zien liggen op het bureau van [geïntimeerde], waarna hij haar heeft geïnformeerd over de stand van zaken en met haar afgesproken heeft dat zij de informatie geheim zou houden. Wat betreft het whatsapp-bericht: [geïntimeerde] heeft dit bericht abusievelijk naar de groepsapp gestuurd en heeft het meteen weer verwijderd toen hij zijn fout bemerkte. Slechts twee medewerkers hebben het bericht gelezen.
3.7
KLG heeft het verweer van [geïntimeerde] niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van het hof kan daarom niet worden vastgesteld dat van een bewuste overtreding van het geheimhoudingsbeding sprake is. Naar het voorlopig oordeel van het hof is geen sprake van schending van het geheimhoudingsbeding in geval van het bij vergissing delen van bedrijfsinformatie met andere medewerkers van KLG, althans is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien KLG in de gegeven omstandigheden aanspraak maakt op een boete. Daarbij betrekt het hof dat KLG niet heeft gesteld dat zij enige schade heeft geleden als gevolg van de gestelde overtredingen. Grief 4 faalt dus.
Vordering uit ongerechtvaardigde verrijking
3.8
Grief 5 klaagt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het bedrag van € 3.995,98 exclusief btw niet voor verrekening in aanmerking komt omdat de vordering van KLG niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. De grief ziet op het volgende. Volgens KLG heeft de firma [naam firma] werkzaamheden heeft verricht aan de privéwoning van [geïntimeerde] en heeft zij een deel van deze werkzaamheden gefactureerd aan KLG. KLG heeft deze factuur voldaan en is van mening dat zij het desbetreffende bedrag (€ 3.995,85) kan verhalen op [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft de vordering gemotiveerd weersproken.
3.9
De grief faalt. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de vordering van KLG gelet op het gevoerde verweer niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld, zodat deze in kort geding niet kan worden toegewezen. Daar komt bij dat de factuur ook onderwerp van geschil is in de ontbindingsprocedure. In deze procedure zal bewijslevering kunnen plaatsvinden.
Slotsom
3.1
De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 6 falen. Met grief 7 klaagt KLG dat de kantonrechter haar ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Gezien de uitkomst van dit hoger beroep faalt ook deze grief.
3.11
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. KLG zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Omdat het pleidooi in deze zaak gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de ontbindingsprocedure heeft plaatsgevonden, zal het hof hiervoor 1 punt berekenen in plaats van 2.

4.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt KLG in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak bepaald op € 322,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, C.J. Frikkee en M.B. Kerkhof en is ondertekend en uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.