ECLI:NL:GHDHA:2021:1826

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
200.274.210/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige weigering van regionale netbeheerder tot uitbreiding aansluiting elektriciteitsnet

In deze zaak heeft O-I Netherlands B.V. (hierna: O-I) hoger beroep ingesteld tegen Stedin Netbeheer B.V. (hierna: Stedin) over de weigering van Stedin om een uitbreiding van de aansluiting van O-I op het elektriciteitsnet te realiseren. O-I heeft een aansluiting op het netwerk van Stedin en heeft verzocht om een verzwaring van deze aansluiting van 12 MVA naar 18 MVA. Stedin heeft echter geweigerd om deze verzwaring op de door O-I gewenste wijze uit te voeren, wat heeft geleid tot de vraag of deze weigering onrechtmatig is. De rechtbank heeft de vorderingen van O-I afgewezen, waarna O-I in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat Stedin niet heeft geweigerd om de aansluiting te verzwaren, maar enkel om dit te doen op de specifieke wijze die O-I wenst. Het hof heeft de relevante bepalingen van de Elektriciteitswet en de Tarievencode Elektriciteit besproken, en geconcludeerd dat Stedin niet verplicht kan worden om de aansluiting op de door O-I gewenste manier te realiseren. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en O-I veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.274.210/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/565940 / HA ZA 19-47
arrest van 28 september 2021
in de zaak van
O-I Netherlands B.V.,
gevestigd te Schiedam,
appellante,
hierna te noemen: O-I,
advocaat: mr. M.R. het Lam te Den Haag,
tegen
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Stedin,
advocaat: mr. M.W.F Oosterhuis te Rotterdam.

1.De zaak in het kort

1.1.
O-I heeft een aansluiting op het elektriciteitsnetwerk van Stedin. Zij heeft Stedin verzocht om verzwaring van haar aansluiting. O-I wil dat Stedin die verzwaring op een bepaalde wijze uitvoert. Stedin weigert dat. De vraag is of Stedin onrechtmatig handelt door te weigeren de uitbreiding van de aansluiting op de door O-I gewenste wijze tot stand te brengen.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het procesdossier van de procedure bij de rechtbank;
- het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2019 (het bestreden vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 februari 2020;
- de memorie van grieven van O-I, met producties;
- de memorie van antwoord van Stedin, met producties;
- de akte overlegging producties van O-I van 12 januari 2021, met producties 39 t/m 41;
- de akte overlegging productie van O-I van 26 januari 2021, met productie 42;
- de pleitaantekeningen van O-I en Stedin, overgelegd tijdens het pleidooi van 28 januari 2021.

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
O-I exploiteert een glasfabriek op het fabrieksterrein aan de Lingedijk te Leerdam. Op dat fabrieksterrein is ook een aantal andere glasproducenten gevestigd, waaronder de B.V. Koninklijke Nederlandsche Glasfabriek Leerdam (hierna: Libbey).
3.2.
O-I, Libbey en een aantal andere glasproducenten op het fabrieksterrein zijn aangesloten op een particulier elektriciteitsnet, een zogenoemd gesloten distributiesysteem in de zin van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: Elektriciteitswet). O-I is de beheerder van dit gesloten distributiesysteem. Het gesloten distributiesysteem is aangesloten op het openbare elektriciteitsnet waarvan Stedin de regionale netbeheerder is als bedoeld in de Elektriciteitswet.
3.3.
De aansluiting van het gesloten distributiesysteem op het openbare elektriciteitsnet heeft een capaciteit van 12 MVA. De aansluiting is feitelijk uitgevoerd door vier aansluitkabels die lopen van het in Leerdam gelegen station TT085 van Stedin (hierna: station Leerdam) naar het inkoopstation dat is gelegen op het fabrieksterrein, op enige afstand van de erfgrens. De vier aansluitkabels naar het inkoopstation lopen deels onder een loods die op het fabrieksterrein is gebouwd. In het inkoopstation worden de aansluitkabels uitgesplitst in 38 afgaande velden. Vanaf die velden lopen elektriciteitskabels naar de fabrieken en andere bedrijfsgebouwen op het bedrijfsterrein.
3.4.
Station Leerdam wordt op zijn beurt gevoed vanuit het verderaf gelegen station TH099 van Stedin in Arkel (hierna: station Arkel). In station Arkel is het hoogspanningsnet verbonden met het 50 kV tussenspanningsnet (TS) dat wordt beheerd door Stedin. Vanuit station Arkel gaan twee 50 kV-verbindingen naar station Leerdam. Daar wordt dit voltage door middel van twee transformators, met elk een capaciteit van 40 MVA, omgezet naar 13 kV middenspanning (MS).
3.5.
Station Leerdam bevindt zich op ca. 2,5 kilometer van het fabrieksterrein. Station Arkel bevindt zich ca. 8 kilometer van het fabrieksterrein.
3.6.
Op grond van de bestaande overeenkomst tussen O-I en Stedin is Stedin verantwoordelijk voor de bekabeling tussen station Leerdam en het inkoopstation en voor de splitsing en beveiliging in het inkoopstation (inclusief 42 coq-schakelaars; 4 voor de inkomende kabels en 38 voor de uitgaande velden). Het overdrachtspunt van de aansluiting ligt dus, vanuit Stedin bezien, nà alle schakelaars.
3.7.
Begin 2015 heeft Libbey Stedin laten weten dat zij behoefte heeft aan een eigen aansluiting van 10 MVA op het openbare elektriciteitsnet. Stedin was bereid om voor Libbey een nieuwe, eigen aansluiting te realiseren vanuit station Leerdam naar een nieuw aan te leggen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein. Een van de voorwaarden was dat er geen verbinding mocht komen tussen deze nieuwe aansluiting voor Libbey en het gesloten distributiesysteem van O-I. Stedin schatte de (door Libbey te betalen) kosten voor de aanleg van deze aansluiting op ca. € 593.000,-. Deze aansluiting is nooit gerealiseerd en Libbey heeft Stedin daar ook verder niet om gevraagd.
3.8.
Op 11 december 2015 schrijft O-I aan Stedin:
“Hierbij vraag ik een offerte aan voor de verzwaring van onze aansluiting met 6 MVA.”. Naar aanleiding van vragen van Stedin om verduidelijking, omdat de aanvraag van Libbey toen ook nog liep, antwoordt O-I op 22 december 2015 onder meer:
“O-I en Libbey hebben (…) afgesproken dat Libbey afziet van een nieuwe aansluiting en officieel een verzoek bij O-I gaat indienen voor een verzwaring of nieuwe aansluiting via O-I.”. Daarop antwoordt Stedin op 23 december 2015:
“Bedankt voor je terugkoppeling. Houd wel alstublieft wel rekening mee dat Stedin niet zal meewerken aan een tweede aansluiting maar alleen aan verzwaring van de bestaande aansluiting.”
3.9.
Begin april 2016 heeft O-I een aanvraag voor de verzwaring van haar aansluiting naar Stedin gestuurd. Op 29 juli 2016 heeft Stedin aan O-I bericht dat de gevraagde verzwaring van de aansluiting naar 18 MVA betekent dat er een rechtstreekse aansluiting moet worden gemaakt op station Arkel. De kosten daarvan voor O-I worden geraamd op € 6.000.000,-. In de brief van Stedin staat:
“O-I heeft Stedin een verzoek gedaan om een voorstel te doen voor het verzwaren van de bestaande aansluiting[van]
12 MVA met minimaal 6 MVA, in totaal 18 MVA. De aansluiting is boven de 10 MVA en voor de bepaling van het aansluittarief wordt (…) als uitgangspunt (…) genomen het dichtstbijzijnde punt in het net van de netbeheerder waar voldoende capaciteit beschikbaar is. In de Tarieven en Vergoedingsregeling Stedin (…) staat dat groter dan 10 MVA aangesloten wordt op TS. De benodigde extra capaciteit zal tot gevolg hebben dat de huidige aansluiting van O-I (13 kV) verzwaard moet worden naar 50 kV. De dichtstbijzijnde 50 kV punt in net waar voldoende capaciteit beschikbaar is, is het 150/50kV-onderstation te Arkel.”.
3.10.
In reactie op dit bericht heeft O-I op 13 september 2016 verzocht om een voorstel voor een aansluiting op het dichterbij gelegen station Leerdam. O-I merkt daarbij op dat op dat station nog voldoende capaciteit beschikbaar is en dat artikel 27 lid 2 van de Elektriciteitswet en artikel 2.1.5 van de Tarievencode Elektriciteit (TEC) uitdrukkelijk de mogelijkheid bieden om de door O-I gevraagde 13 kV-aansluiting van 18 MVA op station Leerdam te realiseren.
3.11.
Naar aanleiding hiervan heeft Stedin op 21 oktober 2016 een voorstel gedaan voor een aansluiting op station Leerdam. De tekening bij het voorstel geeft aan dat de huidige vier aansluitkabels worden vervangen door drie nieuwe aansluitkabels en dat deze kabels alle lopen van station Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein. Stedin schrijft over het nieuwe inkoopstation:
Het nieuwe inkoopstation dient te worden geplaatst op de erfgrens. 7x 24 uur bereikbaar met een vrachtauto”.Stedin maakt bij dit voorstel het volgende voorbehoud:
“Het voorstel is van toepassing zolang nog voldoende capaciteit vrij is in het station TT085 te Leerdam waarin zich een 13 kV (MS) railsysteem bevindt. Stedin hanteert het principe ‘First-come, first-served.”.
3.12.
Op 14 februari 2017 heeft O-I op dit voorstel gereageerd. O-I schrijft dat zij zich op zich kan vinden in de aansluiting op station Leerdam, maar niet in het onderdeel dat inhoudt dat het overdrachtspunt van de bestaande aansluiting van 12 MVA, dat ligt tussen de 42 coq-schakelaars en de fabriek van O-I, wordt verplaatst waardoor het komt te liggen tussen de 42 coq-schakelaars in het (nieuwe) inkoopstation en de beveiligingen van de 13 kV aansluitkabels. O-I schrijft dat de verplaatsing van het overdrachtspunt tot gevolg heeft dat beheer en onderhoud (waaronder vervanging) van de coq-schakelaars komen te vallen onder de verantwoordelijkheid van O-I (in plaats van Stedin) en dat zij dat ongewenst vindt. O-I verzoekt Stedin om haar voorstel zo aan te passen dat het huidige overdrachtspunt van de bestaande aansluiting, dat is gelegen tussen de 42 coq-schakelaars in het inkoopstation en de glasfabriek van O-I, gehandhaafd blijft.
3.13.
Stedin heeft haar voorstel niet op de door O-I gewenste wijze aangepast. Op 7 april 2017 schrijft Stedin aan O-I:
“U heeft ons laatste voorstel d.d. 21 oktober 2016 niet aanvaard en verzoekt in uw e-mail d.d. 14 februari 2017 om een aangepast voorstel. Voor zover nodig trekken wij alle door ons gedane voorstellen in en kunt u hieraan (…) geen rechten ontlenen. Na hernieuwd beraad zullen[wij]
zo spoedig mogelijk met een nieuw voorstel komen.”.
3.14.
Per brief van 20 september 2017 aan Stedin verzoekt O-I om een offerte uit te brengen voor verzwaring van haar bestaande aansluiting op station Leerdam van 12 MVA tot 18 MVA, waarbij (i) de verzwaring wordt gerealiseerd door het leggen van een nieuwe, vijfde aansluitkabel vanaf station Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein en (ii) de huidige aansluitconfiguratie van de vier aansluitkabels van station Leerdam naar het bestaande inkoopstation gehandhaafd blijft. O-I schrijft dat als gestandaardiseerd aansluitpunt met een aansluitcapaciteit van 18 MVA weliswaar geldt een aansluiting op een net met een spanningsniveau van 50 kV (TS-netvlak), maar zij beroept zich op artikel 27 lid 2 onder a Elektriciteitswet, zoals nader uitgewerkt in artikel 2.1.5 TCE. Dit artikel biedt de mogelijkheid om te vragen om aansluiting op een aansluitpunt dat afwijkt van het gestandaardiseerde aansluitpunt en volgens O-I heeft zij daarom recht op aansluiting van een nieuwe 13 kV verbinding op het 13 kV railsysteem in station Leerdam.
3.15.
Stedin heeft geen aanbod gedaan voor een aansluiting volgens de constructie waar O-I met haar brief van 20 september 2017 om heeft verzocht. Stedin heeft in brieven die zij daarna heeft gestuurd bericht dat O-I voor een aansluiting met een capaciteit van 18 MVA alleen recht heeft op een aansluiting op station Arkel, omdat dat het dichtstbijzijnde punt in het net is met voldoende capaciteit.

4.De vordering van O-I en de beslissing van de rechtbank

4.1.
O-I heeft een procedure aangespannen waarmee zij wil bereiken dat Stedin een offerte uitbrengt voor de door O-I gewenste aansluiting, zoals beschreven bij 3.14, en dat Stedin deze aansluiting ook realiseert.
4.2.
Meer specifiek vorderde O-I in de procedure bij de rechtbank, verkort weergegeven:
(1) verklaring voor recht dat Stedin onrechtmatig handelt door te weigeren de door O-I gewenste en verzochte verzwaring van de aansluiting van het elektriciteitsnet van O-I op het openbare elektriciteitsnet van 13 kV in station Leerdam door middel van het leggen van een nieuwe aansluitkabel van 6 MVA van station Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein te realiseren;
(2) verklaring voor recht dat Stedin onrechtmatig handelt door te weigeren aan O-I een offerte uit te brengen voor de door O-I gewenste en verzochte verzwaring van de aansluiting van het elektriciteitsnet van O-I op het openbare elektriciteitsnet van 13 kV in station Leerdam door middel van het leggen van een nieuwe aansluitkabel van 6 MVA van station Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein;
(3) veroordeling van Stedin om de door O-I gewenste en verzochte verzwaring van de aansluiting van het elektriciteitsnet van O-I op het openbare elektriciteitsnet van 13 kV in station Leerdam door middel van het leggen van een nieuwe aansluitkabel van 6 MVA van station Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein te realiseren uiterlijk op 1 december 2019, althans binnen vier maanden na het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag met een maximum van € 8.000.000,-;
(4) veroordeling van Stedin om voor de door O-I gewenste en verzochte verzwaring van de aansluiting van het elektriciteitsnet van O-I op het openbare elektriciteitsnet van 13 kV in station Leerdam door middel van het leggen van een nieuwe aansluitkabel van 6 MVA van station Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein een offerte uit te brengen binnen veertien dagen na het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, met een maximum van € 8.000.000,-.
4.3.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en heeft O-I veroordeeld in de proceskosten.

5.De zaak in hoger beroep

Inleiding
5.1.
O-I is het niet eens met het oordeel van de rechtbank en is in hoger beroep gekomen. Zij eist dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en haar vorderingen alsnog toewijst. Daarbij heeft O-I de vorderingen (3) en (4) in hoger beroep als volgt gewijzigd:
  • vordering (3): O-I vordert nu realisatie van de door haar gewenste aansluiting uiterlijk één jaar na het door het hof te wijzen arrest, althans uiterlijk op een door het hof te bepalen datum;
  • vordering (4): O-I vordert nu dat Stedin de door O-I gevraagde offerte uitbrengt binnen veertien dagen na het door het hof te wijzen arrest, althans uiterlijk op een door het hof te bepalen datum.
5.2.
O-I heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank geformuleerd die hierna zullen worden besproken, voor zover zij relevant zijn voor de beoordeling van de zaak in hoger beroep.
5.3.
Stedin handhaaft haar standpunt dat de vorderingen van O-I moeten worden afgewezen omdat zij niet verplicht kan worden om een aansluiting tot stand te brengen op de wijze zoals O-I dat wenst.
5.4.
Het hof stelt vast dat Stedin niet heeft geweigerd om verzwaring van de aansluiting van O-I tot stand te brengen, maar wel weigert om dat te doen op de specifieke wijze waar O-I om vraagt. Ook in hoger beroep is de centrale vraag of O-I aanspraak kan maken op uitbreiding van haar bestaande aansluiting van 12 MVA naar 18 MVA op de wijze zoals O-I wenst, te weten door de aanleg van een nieuwe, vijfde aansluitkabel vanaf station Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein, met handhaving van de bestaande aansluitconfiguratie van de vier aansluitkabels van station Leerdam naar het bestaande inkoopstation dat elders op het fabrieksterrein is gelegen.
Relevante regelgeving
5.5.
De volgende bepalingen zijn voor deze zaak relevant.
5.6.
De Elektriciteitswet bepaalt dat een netbeheerder een aansluitplicht heeft. Dit is geregeld in artikel 23 lid 1 Elektriciteitswet dat luidt:
De netbeheerder is verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk (…).
5.7.
Artikel 16 lid 1 Elektriciteitswet bepaalt:
De netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten (…) tot taak:
(…)
de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen;
(…)
voldoende reservecapaciteit voor het transport van elektriciteit aan te houden;
e. op de grondslag van artikel 23 derden te voorzien van een aansluiting op de netten;
5.8.
Artikel 1 lid 1 sub b van de Elektriciteitswet geeft de volgende definitie van het begrip “aansluiting”:
één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, waaronder begrepen één of meer verbindingen tussen een net dat wordt beheerd door een netbeheerder en een net dat beheerd wordt door een ander dan die netbeheerder (…).
Onder een “net dat beheerd wordt door een ander dan die netbeheerder” valt een gesloten distributiesysteem dat in deze zaak aan de orde is.
5.9.
Een aansluiting wordt begrensd door twee punten: (a) het netaansluitpunt en (b) het overdrachtspunt. Het netaansluitpunt (ook wel: de knip in het net) is het fysieke punt dat de grens is tussen de aansluiting en het net van de netbeheerder. Het overdrachtspunt is het fysieke punt dat de grens is tussen de aansluiting van het net en de installatie van de afnemer. De aansluiting omvat de verbinding(en) tussen die twee punten, die kan bestaan uit een of meerdere aansluitkabels. De aansluitplicht houdt in dat de netbeheerder gehouden is om de verbinding(en) tussen een netaansluitpunt tot en met het overdrachtspunt tot stand te brengen.
5.10.
In de Elektriciteitswet en de daarop gebaseerde regelgeving zijn nadere voorschriften opgenomen over de fysieke wijze waarop de netbeheerder de aansluiting moet aanleggen en over de tarieven die hij voor de aanleg aan de afnemer in rekening mag brengen.
5.11.
In die nadere regelgeving is een systeem van gestandaardiseerde aansluitingen neergelegd. Daarin is geregeld dat de aansluitcapaciteit die een afnemer wenst bepalend is voor het spanningsniveau van het net waarop de installatie van de afnemer moet worden aangesloten. De Netcode Elektriciteit (hierna: NCE) bepaalt dat voor een afnemer die een aansluiting wenst met aan aansluitcapaciteit van groter dan 3 MVA en kleiner dan of gelijk aan 100 MVA, door de netbeheerder wordt aangesloten op een net met een spanningsniveau groter dan of gelijk aan 25 kV en kleiner dan of gelijk aan 50 kV. [1] Op grond van de NCE is het de netbeheerder toegestaan om voor zijn gebied af te wijken van deze regeling. [2] Stedin heeft een eigen gestandaardiseerde regeling vastgesteld: “De Tarieven- en Vergoedingsregeling van Stedin”. Deze regeling van Stedin houdt in dat een gewenste aansluitcapaciteit van 10.001 t/m 50.000 kV (dus vanaf 10 MVA t/m 50 MVA) wordt aangesloten op tussenspanning (TS) daar waar capaciteit beschikbaar is [3] .
5.12.
Artikel 27 lid 2 Elektriciteitswet bevat de volgende bepaling:
In de tariefstructuren wordt in ieder geval opgenomen dat:
a.
een afnemer recht heeft op een aansluiting op het door hem gewenste spanningsniveau, tenzij dit om technische redenen redelijkerwijs niet van de netbeheerder kan worden verlangd;
(…)
iedere afnemer recht heeft te worden aangesloten op het dichtstbijzijnde punt in het net met een bij zijn aansluiting behorend spanningsniveau, met dien verstande dat een afnemer die een aansluiting op het net wenst met een aansluitwaarde groter dan 10 MVA, wordt aangesloten op het dichtstbijzijnde punt in het net waar voldoende netcapaciteit beschikbaar is;
(…).
5.13.
Het recht van artikel 27 lid 2 aanhef en onder a is uitgewerkt in artikel 2.1.5 van de Tarievencode elektriciteit (TCE) [4] dat bepaalt:
Een aangeslotene heeft recht op een aansluiting op het door hem gevraagde spanningsniveau, tenzij dit om technische redenen redelijkerwijs niet van de netbeheerder kan worden verlangd. De netbeheerder en de aangeslotene overleggen over onder welke voorwaarden en tegen welke vergoeding de aansluiting in deze gevallen wordt gerealiseerd.
De standpunten van partijen
5.14.
O-I stelt dat zij recht heeft op de door haar gewenste wijze van verzwaring van haar aansluiting. Kort weergegeven voert O-I hiervoor het volgende aan. Het netaansluitpunt voor de gevraagde verzwaring van de aansluiting moet worden gerealiseerd op station Leerdam. Volgens de standaardbepalingen hoort een aansluiting van 18 MVA weliswaar thuis op station Arkel, maar O-I heeft een beroep gedaan op de uitzondering van artikel 27 lid 2 aanhef en onder a Elektriciteitswet: zij heeft om aansluiting op een afwijkend spanningsniveau verzocht, te weten het spanningsniveau van station Leerdam. Deze bepaling gaat vóór de bepaling van artikel 27 lid 2 aanhef en onder d Elektriciteitswet: als een afnemer een beroep doet op artikel 27 lid 2 aanhef en onder a, dan moet de netbeheerder de installatie (in dit geval: het gesloten distributiesysteem) van de afnemer op het door de afnemer gewenste spanningsniveau aansluiten. De netbeheerder kan dat alleen weigeren als deze aansluiting om technische redenen redelijkerwijs niet van de netbeheerder kan worden verlangd. Deze weigeringsgrond, die restrictief moet worden uitgelegd, doet zich in dit geval niet voor. Daarbij komt dat Stedin het overdrachtspunt niet zomaar (geheel) mag verplaatsen zonder instemming van O-I. Als partijen het niet eens kunnen worden over het overdrachtspunt, dan bepaalt de afnemer waar dat moet komen, aldus O-I.
5.15.
Het standpunt van Stedin is als volgt. O-I kan geen aanspraak maken op de door haar gewenste wijze van aansluiting om de volgende redenen:
  • i) De door O-I gewenste aansluitconstructie, met twee afzonderlijke inkoopstations, komt erop neer dat zij twee aansluitingen vraagt. O-I kan voor haar gesloten distributiesysteem alleen aanspraak maken op één aansluiting.
  • ii) Volgens de standaardregeling hoort de door O-I gevraagde aansluiting van 18 MVA thuis op station Arkel. O-I verzoekt, met een beroep op artikel 27 lid 1 aanhef en onder a Elektriciteitswet, om haar aan te sluiten op een lager spanningsniveau (station Leerdam). Een beroep op artikel 27 lid 2 onder a Elektriciteitswet kan echter alleen worden gedaan als wordt gevraagd om aansluiting op een
  • iii) Ook als artikel 27 lid 2 onder a Elektriciteitswet wel ruimte zou bieden om aansluiting te vragen op een lager spanningsniveau, kan het verzoek van O-I nog altijd niet worden toegewezen. Aansluiting op station Leerdam kan namelijk om technische redenen redelijkerwijs niet van netbeheerder Stedin worden verlangd, gezien de diepe netinvesteringen die Stedin zou moeten doen om dat mogelijk te maken.
Beoordeling door het hof
Een tweede inkoopstation: O-I heeft geen recht op meer dan één aansluiting
5.16.
De door O-I gewenste constructie voor de uitbreiding van haar aansluiting houdt in dat ten behoeve van het gesloten distributiesysteem van O-I een tweede inkoopstation moet worden gerealiseerd, waar de extra vijfde aansluitkabel naartoe zou moeten lopen, terwijl het bestaande inkoopstation, waar de bestaande vier aansluitkabels naartoe lopen, gehandhaafd blijft. O-I heeft aangevoerd dat het hier gaat om een en dezelfde onroerende zaak, waarvoor de bestaande aansluiting alleen maar hoeft te worden verzwaard. Daarmee gaat O-I er echter aan voorbij dat haar verzoek de oprichting van een tweede inkoopstation behelst op een andere locatie op het fabrieksterrein dan het bestaande inkoopstation. Daarmee vraagt zij feitelijk om een tweede aansluiting voor het gesloten distributiesysteem.
5.17.
Het hof is van oordeel dat de in artikel 23 van de Elektriciteitswet neergelegde
verplichtingvan de netbeheerder om degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van hoofdstuk 3 van de Elektriciteitswet niet ziet op meer dan één aansluiting. Dit is in lijn met de sectorspecifieke uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven(CBb). [5] Dat betekent dat O-I geen
rechtheeft op twee afzonderlijke aansluitingen in de vorm van twee inkoopstations. Zij kan daar dus geen aanspraak op maken.
Aansluiting op station Leerdam: beroep O-I op artikel 27 lid 2 onder a Elektriciteitswet slaagt niet
5.18.
Daar komt bij dat O-I ook geen aanspraak kan maken op de door haar gevraagde aansluiting op (specifiek) station Leerdam. Het hof licht dat als volgt toe.
5.19.
O-I verzoekt om verzwaring van haar aansluiting tot 18 MVA. Volgens de geldende regels over standaardaansluitingen (zie hiervoor bij 5.11) hoort een aansluitcapaciteit van 18 MVA thuis op tussenspanning (TS). In dit geval is dat station Arkel. O-I eist echter aansluiting op station Leerdam. Zij beroept zich daarbij op artikel 27 lid 2 sub a Elektriciteitswet, dat inhoudt dat een afnemer het recht geeft om aangesloten te worden op een afwijkend spanningsniveau.
5.20.
Artikel 27 lid 2 onder a Elektriciteitswet bepaalt dat een afnemer (O-I) recht heeft op een aansluiting op het door hem gewenste spanningsniveau, tenzij dit om technische redenen redelijkerwijs niet van de netbeheerder (Stedin) kan worden verlangd. Van dat laatste is onder meer sprake als de netbeheerder over moet gaan tot aanmerkelijke extra investeringen in het net om de aansluiting op het afwijkende spanningsniveau te realiseren. [6] Het is aan de netbeheerder (Stedin) om te stellen - en zo nodig te bewijzen - dat om technische redenen redelijkerwijs niet van haar kan worden verlangd dat de afnemer (O-I) wordt aangesloten op een afwijkend spanningsniveau.
5.21.
Het hof moet deze kwestie beoordelen tegen de achtergrond van de vorderingen zoals O-I die in hoger beroep heeft geformuleerd. O-I vordert dat het hof (a) voor recht verklaart dat Stedin onrechtmatig handelt door te weigeren de door O-I gewenste aansluitconstructie te realiseren en daarvoor een offerte uit te brengen en (b) Stedin veroordeelt tot het realiseren van deze aansluitconstructie en tot het uitbrengen van een offerte daarvoor, beide binnen een bepaalde termijn na de uitspraak van het hof. Het hof dient dan ook te beoordelen of er op dit moment technische redenen zijn die meebrengen dat van Stedin redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij O-I aansluit op station Leerdam volgens de door O-I gewenste aansluitconstructie.
5.22.
Stedin heeft uiteengezet waarom de door O-I gevraagde aansluiting op station Leerdam om technische redenen niet van haar kan worden verlangd. Stedin betoogt dat zij op 21 oktober 2016 (onder voorbehoud) een voorstel heeft gedaan voor aansluiting op station Leerdam (zie hiervoor bij 3.11), maar dat voorstel is toen niet door O-I geaccepteerd. Sindsdien is de situatie echter gewijzigd en nu kan niet meer van Stedin worden verlangd dat zij de gevraagde aansluiting van 18 MVA op station Leerdam realiseert. Stedin heeft dit als volgt toegelicht.
5.23.
Stedin heeft in station Leerdam - net als bij ieder ander transformatorstation - twee transformators geplaatst. De beschikbare capaciteit in het station is begrensd tot het veilig beschikbaar vermogen van één transformator. De tweede transformator dient namelijk als storingsreserve: die moet kunnen worden ingezet bij onderhoud, storingen of calamiteiten om de ononderbroken stroomvoorziening in het achterliggende gebied te kunnen waarborgen. Op deze manier is sprake van zogenoemde ‘n-1 redundantie’. In het door haar opgestelde technisch rapport van 25 juni 2020, heeft Stedin de belasting van station Leerdam weergegeven. Met de huidige aansluiting van het gesloten distributiesysteem van O-I wordt de totale transportcapaciteit van station Leerdam van 40 MVA (de capaciteit van één transformator) voor 80% belast. Daarbij is nog geen rekening gehouden met toekomstige belasting als gevolg van uitbreiding van de aansluitingen van twee klanten die door Stedin uitgebrachte offertes al hebben geaccepteerd, de in aanbouw zijnde
all-electricnieuwbouwwijk en het toenemende elektriciteitsgebruik van bestaande huishoudens in het kader van de energietransitie (gas wordt vervangen door elektriciteit, laadpalen voor elektrische auto’s). Rekening houdend met een realistische groei van 6,2 MVA als gevolg hiervan, komt de belasting uit op 38,2 MVA. De aansluiting die O-I vraagt leidt tot een toename met 6 MVA. Daarmee komt de totale belasting van station Leerdam op 44,2 MVA. Dat is een belasting van 110,5%. Dit zou betekenen dat Stedin direct zal moeten investeren in nieuwe transformatorcapaciteit in station Leerdam om de betrouwbaarheid en veiligheid van het net te kunnen blijven waarborgen door het aanhouden van de n-1 redundantie. Uitbreiding is namelijk nodig als een enkele transformator voor meer dan 100% wordt belast. Met de benodigde uitbreiding van het transformatorvermogen in station Leerdam is een bedrag van ca. € 8.000.000,- gemoeid. Dit is een aanmerkelijke extra investering die nodig zou zijn om de door O-I gevraagde aansluiting op station Leerdam te kunnen realiseren. Dat maakt dat O-I deze aansluiting niet van Stedin kan verlangen, aldus Stedin.
5.24.
O-I betoogt van haar kant dat Stedin haar niet tegen kan werpen dat in station Leerdam sprake moet zijn van n-1 en dat zij daarom extra investeringen moet doen om de aansluiting van O-I daar te realiseren.
5.25.
In de eerste plaats voert O-I hiertoe aan dat Stedin de n-1 situatie in station Leerdam inmiddels heeft opgeheven. O-I heeft een technische tekening in het geding gebracht van de situatie in station Leerdam na de wijzigingen die Stedin in de tweede helft van 2020 in dat station heeft doorgevoerd [7] . Volgens O-I blijkt daaruit dat Stedin feitelijk de n-1 situatie heeft beëindigd: Stedin heeft de twee geschakelde 13 kV-rails, waarvan er één als reserverail (n-1) werd gebruikt, in 2020 vervangen door twee niet schakelbare 13 kV-rails, en feitelijk dus door één rail (n-0).
5.26.
Stedin heeft van haar kant weersproken dat zij de n-1 redundantie in station Leerdam heeft opgeheven. Tijdens het pleidooi heeft zij uitgelegd dat het nieuwe enkelrailsysteem bestaat uit twee secties die zich ieder in een aparte ruimte bevinden (op de tekening: de secties aan weerszijden van de ‘knip’ tussen de aansluitvelden 114 en 201). Op iedere sectie wordt één verbinding van een aansluiting gemaakt zodat de klant een ‘eigen’ redundante aansluiting heeft. Mocht de ene sectie van de rail met de ene verbinding buiten bedrijf zijn, dan wordt de klant altijd nog gevoed vanaf de andere sectie van de rail met de andere verbinding.
5.27.
Tegenover deze uitleg van Stedin, heeft O-I op haar beurt haar stelling dat Stedin de storingsreserve feitelijk heeft opgeheven niet voldoende onderbouwd, zodat dit niet is komen vast te staan. Dit verweer van O-I faalt dus.
5.28.
In de tweede plaats heeft O-I aangevoerd dat Stedin niet wettelijk verplicht is om op station Leerdam n-1 aan te houden. Die wettelijke verplichting geldt alleen voor netten met een spanningsniveau van 110 kV en hoger. Stedin is dus niet gehouden om een van de twee 50/13 kV transformators in station Leerdam als reserve aan te houden. Ook om die reden kan Stedin zich volgens O-I niet op het standpunt stellen dat zij aanmerkelijke investeringen zou moeten doen om de storingsreserve in stand te houden als zij het verzoek van O-I zou honoreren.
5.29.
Stedin heeft hiertegenover aangevoerd dat het feit dat de wet alleen voor netten boven 110 kV de expliciete verplichting bevat om n-1 aan te houden, niet betekent dat een netbeheerder voor andere netten geen n-1 mag hanteren. Stedin stelt dat zij gerechtigd is om ook voor station Leerdam n-1 aan te houden als onderdeel van haar wettelijke taak om de veiligheid en betrouwbaarheid van haar netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen en om voldoende reservecapaciteit voor het transport van elektriciteit aan te houden (artikel 16 lid 1 onder b en d Elektriciteitswet). Stedin stelt verder dat zij hiermee in de pas loopt met andere netbeheerders en dat zij van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), die belast is met het toezicht op de door Stedin berekende tarieven, geen opmerkingen heeft ontvangen over de kosten van instandhouding van haar netten, laat staan over het hanteren van een n-1 redundantie op haar netdelen ter bevordering van de veiligheid, betrouwbaarheid en leveringszekerheid.
5.30.
Het hof overweegt dat de omstandigheid dat O-I wettelijk niet verplicht is om n-1 aan te houden voor station Leerdam niet meebrengt dat Stedin daar geen n-1 storingsreserve mag aanhouden. Niet gebleken is dat Stedin in het kader van haar taakuitoefening niet in redelijkheid tot het aanhouden van die n-1 reserve heeft mogen besluiten. Naar het oordeel van het hof kan Stedin niet worden verplicht om de n-1 situatie in station Leerdam op te heffen, alleen om te bewerkstelligen dat O-I (zonder extra investeringen van Stedin) aangesloten kan worden op een lager spanningsniveau dan waar haar aansluiting volgens de standaardaansluitingen thuishoort (namelijk station Arkel) en waar Stedin haar aansluiting kan en wil realiseren. Ook het tweede argument van O-I faalt dus. Dat betekent dat Stedin zich op het standpunt mag stellen dat zij n-1 in station Leerdam wil handhaven en dat O-I haar niet kan verplichten om die storingsreserve op te heffen.
5.31.
O-I heeft verder aangevoerd dat zij alleen maar extra aansluitcapaciteit wil en dat zij niet heeft gevraagd om extra transportcapaciteit. Tijdens het pleidooi heeft zij nader toegelicht dat zij de vier bestaande aansluitkabels op dit moment allemaal gebruikt voor transport van elektriciteit, dat zij de extra aansluitcapaciteit alleen wil gebruiken om reserve te hebben in geval van een storing, en dat de (transformator)belasting voor station Leerdam dus niet zal veranderen met de verzwaarde aansluiting van O-I. Het hof verwerpt dit verweer. O-I heeft namelijk zelf in de memorie van grieven gesteld dat de verzwaring niet alleen dient om reservecapaciteit voor het gesloten distributiesysteem van O-I te herstellen, maar ook
“om verdere uitbreidingen van de productiecapaciteit van de glasfabrieken van O-I en Libbey die door de weigerachtige houding van Stedin tot op heden niet hebben kunnen plaatsvinden in de toekomst alsnog te kunnen laten plaatsvinden” [8] . Omdat O-I niet heeft uitgelegd hoe deze passage zich verhoudt tot de stelling dat de verzwaarde aansluiting niet tot een extra belasting van de transformators zal leiden, komt het hof tot het oordeel dat O-I deze stelling niet afdoende heeft onderbouwd.
5.32.
O-I heeft verder aangevoerd dat zij zonder problemen op station Leerdam kan worden aangesloten omdat er nog voldoende lege aansluitvelden beschikbaar zijn. Volgens
O-I betekent dit dat er dus wel degelijk voldoende vrije capaciteit is op dat station.
5.33.
Het hof overweegt hierover als volgt. Stedin stelt dat om technische redenen redelijkerwijs niet van haar kan worden verlangd dat zij O-I aansluit op station Leerdam, omdat zij daardoor zou worden gedwongen om meteen fors te investeren in uitbreiding van de transformatorcapaciteit van dit station. Het knelpunt is volgens Stedin dus gelegen in de capaciteit van de transformators, en dat staat - zoals Stedin terecht heeft aangevoerd - los van de omstandigheid dat er nog lege aansluitvelden zouden zijn in station Leerdam. Dit argument kan O-I dus evenmin baten.
5.34.
O-I heeft verder betwist dat Stedin inmiddels twee nieuwe klanten heeft die aangesloten moeten worden op station Leerdam. Tijdens het pleidooi heeft O-I echter zelf geconstateerd dat er al één aansluiting van een nieuwe klant is ingetekend op de technische tekening van Stedin: de aansluiting van Campina. De betwisting van O-I dat sprake is van twee nieuwe klanten voor wie aansluitcapaciteit beschikbaar moet worden gehouden strookt dan ook niet met de feiten en is al met al onvoldoende onderbouwd. Ook dit argument van O-I faalt dus.
5.35.
De conclusie tot zover is dat er, beoordeeld naar de huidige stand van zaken, technische redenen zijn die meebrengen dat van Stedin redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij O-I aansluit op station Leerdam. De vorderingen van O-I moeten dus ook om deze reden worden afgewezen.
5.36.
Overigens kon ook op het moment van het wijzen van het vonnis door de rechtbank niet van Stedin worden verlangd dat zij O-I zou aansluiten op station Leerdam. In de procedure bij de rechtbank heeft Stedin een technisch rapport overgelegd, gedateerd 25 februari 2019. Daarin staat dat als de door O-I verzochte uitbreiding zou worden aangesloten op station Leerdam, de totale transformatorbelasting op dat moment op 103% zou uitkomen, wat betekent dat Stedin ook toen direct aanmerkelijke investeringen zou hebben moeten doen in nieuwe transformatorcapaciteit. De hiervoor besproken verwerping van de verweren van O-I over de n-1 redundantie, de transportcapaciteit, de nog niet gebruikte aansluitpunten en de twee klanten, geldt ook hier.
5.37.
Het voorgaande betekent dat het beroep van O-I op artikel 27 lid 2 aanhef en onder a Elektriciteitswet nu niet opgaat en ook ten tijde van het vonnis van de rechtbank niet opging, omdat om technische redenen redelijkerwijs niet van Stedin verlangd kan/kon worden dat zij de door O-I gevraagde aansluiting op station Leerdam realiseert. Het argument van Stedin dat het beroep op deze bepaling ook niet opgaat omdat deze alleen van toepassing is als gevraagd wordt om een hoger (en niet om een lager) spanningsniveau dan het niveau waar de aansluiting volgens de standaardregeling thuishoort, kan dan ook onbesproken blijven.
5.38.
Voor zover O-I heeft aangevoerd dat Stedin onrechtmatig heeft gehandeld door op een eerder moment (eind 2015/2016/2017?) niet tegemoet te komen aan de door O-I gewenste wijze van uitbreiding van haar aansluiting, geldt dat het hof niet inziet hoe dat relevant is voor de vorderingen zoals O-I die in haar petitum heeft ingekleed. Overigens kan dat betoog van O-I niet slagen, alleen al omdat O-I vraagt om een tweede inkoopstation en zij dat niet van Stedin kan eisen omdat zij geen recht heeft op een tweede aansluiting (zie hiervoor bij 5.16-5.17).
Conclusie
5.39.
Het resultaat is dat het hoger beroep van O-I niet slaagt. Het hof zal de beslissing van de rechtbank dan ook bekrachtigen en de vorderingen voor zover O-I die in hoger beroep heeft gewijzigd afwijzen. O-I zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2019;
- wijst af wat O-I in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd;
- veroordeelt O-I in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Stedin tot op heden begroot op € 760,- aan griffierecht en € 3.342,- aan salaris voor de advocaat (tarief II x 3 punten).
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, A.E.A.M. van Waesberghe en J.N. de Blécourt, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C.A. Joustra, rolraadsheer, ter terechtzitting van 28 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 2.25 lid 2 onder e NCE, Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 21 april 2016, kenmerk ACM/DE/2016/202151, houdende de vaststelling van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 (Netcode elektriciteit).
2.Artikel 2.25 lid 4 NCE.
3.Artikel 3 van de Tarieven- en vergoedingsregeling van Stedin (productie 1 van O-I).
4.Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 21 april 2016, kenmerk ACM/DE/2016/202153, houdende de vaststelling van de voorwaarden als bedoeld in artikel 27 van de Elektriciteitswet 1998 (Tarievencode elektriciteit).
5.Zie CBb 13 april 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BQ3485 (Knoppert/Westland) en CBb 2 juni 2020, ECLI:NL:CBB:2020:383 (Liander/ZFC).
6.Zie bijv. Kamerstukken II, 2002/2003, 28 174 nr. 41.
7.Productie 42, door O-I ingebracht voor het pleidooi.
8.memorie van grieven nr. 75.