ECLI:NL:GHDHA:2021:1793

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
200.256.431/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor schade door arbeidsongeval in strandtent

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de aansprakelijkheid van een werkgever voor schade die een werknemer heeft geleden als gevolg van een arbeidsongeval. De werknemer, hierna te noemen [appellante], viel tijdens werkzaamheden in een strandtent op 1 mei 2012. In een eerder tussenarrest van 20 april 2021 had het hof de werkgever en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, Nationale-Nederlanden, in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat de vloer van de strandtent voldeed aan de eisen van veiligheid. Echter, de werkgever heeft afgezien van deze bewijslevering.

Het hof oordeelde dat er een causaal verband bestaat tussen de gebreken van de vloer en het letsel van [appellante]. De vloer voldeed niet aan de eisen zoals gesteld in artikel 7:658 lid 4 BW, wat betekent dat de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden. Het hof heeft het hoger beroep van [appellante] toegewezen en verklaarde dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade die [appellante] heeft geleden. Tevens werd Nationale-Nederlanden veroordeeld om de schadevergoeding rechtstreeks aan [appellante] uit te betalen.

De kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep werden eveneens aan de werkgever en zijn verzekeraar opgelegd. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaarde dat de vorderingen van [appellante] in de bodemprocedure gelijk zijn aan die in het deelgeschil, waardoor er geen verdere beslissingen meer nodig waren in de bodemzaak. Dit arrest is gewezen op 5 oktober 2021 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.256.431/01
Zaaknummer rechtbank : 7490963 RL EXPL 19-2224
Zaaknummer deelgeschilprocedure : 7088882 RP VERZ 18-50415

arrest van 5 oktober 2021

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. E.W. Bosch te Naaldwijk,
tegen

1. [geïntimeerde sub 1],

wonende te [woonplaats],

2. Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerden,
verzoekers in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1], Nationale-Nederlanden en – gezamenlijk – [geïntimeerde sub 1] c.s.,
advocaat: mr. L.H. Rijpkema te Den Haag.

Het verdere verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot 20 april 2021 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum (hierna: het tussenarrest), waarbij [geïntimeerde sub 1] c.s. in de gelegenheid is gesteld om nader bewijs te leveren van zijn stelling dat de vloer van de strandtent voldeed aan de daaraan te stellen eisen, in het bijzonder dat deze zoveel mogelijk vrij van oneffenheden, vast en stabiel was, en ter plaatse geen verhoogd gevaar opleverde voor onbalans of zwikken. Daarna heeft [geïntimeerde sub 1] c.s. op de rol van 28 juni 2021 laten weten dat hij afziet van bewijslevering.
1.2
Vervolgens is een dag voor het arrest bepaald.

De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat uitgegaan moet worden van causaal verband tussen de – behoudens nader bewijs van het tegendeel vaststaande – gebreken van de vloer en het letsel van [appellante] en dat de schade ook aan [geïntimeerde sub 1] kan worden toegerekend. Ook het verweer van [geïntimeerde sub 1] c.s. geënt op de klachtplicht heeft het hof in het tussenarrest verworpen. Bij gebreke van nadere bewijslevering gaat het hof er van uit dat de vloer een verhoogd gevaar opleverde voor onbalans of zwikken en daarmee niet voldeed aan de daaraan op grond van artikel 7:658 lid 4 BW te stellen eisen. Derhalve staat vast dat [geïntimeerde sub 1] zijn zorgplicht als werkgever jegens [appellante] heeft geschonden.
2.2
De conclusie uit dit alles is dat het hoger beroep slaagt. [appellante] heeft in hoger beroep gevorderd dat de door haar in de bodemprocedure ingestelde vorderingen worden toegewezen, inhoudende dat het hof voor recht verklaart dat [geïntimeerde sub 1] aansprakelijk is voor de schade die zij als gevolg van het voorval heeft geleden en dat Nationale-Nederlanden gehouden is om de onder de aansprakelijkheidsverzekering uit te keren vergoeding rechtstreeks aan [appellante] over te maken, en verder [geïntimeerde sub 1] te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] c.s. in de proceskosten met rente. Deze vorderingen zal het hof toewijzen; het hof houdt daarbij de bodemprocedure aan zich met toepassing van artikel 356 Rv (zie HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1407). Voor terugverwijzing naar de rechtbank bestaat geen aanleiding. De vorderingen in de bodemprocedure zijn immers – behalve op het punt van de proceskosten, waarover het hof in dit arrest ook een beslissing zal nemen – identiek aan de vorderingen in het deelgeschil; er is dus in de bodemzaak niets meer te beslissen.
2,3 De bestreden deelgeschilbeschikking zal gezien het voorgaande worden vernietigd, behalve voor zover de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van [appellante] (onweersproken) zijn begroot op € 5.015,80 inclusief kantoorkosten, BTW en griffierecht.
2.4
Voor wat betreft de kosten van deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep betekent dit het volgende:
- [geïntimeerde sub 1] c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van de procedure van het deelgeschil, begroot op € 5.015,80 inclusief kantoorkosten, BTW en griffierecht.
- Aanvullend zullen worden toegewezen de dagvaardingskosten in de bodemprocedure ten bedrage van € 212,80. Voor toewijzing van extra kosten voor het opstellen van de dagvaarding in eerste aanleg in de bodemprocedure zie het hof geen aanleiding, omdat deze dagvaarding slechts een herhaling is van hetgeen reeds in de deelgeschilprocedure werd aangevoerd. Het hof merkt nog op dat [appellante] in de dagvaarding in de bodemprocedure aanspraak heeft gemaakt op veroordeling in de kosten van het voorlopig getuigenverhoor; het hof gaat er van uit dat dit op een vergissing berust, aangezien in deze zaak geen voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden.
- [geïntimeerde sub 1] c.s. zullen daarnaast, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op de datum van dit arrest begroot op € 534,80 aan vastrecht (griffierecht + kosten dagvaarding) en € 3.342,- aan kosten advocaat (3 punten in tarief II).

Beslissing

Het hof:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag, team kanton, van 5 december 2018,
en
opnieuw rechtdoende:
  • verklaart voor recht dat [geïntimeerde sub 1], als werkgever, aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden en nog te lijden schade in verband met het arbeidsongeval op 1 mei 2012;
  • veroordeelt [geïntimeerde sub 1] tot vergoeding van de door [appellante] door het arbeidsongeval op 1 mei 2012 geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • verklaart voor recht dat Nationale-Nederlanden, in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van [geïntimeerde sub 1] gehouden is om de onder de bij haar gesloten aansprakelijkheidsverzekering uit te keren vergoeding rechtstreeks aan [appellante] uit te betalen;
  • veroordeelt [geïntimeerde sub 1] c.s.in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] begroot op € 5.015,80 aan kosten van het deelgeschil en € 212,80 aan vastrecht in de bodemprocedure;
  • veroordeelt [geïntimeerde sub 1] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 534,80 aan verschotten en € 3.342,- aan salaris advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden:
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad:
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, C.J. Frikkee en B.R. ter Haar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.