Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Nava Project Sp. z o.o.,
1.Shipyard Trico B.V.,
ex parteprocedure waarbij enkel de pandgever of pandnemer betrokken is. Zij is uitsluitend gebaseerd op de door deze pandgever of -nemer overgelegde documenten. De rechtbank of griffiers zijn tijdens de inschrijvingsprocedure niet bevoegd of in staat om de eigendom van een roerende zaak of de getrouwheid van de verklaringen van de pandhouder te controleren. Uit de registratie van het pandrecht volgt daarom niet dat eerst CTC en vervolgens Nava het recht hadden om over het casco te beschikken. Brodecki legt in reactie daarop in de eerste en tweede opinie (van 14 september 2020) niet uit dat, en waarom, een aldus succesvol verlopen registratie in het pandregister impliceert dat het pandrecht rechtsgeldig is gevestigd; in de tweede opinie blijft (de rechtsgeldigheid van) het pandrecht onbesproken. Nu Brodecki op de voorliggende vraag van de rechtsgeldigheid van de vestiging van het pandrecht geen duidelijk antwoord geeft en niet (voldoende) reageert op de uiteenzetting van Kocot op dit punt en die uiteenzetting van Kocot het hof ook logisch voorkomt, volgt het hof op dit punt de opinies van Kocot. Het hof stelt ook zelfstandig vast dat die opinies een juiste weergave vormen van de inhoud van het Poolse recht op dit punt.
De diverse overdrachten van het Casco van Odys Shipyard zijn door middel van de onderliggende producties aangetoond.” In een voetnoot wordt verwezen naar “
Productie 4 bij dagvaarding, producties 30 en 38 bij Grieven en producties 54 t/m 58”. De relevantie van de (pas) bij akte ingebrachte nieuwe producties (54 tot en met 58) wordt daarbij niet nader toegelicht. Ook bij de mondelinge behandeling is die (verdere) toelichting niet met voldoende nauwkeurigheid gegeven; bij de weerlegging van de standpunten die Trico c.s. in hun memorie van antwoord hebben ingenomen, is volstaan met de opmerking dat de overdrachten van het casco juist zijn en dat dat blijkt “
uit de in het geding gebrachte producties”, waarbij in de pleitnotities in een voetnoot wordt verwezen naar “
de overeenkomsten welke in het geding zijn gebracht, de getuigenverklaringen, de Legal Opinions alsmede de uitspraak van de Maritieme Kamer van de regionale rechtbank van Gdansk.”. Pirs c.s. mogen echter niet verwachten dat het hof (en de wederpartij) zelf uit de (nieuwe) producties de pas bij akte gepresenteerde keten reconstrueert en controleert. Het is aan Pirs c.s. om te concretiseren op welke elementen van producties zij een beroep doen ter onderbouwing van hun wisselende stellingen. Dat hebben zij onvoldoende gedaan.
ex parteprocedure waarbij enkel de aanvrager/verzoeker betrokken is en op basis van de door deze verschafte documenten, dat geen hoorzitting plaatsvindt en ook zonder onderzoek of er met anderen een geschil bestaat over de eigendom van een schip. Het hof acht de opvatting van Kocot op dit punt juist. Uit de Engelse vertaling van de uitspraak van de Maritieme Kamer blijkt niet dat er een procedure op tegenspraak is gevoerd waarin de eigendom van het in te schrijven casco aan de orde is gesteld; kennelijk waren voor de Maritieme Kamer de door Pirs eenzijdig overgelegde documenten in beginsel voldoende voor een registratie op haar naam. Uit de uitspraak blijkt niet dat Pirs gevraagd of ongevraagd informatie heeft vertrekt over bijvoorbeeld de opdrachtgever van de werf, de betaling door die opdrachtgever en de arbitrageprocedure.
ex parteprocedure waarbij enkel de pandgever of pandnemer betrokken is alsmede uitsluitend de door hem of haar overgelegde documenten een rol spelen en dat de rechtbank of griffiers tijdens de inschrijvingsprocedure niet bevoegd of in staat zijn om de eigendom van een roerende zaak of de getrouwheid/volledigheid van de verklaringen van de pandhouder te controleren en dat (mede daarom) uit de registratie van het pandrecht niet volgt dat CTC en achtereenvolgens Nava het recht hadden om over het casco te beschikken.